IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Waar steunt u op?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waar steunt u op?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op uw portemonnaie, uw girorekening, uw banksaldo of op uw God?

Woensdag 4 december, tegen de avond, liep ik door de straten in het centrum van Delhi. Ik was op zoek naar een winkel, waar allerlei handwerk wordt verkocht. Twee schoenenpoetsertjes kwamen op me af: „Meneer, mogen we uw sandalen poetsen?" Die waren inderdaad niet zo mooi meer. Al die vier weken hadden ze het zonder enig smeersel moeten doen en dat was ze wel aan te zien.

Maar ik had geen zin en geen tijd, en eigenlijk was ik ook een beetje bang. Wanneer je in handen van die lui valt, dan ben je ze nog niet kwijt.

Ik liep wat door en ineens komt een van hen op mij af: „Meneer, kijk eens, uw sandalen en uw broek zijn helemaal vuil. U moet ergens tegen aan zijn gelopen". Ik keek; inderdaad, een hele gele streep was er overheen geslagen. Ik begreep: dat heeft één van hen gedaan om mij te dwingen mij aan hen over te geven.

Er zat niets anders op. Zó kon ik ook niet verder. Ik gaf me gevangen. „Goed, ga je gang dan maar."

Meteen werd ik omringd door een stuk of zeven van die boefjes. Ik schat dat hun leeftijd varieerde van 12 tot 20 jaar.

Terwijl één schoffie mijn ene sandaal aan het bewerken was, pakte een collega van hem mijn andere sandaal en zei: „Meneer, dat kan zo niet; die moeten verzoold worden. Ze staan helemaal te gapen." Daar had hij wel gelijk in, maar tot mijn verbazing was hij ineens verdwenen, met sandaal en al. Daar stond ik op één been. Maar mijn schoenenpoetsertje bemoedigde mij: „Hij komt zo terug" en ik kreeg zijn eigen sandalen te leen.

Ondertussen babbelde hij maar voort en vroeg mij van alles over het land, waar ik vandaan kom, hoe rijk de mensen daar wel niet zijn, enzovoort.

En telkens verzekerde hij mij: „You are my father" en aan de andere vriendjes herhaalde hij: „Hij is mijn vader."

Ik merkte dat het geen gemeen spul was, waarmee ze mij besmeurd hadden. Het ging gemakkelijk van mijn sokken en broek af. Ze hadden het dus niet gedaan uit wraakzucht, omdat ik hen geen werk had willen bezorgen. Er heerste ook een vrolijke stemming onder het groepje, de stemming van de koppensnellers, die de ketel water aan het heet stoken zijn, waarin ze zo meteen de blanke westerling gaar zullen koken. En ondertussen snaterde mijn schoenpoetsertje: „Afblijven, hij is mijn vader." Inderdaad, ik was zijn melkkoe, vastgeklonken aan de straatstenen van Dehli.

Het bleef maar duren, voordat mijn andere sandaal terug kwam. Ik werd nerveus. In India is er maar heel weinig politie op de been. Ik zag ook nu geen agent in de buurt. Ze konden dus alles met me doen. Eindelijk, daar verscheen mijn andere sandaal weer op het toneel. Hij was inderdaad verzoold. Ik moest 30 rupies betalen (ƒ 10,—). Dat is tien keer te veel voor Indiase begrippen. Voor het schoenenpoetsen moest ik 15 rupies betalen, ook tien keer teveel. Ze wilden ook nog mijn andere sandaal laten verzolen. Maar daar had ik helemaal geen zin meer in. En toen ik gedwee mijn slachtprijs betaalde, lieten ze me gaan.

Ik stapte een handicraftwinkel binnen. Ik dacht dat het een winkel van de regering was, met vastgestelde prijzen. Dat bleek niet het geval te zijn. Ik kocht iets, dingde af op de prijs, maar bemerkte dat ik nog te veel had betaald. Ik wilde nu zo gauw mogelijk terug naar mijn hotel, want overal voelde ik de bedreiging. De bediende bracht mij naar een taxi. Die vroeg 10 rupies voor de rit, terwijl de vorige taxi 4 rupies had gevraagd voor dezelfde afstand. Ik zei: „Nee, 5 rupies, anders vraag ik een ander." Toen ging hij akkoord met de prijs.

Het zweet brak me uit

Vrijdagavond, 6 december

Ik ben zojuist teruggekeerd uit Khazuraho. Eerst ben ik naar het Janpat hotel gegaan. Geen plaats. Toen naar het Randjithotel. Ook geen plaats. Ik nam de telefoon. De telefoniste in de centrale hielp me heel vriendelijk. Ze belde wel acht verschillende hotels op. Nergens plaats. Ze gaf het tenslotte op. „Het spijt me, ik kan niks voor u vinden."

Het zweet begon me uit te breken. Wat moest ik doen? Met de taxi allerlei derderangs hotels afgaan? Maar waar kom je dan terecht? Kun je er dan niet vrij zeker van zijn, dat ze je je hele beurs afhandig maken?

Maar ik moest iets doen. Mijn taxichauffeur zei mij dat hij nog een keurig „gastenverblijf" wist, 60 rupies per nacht. Bij die naam „gastenverblijf" rilde ik al, want het bleek dus geen echt hotel te zijn. Maar er zat niets anders op. De eige naar rook meteen wild en vroeg 100 rupies per nacht. Maar daarbij is ontbijt inbegrepen, zo voegde hij er welwillend aan toe. Ik moest het wel aanvaarden. Ik durfde niet meer af te dingen, want waar zou ik dan naar toe moeten? Bovendien zou ik al om 4 uur in de morgen naar het vliegveld moeten om mijn terugtocht naar Holland te aanvaarden. Toen ik de volgende morgen om kwart over drie gewekt werd door een bediende — de baas lag lekker te slapen — en naar mijn ontbijt vroeg, kreeg ik ten antwoord: „Nee, dat is er niet."

Waarom?

In het vliegtuig terug naar huis ging ik mezelf afvragen: Waarom was je toch zo nerveus gisteravond? En waarom had ik telkens dat bepaalde vervelende gevoel in mijn maagstreek, wanneer ik wist dat ze me hadden afgezet?

Zeker, één van de redenen was beslist, dat het hier geld betrof van „In de Rechte Straat". Daar wil je graag zo zuinig mogelijk mee omspringen, want het is gegeven uit liefde voor de Heere.

Maar ik wist: dat is niet de enige reden. Ik zocht dieper. En toen vond ik het. Achter die angst zat mijn steunen op het geld. Ik bemerkte dat ik rustig was, zolang ik maar mijn portemonnee in mijn zak voelde.

Geld maakt onafhankelijk. Geld biedt bescherming. Ik beleefde de bedreiging: als ze mij mijn geld afpikken, dan ben ik hopeloos aan hen overgeleverd. Dan kunnen ze met me doen wat ze willen. Dan ben ook ik gedoemd om in stof en armoede ten onder te gaan.

Theoretisch wist ik nog wel dat er in zo'n geval ook nog een Nederlandse ambassade is, die bereid is je in zulk een nood verder te helpen. Maar van de abstrakte wetenschap trok mijn angst zich niets aan. Ik was door en door nerveus geweest.

Ineens kwamen verschillende teksten van de Bijbel in me naar boven, waarin de hebzucht afgoderij wordt genoemd, zoals Ef. 5:5, Kol. 3:5, 1 Kor. 5:10. En ik herinnerde mij antwoord 95 van de Heidelbergse Katechismus: „Afgoderij is, in de plaats van de enige ware God, die Zich in Zijn Woord heeft geopenbaard, of benevens Hem, iets anders verzinnen of hebben, waarop de mens zijn vertrouwen zet."

Ik zag het nu duidelijk: In mijn levenshouding zit iets van die afgoderij. Als ik mijn vertrouwen zuiver en alleen op God zou stellen, dan zou ik nooit nerveus hoeven te zijn. Dan zou ik altijd in diepe rust mogen verkeren. Dan zou ik niet hoeven te zoeken naar achterdeurtjes hier op aarde, naar een Nederlandse ambassade bv. om mij in zo'n geval verder te helpen. Dan zou ik staande onder de wijde Indiase hemel met mijn ganse hart kunnen zingen:

„Al zou de vijgeboom niet bloeien en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van den olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijs opleveren, de schapen uit de kooi verdreven zijn en er geen runderen in de stallingen zijn, nochtans zal ik juichen in den Here, jubelen in de God van mijn heil (Hab. 3:17-18).

Laten wij bidden dat de Heere ons helemaal losmaakt van al het aardse. Dan alleen kunnen wij gevuld worden met Hem, met Zijn Geest. Dan kunnen we de heerlijkheid smaken van het volstrekte pure geloofsvertrouwen in Hem. Dan is het ons een vreugde om uit diepe liefde voor de Heere het uit te zingen: „Al zou…… ik helemaal alleen staan in deze wereld, zonder vrienden die mij steunen, zonder kleding of voedsel, zonder geld om ook maar iets te kopen, met een zekere hongerdood voor ogen, NOCHTANS, ja nochtans zal ik juichen in U, mijn God en Zaligmaker."

En de Mammon grijnst

WIJ moeten ons die vraag of ook wij dit „nochtans" met een eerlijk hart kunnen uitspreken, durven stellen.

Anders worden we zo gemakkelijk farizeïsch en onwaarachtig.

Dan zitten we als brave burgermensjes vroom in de kerk te kwelen: „Wien heb ik nevens U omhoog, wat zou mijn hart, wat zou mijn oog op aarde nevens U toch lusten?" en we denken dat we als antwoord kunnen geven: „…zo zult Gij zijn voor mijn gemoed mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed" (Ps. 73:13).

Maar de Mammon, de demon van het geld, grijnst dan in ons en heeft moeite om niet onze schijn-rust, onze burgerlijke schijn-vroomheid, te verstoren en ons toe te sissen: „Zal ik je eens zeggen, wat je op aarde ten diepste lust, en waar je werkelijk in rust? Dat is het geld, dat ben ik, de Mammon." Maar hij zal die doschijnlijk in de armen van Christus zal drijven. En dat wil hij in geen geval. En daarom beheerst hij zich in zijn luguber plezier.

Er is er Eén geweest, die dit „nochtans" in volle waarachtigheid heeft uitgesproken. Dat was Gods Zoon. Hij zag de zekere dood op zich afkomen, een verschrikkelijke dood, waarin hij naakt zou hangen aan het hout, uitgejouwd door het gepeupel, verlaten door iedereen, zelfs door Zijn God, en toch wist Hij te zeggen: „Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede."

Hij wil ons naar Zich trekken, naar dat kruis; Hij wil dat wij met Hem medegekruisigd worden, opdat Hij in ons leve (Gal. 2:20). „En Ik, zo wanneer Ik van de aarde verhoogd zal zijn, zal Ik hen allen tot Mij trekken" (Joh. 12:32).

Christus heeft gezegd: „Niemand kan twee heren dienen. . gij kunt niet God dienen en de Mammon (de god van het geld)" (Matth. 6:24). Wanneer wij oprechte gelovigen zijn, dan is onder de werking van Gods Geest in ons dat besluit gegroeid om God te dienen. Dan zijn we een goede boom geworden, die goede vruchten voortbrengt.

Maar vaak is er dan daarnaast ook nog een beetje een dienen van andere goden. Laten wij ons voortdurend reinigen daarvan. We hebben deze belofte over de wijnstok en de ranken: „Mijn Vader is de Landman…… al wie vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage" (Joh. 15:1-2).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1975

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Waar steunt u op?

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1975

In de Rechte Straat | 32 Pagina's