IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

HET BLIJVENDE RECHT DER REFORMATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BLIJVENDE RECHT DER REFORMATIE

REDE, GEHOUDEN DOOR Dr. A. GRAAFLAND OP ONZE TOOGDAG TE GOES

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vrienden, in de komende week gaan wij weer ons opmaken om met elkaar de hervorming te gedenken. En ik geloof dat we moeten zeggen dat het meer dan ooit zin heeft om dat te doen, niet omdat zovelen daar behoefte aan hebben, misschien juist omdat er zovelen geen behoefte aan hebben. Velen achten de hervorming, de reformatie, een verouderde zaak. Velen menen dat het recht der reformatie nu niet meer geldt. Natuurlijk wordt door hen die dat beweren daarbij de kanttekening gemaakt, dat vier en een halve eeuw geleden de reformatie wél terecht was. Dat wordt tegenwoordig zelfs door rooms-katholieke theologen grif toegegeven. Maar om er nú nog mee aan te komen, en om er telkens weer op terug te vallen, dat wordt min of meer ons kwalijk genomen. We moeten niet terugkijken, wordt er dan gezegd, we moeten in het heden staan, en vooral moeten we vooruit zien, de toekomst in: en dan zal blijken dat heel andere vragen ons bezig gaan houden, en dat hele andere moeilijkheden zich voordoen die moeten worden doorworsteld. En dat heel andere perspectieven er dan komen.

Wat wij nu van morgen in deze toespraak op het oog hebben, dat is om tegen deze laatstgenoemde visie een duidelijk 'neen' te laten horen. Wij geloven daar namelijk niet in. Wij menen dat het nu niét over andere dingen gaat. En dat we daarom dus niet de daden van God in het verleden achter ons kunnen laten, of zelfs zouden kunnen vergeten. Ook al erkennen wij dat wij in een andere tijd leven dan waarin de hervormers geleefd hebben, toch geloven we dat de grondvraag van hun leven ook de grondvraag is van ons leven; en dat hun schuld waarmee zij geworsteld hebben ook onze schuld is waar wij mee te worstelen hebben; en dat hun roep om de genade van God ook onze roep om diezelfde genade behoort te zijn. En we geloven dat Gods antwoord op die roep in Jezus Christus, dat voor Luther en Calvijn zulk een vernieuwende, bevrijdende kracht gehad heeft, dat dat ook nu nog het antwoord is waar wij het van moeten hebben. We geloven dat dat antwoord niet anders is dan het Evangelie, de centrale inhoud van Gods blijde boodschap, bestemd voor alle mensen van alle tijden.

En dat laatste willen we nu vanmorgen graag nader uitwerken, en konkretiseren op één centraal punt, namelijk op het punt van de rechtvaardiging van de goddelozen. U weet dat onze hervormers het zo beleefd en beleden hebben, dat het in die rechtvaardiging van de goddelozen gaat om het geloofsartikel waarmee de kerk staat of valt. Ze hebben daarmee willen zeggen dat hier de beslissing valt; dat het dus niet een bijkomstige zaak is, maar dat het een centrale zaak is; dat het daarin niet gaat om een voorbijgaande aangelegenheid, maar dat het gaat om een blijvende aangelegenheid. Niet alleen in de tijd van de Reformatie dus, maar nu nog valt hier de beslissing, namelijk, of Gods rechtvaardiging van de goddelozen recht door ons wordt beleden en beleefd. En is dat nu ook zo, wordt dit nu nog recht beleden en beleefd? Laat ik een paar antwoorden u mogen doorgeven zoals die in onze tijd gegeven worden en die uit verschillende hoeken komen. Er zijn er die zeggen, nee, we zijn het er niet mee eens; al mag het voor onze hervormers dan een centrale zaak geweest zijn, voor ons is het dat niet meer; het gaat nu om heel iets anders; voor Luther was het inderdaad de levensvraag: hoe word ik rechtvaardig voor God? Maar dat Luther met die vraag zat, dat was omdat hij rechtstreeks uit de Middeleeuwen kwam, omdat hij nog helemaal behept was met het schuldgevoel, waaronder die middeleeuwse mens geleefd heeft. Daarom worstelde Luther met deze vraag. Maar die vraag is nu beantwoord. Luther heeft dat mogen ontdekken en dat antwoord, dat kennen wij, dat hebben wij, dat is een gegeven, dat uit de geschiedenis tot ons komt. Wij hoeven dus niet meer te zoeken, waar Luther al naar gezocht heeft. En wij hoeven er dus niet meer mee te worstelen waar Luther mee geworsteld heeft, want het antwoord is ons gegeven. Wij zitten weer met andere vragen; vragen waar wij mee worstelen, waar wij het antwoord zo moeilijk op kunnen vinden. En toch vragen, die van alle kanten op ons aanvliegen, zoals bij voorbeeld deze vraag: niet, hoe krijg ik een genadig God? — maar, is er wel een God? En als er dan een God is, wijs hem dan eens aan.

Ik weet niet of u het dagblad „Trouw" leest. Daarin stond enige tijd geleden een brief gepubliceerd, die Jules de Corte destijds geschreven heeft aan prof. Jonker in Utrecht. En hij schrijft in die brief (vrij weergegeven): „Maak u mij God nu eens duidelijk, want ik neem er geen genoegen mee als u mij verwijst naar de God van de Bijbel, naar de God van Abraham, Isaac en Jacob. Ik wil mijn eigen god hebben. Een god die ik nu in mijn leven zie, die ik ervaar, die ik konstateer, waar ik wat mee doen kan. Dat is mijn vraag. Beantwoord die vraag nu eens. En als u die vraag niet kunt beantwoorden, dan is uw geloof voor mij waardeloos". De vraag van nu is niet: hoe krijg ik een genadig God? — maar hoe krijg ik God? Een God, waar ik wat aan heb, die ik zien kan, die ik in de dingen van het moderne leven ontdekken kan, die ik ontmoet in het hier en nu van mijn aardse bestaan. Zo schijnt de Reformatie een verouderde zaak te zijn. We hebben er niets meer aan voor deze tijd, ze raakt onze vraagstelling niet meer. Zou dat inderdaad zo zijn? Voordat ik daar nu een antwoord op geef, wil ik nog een andere stem laten horen, een stem van nog recentere datum.

Er schijnt namelijk de laatste tijd een verlossend woord de ronde te doen, namelijk dit woord: God en mens zijn geen concurrenten. Het is een nieuw gezichtspunt, lijkt wel, waarmee in één oogopslag het duidelijk wordt dat de Reformatie het slachtoffer is geweest van een tragische vergissing. Een vergissing waar én de roomse kerk én de reformatorische kerk beiden argeloos ingetippeld zijn. Want wat is namelijk het geval? Het Griekse denken, zegt men, heeft het in de kerk voor het zeggen gekregen. Daarin worden God en mens niet als bondgenoot met elkaar, maar als concurrenten tegenover elkaar gesteld. En nu kan het slechts twee kanten uit: óf de mens doet zijn best om een zo goed mogelijke concurrent te zijn, en dan hebben we daarmee de rooms-katholieke kerk getypeerd met zijn leer van de goede werken, van de verdienstelijkheid der goede werken, waardoor de mens mee kan werken aan zijn eigen zaligheid; óf het gaat een precies andere kant uit, dat de mens helemaal wordt uitgeschakeld nadat hij tot niets wordt, terwijl God alles alleen doet — dat is de reformatorische kerk, met zijn sola gratia, door genade alleen en zijn sola fide, door het geloof alleen. En, zo wordt er nu gezegd, dat is nu allebei fout. Beide hebben hun vraagstelling ontleend, niet aan de Schrift, maar aan de gedachtenwereld van Aristoteles, één van de Griekse filosofen die de mens óf als een concurrent van God, óf de mens helemaal tot niets deed worden. En nu gaat men in onze tijd weer ontdekken dat de Bijbel het allebei niet leert. Die leert ons niet God en de mens als eikaars concurrent te zien, maar die leert ons ook niet dat God alles is en de mens niets. Maar de Bijbel leert dat God en de mens eikaars bondgenoten zijn. De mens mag meedoen met God in zijn heilig verbond. En dat verbond ligt reeds in de schepping verankerd. Dus — en dat moet dan de konklusie wezen, het hele artikel van de rechtvaardiging van de goddelozen vervalt. Want de vraagstelling, die er aan ten grondslag ligt, vervalt, die blijkt achterhaald te zijn. Het was een valse vraagstelling, ze wordt doorkruist door een heel andere werkelijkheid. Indien Luther dat geweten had, had hij nooit in de benauwenis terecht hoeven te komen. Dan had hij God anders gezien, dan had hij zichzelf anders gezien: als bondgenoten van elkaar, in plaats van als eikaars concurrenten. Dat is, zoals ik zei, de meest recente poging om de reformatie te relativeren, om ze zelfs niet te maken tot een tijdgebonden zaak, maar om ze te reduceren tot een vergissing, tot een tragische vergissing.

(wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 mei 1971

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

HET BLIJVENDE RECHT DER REFORMATIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 mei 1971

In de Rechte Straat | 32 Pagina's