IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

ONTMOETINGEN 29

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONTMOETINGEN 29

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik ben opgegroeid in een streng-bevindelijk gezin en toch heb ik met mijn ouders nooit een echt geestelijk gesprek gehad.

Ik was ook heel tevreden met dit geruste leventje, dat voor mij uitgestippeld was volgens vaste tradities en regeltjes.

Toen ik ongeveer 17 was, sprong ik uit de band. Ik vermaakte mij in de disco's, de bioscopen en de café's.

We trouwden, maar na een jaar drong op zekere dag de gedachte zich aan mij op: Kunnen, mogen wij zo doorgaan? Met nooit een gesprek over de eeuwige dingen van hart tot hart, zoals ik dat ook nooit met mijn ouders had gehad? En als de dood komt, wat dan? Het is toch immers duidelijk dat ik niet bekeerd ben. Maar dan kwam weer een nieuwe, een opstandige vraag naar boven: Kan ik er wat aan doen dat ik onbekeerd ben?

Ik kreeg het vreselijk benauwd. Ik zag de dood op mij afkomen. Ik zei toen tegen mijn man: Laten we toch samen bidden, want het is of ik gauw dood zal gaan.

Sinds die dag was alle rust voorbij. Ik kon dit leven buiten God niet meer beamen. Maandenlang leed ik onder de angst voor de dood. Ik verborg dat voor iedereen en als ze er iets van merkten, zei ik dat ik last had van de zenuwen.

Ik heb ontzettend in de put gezeten zowel lichamelijk als geestelijk. Veel heb ik gebeden, gesmeekt, gehuild om de waarachtige bekering. Soms vroeg ik om de dood, omdat ik meende het leven niet meer aan te kunnen.

Toen ik eens weer ronddoolde in zulk een dal van duisternis, zei ik tegen de Heere: "Ik kan niet meer verder; neem mij weg uit dit leven".

Ik nam het dagboek waaruit ik steeds las. En weet u wat er die dag als tekst was aangegeven? "Weest sterk en hebt goede moed, want het is de Heere die met je trekken zal. Hij zal je niet vergeten noch verlaten".

Toen brak ineens het licht door al die dikke duisternis heen en ik zei: Ja, Heere, met U durf ik verder te gaan.

Later is dat nog een keer gebeurd. Ik was weer zo bang. Toen werd mijn aandacht getrokken naar een van de eerste psalmen van David: "Ik lag neder en sliep gerust, want de Heere waakt over mij". Toen kwam de rust weer over mij en viel ik in slaap.

Maar nu nog dit: Ik weet persoonlijk dat mijn leven anders is geworden. Er is iets binnen in mij gekomen. Dat is het leven dat de Heere schenkt aan hen die zich gelovig aan Hem en Zijn belofte toevertrouwen. Ik weet ook dat ik dat 'iets' nooit meer kwijt zal raken.

Ik heb een heel eenvoudige omgang met de Heere. Ik praat veel tegen Hem. De Bijbel is voor mij een ander Boek geworden, het Boek des levens.

Het is heerlijk dat die verandering ook bij mijn man heeft plaatsgegrepen en wij praten daar ook veel over met onze kinderen.

Maar nu mijn probleem: Mijn naaste familie - en ik wil aannemen dat ze dat doen uit oprechte bezorgdheid - bestormt mij met allerlei nare vragen en zegt: Misschien heb je wel de zonde tegen de Heilige Geest bedreven.

Soms ontvang ik dan troost uit de vaste beloften Gods, maar andere keren lees ik ernstige waarschuwingen in de Bijbel en dan denk ik: Ja, ze hebben gelijk. Ik verbeeld mij maar wat. Dat nieuwe leven dat ik meen ontvangen te hebben, is maar schijn. Onlangs kwam iemand bij ons op bezoek en die zei: "Jij kunt niet echt bekeerd zijn, want je laat je haren knippen". (En dan denk ik ergens diep in mijn hart: Ja, je hebt gelijk, ik ben nog een onbekeerde).

Maar mijn man pakte toen de Bijbel en las voor: "Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid" (Gal. 5:22). Hij voegde eraan toe: Daar staat niet bij dat het dragen van ongeknipt haar ook een vrucht van de Geest is. En in Gal. 5:19-21 wordt het dragen van geknipt haar voor een vrouw niet als een van "de werken van het vlees" genoemd.

Telkens komt bij mij dus toch nog de twijfel naar boven: Mag ik mij een kind van God noemen? Want wie ben ik?

Ik zeg vaak heel voorzichtig: "Heere, ik geloof; kom mijn ongelovigheid te hulp". Door dit alles krijg ik maar geen blijvende zekerheid. Soms zeg ik wel eens tegen mijzelf: Zet alles maar uit je hoofd; er is niets aan de hand met je.

Maar ik raak die innerlijke strubbelingen maar niet kwijt. Dan zeg ik maar met Esther: "Kom ik om, zo kom ik om". En tegelijk weet ik: Hij heeft nooit een bidder laten staan.

Ik lees uw stukjes heel graag; ze maken mij altijd blij, ook omdat ik dan moet zeggen: Ja, daar weet ik iets van, en: Voor mij kan het dus ook.

ANTWOORD:

1. Uit uw brief krijg ik de indruk dat in uw kerk vooral het oordeel Gods over onze desolate toestand van zondaar-zijn verkondigd wordt, terwijl maar weinig zicht wordt gegeven op de oeverloze barmhartige liefde van de Vader in Jezus Christus.

Het resultaat van zulk een prediking is voornamelijk de angst voorde straffende God. U moet echter niet vergeten dat de angst wel dicht ligt bij de vreze des Heeren. Ze lopen soms ongemerkt in elkaar over.

Uw kerk heeft u blijkbaar een diepe levensernst meegegeven. En dat is op zichzelf een zegen.

Ik zou mij nooit thuis kunnen voelen bij een prediking van hupfaldera, van een vrolijke oppervlakkigheid.

Daarom moet u beslist niet al te negatief over uw kerk oordelen. U hebt er o.a. ook veel Bijbelkennis geleerd.

En deze donkere verkondiging van de verlorenheid van de mens, ook al was die dan eenzijdig, heeft u gevoerd naar het wandelen in de vreze des Heeren, die het begin der wijsheid is.

Angst brengt ons niet naar de levende God. Wanneer we uitsluitend bang zijn vooreen dreigende God, willen we zo ver mogelijk van Hem wegvluchten en ons voor Hem verbergen, zoals Adam en Eva deden na hun zonde.

Maar de vreze des Heeren is iets anders. Die vreze is ontzag, eerbied, huiver voor Zijn grootheid.

De vrucht van die vreze Gods is, wanneer ze bestraald wordt door het Woord endoor de Heilige Geest, de vertrouwvolle overgave in geloof aan deze genadige God, die Zichzelf in Christus wil schenken aan verloren zondaars.

Zowel deze vreze als dit vertrouwen hebben iets kinderlijks. De angst maakt ons tot slaven (Hebr. 2:15). Maar de vreze des Heeren en het vertrouwen in Hem als de goedertieren God van het Verbond, bewerkt in ons de vrijheid der kinderen Gods. I k heb vroeger ook hevig geleden onder die angsten voor de dood en de verdoemenis. Die angsten knepen je keel dicht.

Maar wat een vreugde ervaar je daarna, wanneer je tot de vreze des Heeren komt en mag zien in de vriendelijke Vaderogen van God!

2. Het is wel erg jammer dat u nooit een echt gesprek hebt kunnen voeren met uw ouders over deze tere, wonderbare dingen van het Koninkrijk Gods.

Toch moet u hen dat niet al te zeer aanrekenen als schuld. Want blijkbaar waren ook zij gebonden. Wij, mensen, dragen gedeeltelijk ons hele verleden mee naar het graf. We kunnen ons zo moeilijk losmaken van de druk, die men in onze jeugd op ons heeft gelegd.

Als u dat bedenkt, zult u ook uw ouders enigszins kunnen begrijpen. En veel begrijpen is veel vergeven. Verzoen u daarom diep in uw hart met uw ouders en koester in geen geval een wrok tegen hen.

3. Het antwoord van uw man met Gal. 5:22 was heel juist. Inderdaad, het werk van de Heilige Geest is veel te diep, te heilig en verheven dan dat we dat zo maar aan wat uiterlijkheden zouden kunnen herkennen. We kunnen nergens een prijskaartje aan hangen: "Dit is van de Heilige Geest". Dat komt ook, omdat ons hart veel te arglistig is en zijn eigen zelfzuchtige bedoelingen kan verbergen achter een boel vrome uiterlijkheden.

4. De twijfel die ook bij u soms nog opkomt, is eigen aan elke gelovige. Niet aan het geloof op zichzelf; zie Hebr. 11:1. Het geloof is in zichzelf louter vastheid, maar dat geloof is een gave aan en in de mens. En de mens wisselt en wankelt telkens.

Wat moeten we doen als die aanvechtingen op ons afkomen? Ga er niet voor opzij. Ik bedoel: erken eerlijk dat er in ons, dat is: in ons vlees, geen goed woont (Rom. 7:18). Spreek het heel rustig voor de heilige en barmhartige God uit: "Als U met mij in het gericht wilt gaan buiten Christus om, dan moet U mij op de eeuwige vuilnisbelt gooien: Ga weg van Mij, vervloekte!"

Maar zie tegelijk naar Christus. In Hem ziet u dan de vergevende liefde Gods levensgroot vóór u. En dan kunt u eigenlijk niet of nauwelijks twijfelen. Dan roemt u tegen uw vlees en tegen uw geweten in: Inderdaad, mijn 'vlees' is goddeloos, want het koestert alleen zichzelf en is alleen maar uit op de bevrediging van eigen begeren. Maar… dat is het heilige "nochtans"! - al die zelfzucht en zonde van mij heeft de Vader gelegd op Zijn Zoon, die deze last vrijwillig op Zich heeft genomen en mijn schuld heeft uitgeboet als het Lam Gods!

En als ik in geloof naar Hem zie, dan mag ik in dat Lam de uitdelging van mijn zonde zien. Ja wat meer is: Ik mag Zijn gerechtigheid zien als de mijne… door genadige toerekening van de liefdevolle Vader.

Zoek dus niet te veel in uzelf naar kentekenen van uw waarachtige bekering. Zie naar Christus! Hij is hèt Kenteken van onze bekering. Als je Hem kent met je hart, dan is dat immers een vrucht van de Heilige Geest. Zie bv. 1 Kor. 12:3.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1988

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

ONTMOETINGEN 29

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1988

In de Rechte Straat | 32 Pagina's