IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

WAT VERSTAAT GIJ ONDER DE VOORZIENIGHEID GODS?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT VERSTAAT GIJ ONDER DE VOORZIENIGHEID GODS?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Veronderstel: u zit aan het ontbijt. Plotseling ontdekt u dat het weeshuis vlakbij in brand staat. Achteraf blijkt dat er een grote lekkage was ontstaan in de gasleiding. Dat was de reden waarom het vuur zo razendsnel om zich heen greep, niet te stuiten.

Alle bewoners zijn naar de bovenste verdieping gehold, maar het vuur achterhaalde hen ook daar. U ziet de wanhopige gezichten van de kinderen door de ruiten. Wat doet u dan? Gaat u rustig door met uw ontbijt, want uw eitje mag niet koud worden en de thee wordt zo bitter als je hem lang laat staan?

Nee, u grijpt naar de telefoon en draait nerveus de brandweer, de politie en het ziekenhuis en daarna rent u naar het huis om, misschien met levensgevaar, te proberen nog te redden wat er te redden valt.

Kunt u zich iemand voorstellen, die wél blijft toezien, hoe dat huis en die weeskinderen omkomen in de vlammen?

Ik wel. En die „Iemand" kent ook u. Die Iemand is God. Miljoenen kinderen zijn in de loop van de geschiedenis omgekomen, niet alleen door misdaden van mensen zoals brandstichting en oorlog, maar ook door natuurrampen zoals overstroming, aardbeving en blikseminslag.

God is machtig genoeg om in te grijpen en die kinderen te redden. Hij deed het niet.

Ziedaar het grote vraagstuk van zondag 10, de vraag over Gods voorzienigheid.

Nadere verklaringen

Bij dit antwoord moet u niet vergeten dat hier een gelovige spreekt. Een ongelovige kan God niet als een Vader beschouwen. Voor een ongelovige is God ook niet een Vader, maar een Rechter die veroordelen móet op grond van de schending van Zijn heilige wet, die door ons allen overtreden wordt.

Ik stel mij mezelf voor als verpleger of als toevallige bezoeker in dat brandende weeshuis. Natuurlijk begint ook in mij de angst voor de dood te werken. Die angst grijpt mij naar de keel. En op grond daarvan heb ik een neiging om alleen aan mezelf te denken: Als ik maar aan die vuurdood ontkom!

Ik hoop dat de Heere mij dan de kracht zal geven om mijzelf te kunnen opofferen en om anderen voor te laten gaan. En ik verwacht dat ook. Ik ken de Heere innerlijk daarvoor al te goed. Hij zal mij op dat moment niet aan de dierlijke drift naar eigen levensbehoud overlaten. Zijn Heilige Geest woont en werkt in mij. Dat is de Geest van Jezus Christus, die gezegd heeft: „Niemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand zijn leven zet voor zijn vrienden" (Joh. 15 : 13). Christus heeft Zijn leven gegeven voor ons, die Hij als Zijn vrienden heeft uitgekozen. Daarom mag ik verwachten dat die liefde van Hem, die door de Heilige Geest in mij is neergedaald (Rom. 5 : 5), ook mij de kracht zal schenken om allereerst mij in te zetten voor de redding van de anderen.

En als ik dan niets meer kan doen en de vlammen lekken al rondom mij heen, dan vertrouw ik dat de Heere mij ook de bede van de overgave op de lippen zal leggen, die Hijzelfheeft uitgesproken vlak voordat Hij het hoofd boog en stierf: „Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest" (Lk. 23 : 46).

Een uitermate bewogen God

God kón die kinderen redden, maar deed het niet. Dat zijn de harde feiten van de geschiedenis. Maar hoe moeten we die harde feiten interpreteren? We moeten dan al meteen een korrektie aanbrengen op een gedachtengang, die zou kunnen ontstaan.

In géén geval mogen we het zo voorstellen alsof God gelijk te stellen zou zijn met iemand, die rustig verder gaat met het oppeuzelen van zijn eitje, terwijl daar onder zijn ogen kinderen brandend als fakkels de dood ingaan.

Dat kan al niet op grond van de schepping. We weten uit het verhaal van Genesis dat God Zich verlustigde in alles wat Hij gemaakt had. Hij stelde met vreugde vast: En zie, het was goed, het was zeer goed! Het verdriet God dat Zijn mooie schepping door ons wordt kapot gemaakt.

Dat geldt in bijzondere mate van de schepping van de mens. Hij had ons, mensen, gemaakt naar Zijn beeld en gelijkenis. Hij had Zichzelf scheppend neergelegd in de mens.

Welk een ontzaggelijke teleurstelling moet de zondeval dan ook voor God hebben betekend! Als God aan Noach Zijn besluit bekend maakt om de gehele toenmalige mensheid uit te roeien door de zondvloed, dan komt drie keer voor: „De aarde was verdorven". Het is alsof God Zich verontschuldigt: Nu kan Ik niet anders: „Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde om alle vlees waarin een geest des leven is, van onder de hemel te verderven" (Gen. 6 : 17). De mensen hebben zichzelf innerlijk verdorven; nu gaat God dat verderf ook zichtbaar maken in de zondvloed.

Toorn én genade

In de inleiding op het verhaal van de zondvloed lezen we ook nog: „En de Heere zag dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde en al het gedichtsel (= alle bedenkingen) zijns harten te allen dage alleen boos was. Toen berouwde het de Heere dat Hij de mens op aarde gemaakt had en het smartte Hem aan Zijn hart". Je zou verwachten dat de Heere er dan ook maar meteen voorgoed een einde aan zou maken en niemand meer zou overlaten. Immers het verderf zat in iedereen. Maar dan komt die merkwaardige zin: „Maar Noach vond genade in de ogen des Heeren".

Logisch is dat niet konsekwent. Immers ook van Noach geldt: „Er is niemand rechtvaardig, ook niet één". „Want zij hebben allen gezondigd" (Rom. 3 : 10, 23). Maar de God van de Bijbel is niet de god van de filosofen. Een God die aangegrepen wordt door smart en berouw, is voor een filosoof ondenkbaar. Want hij kan zich alleen maar een idee, een begrip, vormen van God, maar hij kan nooit de levende God vinden op grond van het vorsen van zijn verstand.

Een Kind schreit tot Zijn Vader op Golgotha

Hoe diep God met ons bewogen is, blijkt pas in de menswording en in het sterven van Zijn eigen Zoon, die Hij gegeven heeft om ons toch nog, ondanks ons verderf, genadig te kunnen zijn.

Het is dus volkomen onjuist, wanneer wij zouden denken dat God onbewogen toekijkt naar dat brandende weeshuis. Het snijdt Hem door het hart; zó diep dat Hij Zijn eigen Kind, Jezus Christus, inzet om ons te redden uit de vlammen van het onuitblusbare, eeuwige vuur, waartoe wij onszelf hadden veroordeeld door ons verderf en onze boosheid.

Stel u vóór, dat uw eigen oudste zoon zó hangt dood te bloeden aan een kruis, terwijl hij volkomen onschuldig is. En u hoort hem roepen vanuit die uiterste pijn: „Mijn vader, waarom hebt u mij verlaten? Waarom laat u mij hier helemaal alleen omkomen in die hel van hoon en haat en pijn?"

De Vader in de hemel hóórde Zijn Zoon zo schreeuwen tegen de lucht, die zwart was geworden door de zonsverduistering. En Hij greep niet in, ofschoon Hij dat wél kon krachtens Zijn almacht.

En ten diepste was dat ook de bedoeling van de Zoon dat de Vader niet zou ingrijpen, want de ganse Drieëenheid had besloten om hen die in de Zoon zouden geloven, genadig ie zijn en te redden van de dreigende eeuwige ondergang. En zo heeft de Zoon „door de eeuwige Geest Zichzelf onbestraffelijk (smetteloos) geofferd", zodat „het bloed van Christus uw geweten reinigen (zou) van dode werken" (Hebr. 9 : 14).

Terug naar de vergelijking van het begin

Ik weet dat ook Golgotha een geheimenis is dat wij niet kunnen doorgronden. Maar daarom keer ik terug naar mijn eerste vaststelling: God was machtig om die kinderen uit dat brandende huis te redden, maar Hij deed het niet.

Kun je dat wel zo zeggen? Is die vergelijking met die buurman aan het ontbijt die rustig verder gaat met het verorberen van zijn eitje, wel juist?

Nee, want wij kunnen onze menselijke verhoudingen niet zo maar overdragen op God. Want wij, mensen, kunnen slechts in drie dimensies denken: hoogte, lengte en breedte. Maar hoeveel dimensies zijn er niet in God, dimensies waarvan wij ons thans zelfs geen voorstelling kunnen maken?

Daarom eindig ik met deze uitroep vol verwondering van Paulus:

„O diepte van de rijkdom, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen! Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem (zij) de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen!" (Rom. 11 : 33-36).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1984

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

WAT VERSTAAT GIJ ONDER DE VOORZIENIGHEID GODS?

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1984

In de Rechte Straat | 32 Pagina's