IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

ONTMOETINGEN 66

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONTMOETINGEN 66

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een lange brief. Van Antoon.

Beste Broeder Antoon,

Uw brief is voor mij tot zegen geweest. Door al uw worstelingen heen beluisterde ik diezelfde grondtoon, die ook bij mij ergens in de diepte van mijn ziel altijd blijft ruisen: hoe heerlijk is het de Heere te kennen in geloof en in liefde. Daarom ben ik blij dat u verlof gaf om uit uw brief te citeren.

U schreef: "Toen ik twaalf jaar was, liep ik vaak met diepe indrukken van dood en eeuwigheid. Eens was het alsof ik de vlammen van de hel vóór mij zag oplaaien. In latere jeugdjaren voelde ik vaak het kloppen van de Heere aan de deur van mijn hart. Maar ik dacht dat ik, als Hij zou binnenkomen, alles zou moeten opgeven zoals mijn vrienden, allerlei vormen van vrolijkheid en pret, hoewel ik tamelijk sober en ingetogen leefde. Daarom weigerde ik de deur voor Hem open te doen en hoopte stiekem dat Hijzelf ook niet zo maar zou binnenkomen om mij plotseling te bekeren.

HJH: Die vlammen van de hel - die zag ik ook in mijn jeugd en ik werd er ontzettend bang door. Maar angst maakt je niet los van je zondige begeren. Ik wist heel goed dat ik, als ik op dat moment de zonde zou laten, er innerlijk nog aan vast zou zitten, want ik zou de zonde dan alleen maar proberen te vermijden, omdat een wet van buiten af, die mij met de eeuwige dood bedreigde, mij dat verbood, terwijl ik binnen in mij aan die zonde gehecht bleef.

Dat is de diepe zin van wat Paulus na zijn verzuchting in Rom. 7:24 schrijft: "Want de wet van de Geest des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods" (Rom. 8:2).

Wanneer je wedergeboren bent door het Woord en de Geest, is het oude zondige begeren nog niet weg, maar er is iets nieuws NAAST het oude gekomen. De Heilige Geest heeft dan bezit van je genomen en je innerlijk op Christus gericht.

Dat is ook met mij gebeurd. Daardoor weet ik nu dat er iets heiligs in mij is, een hemelse vernieuwing waardoor ik de zonde echt niet meer wil. Dat mag ik weten, ook al moet ik met Paulus blijven klagen: "Want hetgeen ik wil, dat doe ik niet, maar hetgeen ik haat, dat doe ik" (Rom. 7:15).

Vroeger was er in mij alleen maar "de wil des vleses"(Ef. 2:3); na de wedergeboorte is er in mij ook nog een andere wil, nl. de wil waarover Paulus schrijft: "Want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen" (Fil. 2:13).

Als ik die nieuwe wil in mij zie, kan ik mij daar telkens weer over verbazen en er ontzettend dankbaar voor zijn. Dan prijs ik de grootheid van Gods erbarmen, die zo diep in een weerbarstig mens kan doordringen, dat hij onder de beademing van de Heilige Geest God en de naaste echt gaat liefhebben. Dan zie ik daar binnen in mij de liefde, die Hij in mij heeft uitgestort (Rom. 5:5) - het zou valse nederigheid en een teken van ondankbaarheid zijn, wanneer ik zou beweren dat die liefde niet in mij is - en dan ben ik geneigd om uit te roepen: Heere, hoe hebt U dat klaargespeeld?! Het is gewoon een wonder!

Dat wonder heeft zich ook aan Antoon voltrokken. Hij schrijft: "Toen ik 27 was, begon ik te merken dat er kracht van de prediking uitging naar mij. Het heil dat erin geschilderd werd, kwam mij steeds begeerlijker voor. Tegelijkertijd voelde ik een onbekende, wonderlijke, steeds meer toenemende liefde tot God in mijn hart vloeien. Zijn Woord werd mij zeer dierbaar. Zijn wet had de liefde van mijn hart. De dag des Heeren werd voor mij een vreugdedag.

Met Ps. 108:1 en 2 (ber.) stond ik op en ging er mee naar bed. De Heere stortte daarna zoveel liefde in mijn hart dat ik een ogenblik losraakte van de wereld en zelfs van vrouw en kind (Ps. 73:11 en 12).

Dat laatste begreep ik niet goed. Ik meen datje, als de liefde tot God toeneemt, ook de liefde tot de naaste, dus allereerst tot je vrouw en kinderen, in diezelfde mate toeneemt. Ik vroeg Antoon hoe hij dat bedoelde. Zijn antwoord luidde:

Dat ik (gedurende enige tijd) losgemaakt werd van vrouw en kinderen, daarmee bedoel ik dat ik toen zo hemelsgezind was, dat de aardse banden toen niet meer gevoeld werden.

Het is heel zeker waar wat u schrijft, dat, als de liefde tot de Heere in het hart levendig is, de omgeving en zeker onze dierbaren daarin meedelen. De liefde tot vrouw en kinderen wordt door die wonderbare Liefde versterkt en verdiept.

Antoon vervolgde in zijn brief: De uitnodigingen om aan te zitten aan de A vondmaalstafel lieten mij niet onberoerd, maar ik durf de en wilde nooit aangaan. De angst mezelf een eeuwig oordeel te eten en te drinken was erg groot. Stel je voor, dat je voor altijd verloren gaat en toch aan het Heilig Avondmaal hebt deelgenomen! Dan zul je geslagen worden met dubbele slagen, zo redeneerde ik. Op een Avondmaalszondag bediende een classis-dominee de tafel. Indringend voegde hij aan de uitnodiging toe: Is hier iemand, die vanwege het oordeel niet durft aangaan? Alles raakte toen op drift in mij. Angst en liefde vochten om de voorrang. De liefde won het. Bevende, maar toch vastbesloten, mocht ik, beter: móest ik gaan. Ik zei tot de Heere: U ziet dat ik niet kan blijven zitten en dat ik gaan moet. Daarom ga ik, al moet ik alles verliezen, al treft mij misschien het oordeel. Hier ga ik, ik kan niet anders. Kom ik om, dan kom ik om. Maar ik weet dat ik niet omkom, want het is duidelijk dat U mijn ziel zoekt.

Beste Antoon, wat was ik blij, toen ik dat las! Wat zult u toen intens hebben genoten. Toen proefde u immers in dat brood en in die wijn heel concreet de liefde van Christus: "Dit is Mijn lichaam; dit is Mijn bloed … voor jou."

Toch betwijfel ik of een mens pas dan tot het Avondmaal mag naderen, wanneer hij zo uitdrukkelijk door de Heere persoonlijk wordt aangesproken zoals dat met u gebeurd is.

Ik meen dat de uitnodiging die Christus in het Woord tot ons richt, voldoende is. Hij zegt daarin dat iemand die zich belast en beladen weet, iemand die Hem niets kan aanbieden dan alleen maar zijn zonden, iemand die vrij wil worden van alle gebondenheid aan zijn ikdrift en door Christus gereinigd wil worden met Zijn kostbare bloed, tot Hem mag komen. Hij zegt: "Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal tot hem komen en Ik zal met hem avondmaal houden en hij met Mij" (Openb. 3:20). Of zie ik dat verkeerd? Ik wil graag vanuit de Schrift onderwezen worden.

De Heere heeft Antoon echter verder binnengeleid in de wondere wereld van Zijn barmhartige liefde:

Eens lag ik geknield in gebed, toen de Heere mij liet zien hoe Sion door recht verlost wordt. Hij toonde mij dat de zondaar, wanneer hij in het gericht voor God verschijnt, voor altijd verdoemd moet worden en dat dit vonnis volkomen terecht wordt geveld. Tevens zag ik dat Jezus Christus het dan voor een gelovige opneemt: Heilige Rechter, U veroordeelt hem terecht, maar U hebt Mij Mens laten worden om de zonden op Mij te nemen van een ieder die in Mij gelooft. Deze zondaar heeft in Uw en Mijn belofte geloofd. Daarom weet ik dat IJ hem zult vrijspreken. De Heere liet mij steeds meer zien dat de grondzuilen van Gods Koninkrijk recht en gerechtigheid zijn; "Sion zal door recht verlost worden en haar weerkerenden door gerechtigheid" (Jes. 1:27).

Ik zag dat Christus niet voor 99,5 %, maar voor 100 % de zonden van de Zijnen moest dragen en wegnemen. Het is Zijn eer dat Hij Zich heeft ingezet tot in de dood voor radicaal verloren mensen. Daarom heeft Hij het kruis en de schande met vreugde op Zich genomen, omdat Hij wist dat veroordeelden tot de eeuwige dood daardoor het eeuwige leven zouden ontvangen, wanneer ze in Hem zouden geloven.

Dat heilige recht van God heb ik intens liefgekregen. Ik wil dan ook op geen enkele andere grond zalig worden dan op de heilige rechts-gronden van God. Een prediking waar dat rechtskarakter van de verzoening door het kruis van Christus niet gepredikt wordt, is slechts een halve waarheid.

Het is reeds meer dan tien jaar geleden dat dit alles heeft plaatsgevonden. Sindsdien is het bergafwaarts gegaan. Ik ben in diepten terechtgekomen, die ik niet verwacht had. Wat is een mens, wat ben ik toch een mateloos ellendige zondaar, goddeloos tot in elke vezel van mijn bestaan. Romeinen 3 is niet overtrokken.

Ik antwoordde hem: Ik heb de indruk dat u de laatste tijd niet voldoende dankbaar meer bent om al dat mooie dat God ook in u heeft neergelegd. Kijkt u niet te veel naar wat de duivel in de mens aan vernieling heeft achtergelaten, naar het vieze dat ook in ons die wedergeboren zijn, nog is overgebleven? Maar volgens mij is het niet juist, wanneer u als kind van God méér aandacht besteedt aan de rommelige restanten van de duivel in u, dan aan het prachtige werk van de Heilige Geest in u? Geeft u zo niet te veel eer aan de duivel?

U schreef ook nog: "Er lag vanwege de leiding en wonderen (uitreddingen) des Heeren gedurende die tijd vaak veel beslag op mijn vrouw en kinderen en op mijn ondergeschikten".

Bedoelt u daarmee dat dit enigszins een druk op hen legde? In dat geval zou ik toch heel voorzichtig erop willen wijzen dat het tweede gebod gelijk is aan het eerste. Dat betekent dat onze liefde tot God niet mag gaan ten koste van hen die naast ons zijn gesteld.

Natuurlijk mogen wij nooit Christus tekort doen om wille van onze dierbaren. Dan geldt Lukas 14:26. Maar we moeten er steeds voor op onze hoede zijn, dat onze ikzucht niet aan z'n trekken probeert te komen via ons vrome 'vlees'. Antoon antwoordde:

Met 'beslag op mijn vrouw, kinderen en ondergeschikten' bedoel ik dat zij de wonderen die God verrichtte sinds mijn innerlijke vernieuwing, opmerkten en ervan onder de indruk kwamen. Wanneer ik weer eens in de problemen kwam, zeiden mijn vrouw enjof kinderen: Pa, u weet toch dat de Heere u zo vaak verhoord heeft op uw gebed.

Ik wil eindigen met de lofzang op Gods genade in u en in een ieder die tot geloof in Christus wordt gebracht:

"Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden, tot een onverderfelijke en onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid" (1 Petr. 1:3-5).

Antwoord van Antoon op het bovenstaande:

Hartelijk dank voor de toezending, bestemd voor de rubriek Ontmoetingen. Ik ga akkoord met de schuilnaam 'Antoon'. Ik wil mij nog wat meer verduidelijken: Een slordige levenswandel en gebrek aan dankbaarheid zijn zeker ook een reden geweest, waarom de bronnen van liefde en vreugde in mij zijn opgedroogd. Ik voel mij als een dor en dorstig land dat sedert lange tijd ligt uit te drogen, verkwijnend in die doodse stand.

Ik kan nu niet meer met blijde zekerheid zeggen dat de Heere ook voor mij is gestorven en opgestaan. En ik zou zo graag zien dat het opnieuw zou worden: niet meer ik, maar Christus leeft in mij.

Van de andere kant weet ik dat God het werk van de wedergeboorte dal Hij toen aan mij verricht heeft, nooit teniet zal doen. Hij blijft trouw aan Zichzelf en daarom trouw aan mij.

Beste Antoon,

Na je tweede brief meen ik 'je' te mogen zeggen; dat maakt alles wat vertrouwelijker. Bovendien zijn wij als kinderen van God broers in Christus. En broers spreken elkaar ook niet aan met 'u'.

Want een kind van God ben je en blijf je! Ik was blij dat je dat ook zelf vanuit je dorheid bleef belijden in je brief.

Wat moet er nu gebeuren? In de eerste plaats moeten wij die je brief hebben gelezen, intens voor je bidden. En we zullen dat doen. Dat is de gemeenschap der heiligen: bidden voor elkaar, eikaars nood en elkaars vreugde delen.

Vervolgens zou het erg goed zijn, wanneer je ook gemeenschap zou kunnen oefenen met gelovigen in je omgeving. Anneke Hoekendijk (91 jaar) zei: "Er komt nog al eens een Italiaan bij me. Hij is rooms-katholiek, maar hij vraagt: Bid weer eens voor mij, want als u bidt, is het net alsof u zich richt tot Christus, Die hier levend in de kamer aanwezig is".

Dat is ook altijd mijn ervaring geweest. Wanneer levende gelovigen bij elkaar zijn, ervaren ze dat Christus Zijn belofte waar maakt: "Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen" (Mat. 18:20). Dan kunnen ze in geloof zien dat Hij werkelijk in hun midden is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1992

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

ONTMOETINGEN 66

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1992

In de Rechte Straat | 32 Pagina's