IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

POGING TOT EEN ANTWOORD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POGING TOT EEN ANTWOORD

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het voorafgaande artikel hebben we enkele antwoorden op de vraag naar de verrassende kracht van het jonge christendom gegeven. We zagen dat in al die antwoorden inderdaad een aspect van de bijbelse waarheid is terug te vinden, maar dat men desondanks door de herontdekking van die waarheden niet de kracht van het eerste christendom heeft kunnen hervinden. We gaan daarom in dit artikel verder met onze speurtocht naar dat geheim.

De sleutel zal in de eerste plaats in de Bijbel gezocht moeten worden; en vervolgens zullen we het werk van de Heilige Geest door de geschiedenis heen moeten beluisteren: „Er staat geschreven en er is geschied".

En vanzelfsprekend zullen we dan moeten beginnen bij de oorsprong van de kracht van het christelijk geloof nl. het pinksterfeest. Immers, hoe prachtig onderricht de apostelen ook van Jezus Zelf hadden ontvangen, toch waren het geestelijk maar arme stakkerds vóór die grote dag. Jezus had het hen immers ook gezegd dat ze Jeruzalem niet moesten verlaten, maar de kracht van de Heilige Geest moesten afwachten (Hand. 1 : 4 - 8). En wat zien we dan op de pinksterdag gebeuren?

Oordeelsprediking - verbrokenheid - bekering

Petrus is op de man af in zijn prediking. Hij windt er geen doekjes om. Hij stelt de toegestroomde Joden in staat van beschuldiging. De aanklacht luidt: „Jullie hebben een onschuldige vermoord. Jullie hebt Hem de meest vreselijke dood doen sterven: de kruisdood. Jullie hebt Hem overgeleverd in de handen van de onbesnedenen, de heidenen. En deze Jezus van Nazareth was Gods gave aan Israël. Hij was de eniggeboren Zoon van God, die Hij gegeven had om jullie te redden. Hij was de lang verwachte Messias, met Wie en in Wie God jullie wilde begenadigen".

Het gevolg van deze radikale, niets en niemand ontziende aanklacht is: „En toen zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen, mannen broeders? En Petrus zeide tot hen: Bekeert u" (Hand. 2 : 37 - 38).

Hoe staat het met de prediking in onze kerken? Worden de hoorders daar evenzeer in staat van beschuldiging gesteld? Wordt hen daar het oordeel aangezegd: „bloed en vuur en rookdamp" (Hand. 2 : 19)? Of wijst men dit hooghartig af als ouderwetse bangmakerij?

Iemand zei mij: „In mijn kerk wordt het als onfatsoenlijk beschouwd, wanneer je zo zou preken. En een oproep tot bekering vindt men wel helemaal misplaatst. Men redeneert: We zijn toch immers gedoopt en we gaan regelmatig naar de kerk en we leven toch netjes".

Bij anderen wordt wél heel zwaar gepreekt. Maar wordt er ook de verbrokenheid des harten gevonden? Je kunt wel heel donkere woorden gebruiken om de zondige staat van de mens te schilderen en toch nog rechtop staan voor God. Je kunt een heel theologisch systeem opbouwen met de totale verdorvenheid van de mens als centraal punt, en tóch niet met je hart gezien hebben wat de zonde in werkelijkheid betekent, zodat er van echte verslagenheid voor Gods aangezicht geen sprake is.

Wat mij altijd heeft verbaasd is dat mensen die ronduit van zichzelf erkennen dat ze nooit tot verbrokenheid des harten en tot bekering zijn gekomen, desondanks menen te kunnen oordelen over de geestelijke staat van anderen en te kunnen uitmaken, wie wél en wie niet bekeerd zijn. Hebben ze dan nooit gelezen: „Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die van de Geest van God zijn" (1 Kor. 2 : 14)? Zulke mensen maken het oordeel van God over hen vanwege hun weigering om zich te bekeren nog zwaarder door aldus met de satan te fungeren als „aanklager van onze broeders" (Openb. 12 : 10).

Ieder worde gedoopt

„… en een ieder van u worde gedoopt in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden" (Hand. 2:38).

Dat is de Doop, die ook door Johannes gepredikt werd: „de doop der bekering tot vergeving van zonden" (Lk. 3 : 3; Mk. 1 : 4). Dat is de Doop in het Messiaanse rijk, waarvan Ezechiël geprofeteerd heeft: „Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen en zal u een hart van vlees geven" (Ez. 36 : 25 - 26).

In deze Doop drukten zij dus uit dat zij in zichzelf volkomen onrein waren, maar tevens dat zij de reiniging door de God van het Nieuwe Verbond aanvaardden. Uit andere plaatsen van het Nieuwe Testament kunnen we opmaken dat zij die Doop ook opvatten als een totale toewijding van hun kant aan Christus. Ze beleefden het als een sterven met Christus aan de zonden en een opstaan met Hem uit de dood, het graf van de zonde, tot het nieuwe leven van de heiligheid in en door Hem (Rom. 6).

Maar zij wijdden niet alleen zichzelf persoonlijk aan God toe, maar ook heel hun huis, allen die hen toebehoorden. Dat maken we op uit de verschillende keren dat we in het NT lezen over de doop van huisgezinnen. (Degenen die menen dat de Doop uitsluitend bediend mag worden op grond van persoonlijk geloof, drukken die toewijding aan God uit door de opdracht van hun kinderen in het midden van de gemeente.)

Zo volgden zij de lijn van Abraham, de vader van de gelovigen. Hij liet zich immers de besnijdenis toedienen, toen hij reeds tot geloof was gekomen. Desondanks besneed hij ook zijn zoontje Izaak, „toen hij acht dagen oud was, zoals God hem geboden had" (Gen. 21:4). „En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel van de rechtvaardigheid des geloofs, die hm in de voorhuid (NBG: in zijn onbesneden staat) was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde (NBG: van alle onbesneden gelovigen), opdat ook een zegel van de rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid (NBG: der besnedenen), hun namelijk die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen van het geloof van onze vader Abraham, dat in de voorhuid was (NBG: dat hij in zijn onbesneden staat bezat)" (Rom. 4:11:12). Maar alles werd bepaald door het geloof. Paulus zegt dan ook heel uitdrukkelijk dat slechts de kinderen van gelovige ouders heilig zijn, dus niet kinderen van gedoopte ouders (1 Kor. 7 : 14). Ik sta dan ook helemaal achter de baptisten, wanneer zij een dooppraktijk afwijzen, waarbij de kinderen van ouders gedoopt worden, enkel omdat die ouders zelf reeds gedoopt waren, terwijl het heel duidelijk is dat ze niet tot bekering en tot persoonlijk geloof in Christus zijn gekomen. Er staat immers: „de ongelovige vrouw is geheiligd door de broeder (NB. De SV heeft hier ten onrechte: door de man. Er staat in het Grieks: adelphooi); want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig". De ongelovige vrouw heeft dus iets heiligs over zich gekregen, doordat zij de vrouw is van een broeder (daarmee bedoelt Paulus altijd: een gelovige) De gelovige wijdt immers alles wat hij is en heeft, aan God toe en God aanvaardt ook alles van de gelovige als Hem toebehorend, voor Hem afgezonderd, d.i. heilig en geheiligd. Het bovenstaande heb ik niet geschreven om de kinderdoop te verdedigen tegenover de volwassendoop, maar slechts om aan te tonen dat de eerste christenen zichzelf in hun geloof totaal aan God toewijdden; zichzelf, dat betekent alles wat ze waren en bezaten, ook dus hun gehele gezin, kinderen inbegrepen. En van de andere kant wisten zij zichzelf, ook met hun gehele gezin, getrokken in de sfeer van de heilige God, gewijd, geheiligd in de God van het Nieuwe Verbond, die alles nieuw wil maken. En daarin kunnen kinderdopers en volwassendopers het met elkaar eens zijn op grond van de Schrift. En die totale toewijding en dat besef van door God voor Hem afgezonderd, gewijd, geheiligd te zijn, behoorde zeker ook tot een van de geheime bronnen van de geestelijke kracht van de eerste christenen.

De gave des Geestes

„…en gij zult de gave des Geestes ontvangen".

Bij de eerste christenen was het niet vanzelfsprekend dat iemand bij de waterdoop ook de Heilige Geest had ontvangen; wel dat hij daar in Christus recht op mocht doen gelden. Petrus voegt er dan ook aan toe: „Want u komt de belofte toe en uw kinderen en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere, onze God, toe roepen zal".

Hebben wij dat allemaal niet vervluchtigd' Wij hebben ons vastgebeten in uiterlijke dingen en lijken we daarin niet veel op de Joden met hun strenge wetspraktijken? Ook zij roemden in de besnijdenis. Als die maar voltrokken was, dan behoorde je tot het uitverkoren volk van God. Wat kon je dan nog overkomen? Maar reeds de profeten waarschuwden dat de besnijdenis van de voorhuid alleen maar een oorzaak zal zijn van des te harder veroordeling door God, wanneer ze niet zou uitlopen op de besnijdenis des harten, dus op het wegdoen van het vuil van de zonde. Hebben ook wij niet diezelfde wetsmentaliteit, wanneer wij uren en dagen van onze kostbare, van de Heere ontvangen tijd en energie verkwisten aan debatten over Doopsbeschouwingen, terwijl het ons nauwelijks deert dat rondom ons duizenden mensen leven en sterven zonder dat iemand hen Christus heeft verkondigd?

Toen Paulus in Efeze aankwam, trof hij daar twaalf mensen aan,die zich discipelen noemden. Paulus moet dat wel verstaan hebben als „discipelen van Christus". En toch merkt hij meteen dat er iets bij deze christenen mis is. En hij stelt hen dan de vraag: „Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, toen hij geloofd hebt?" (Hand. 19:1-7).

Stel je voor dat een dominee, wanneer hij in een nieuwe gemeente aankomt en daar aan sommige „discipelen" (kerkleden) de vraag zou stellen: „Hebben jullie wel de Heilige Geest ontvangen?" Zou hij niet, alleen reeds door het stellen van die vraag, in hopeloze moeilijkheden verzeild raken met de kerkeraad en met de hele gemeente? Zou hij niet tot antwoord krijgen: „Die mensen zijn gedoopt Ze bezoeken regelmatig onze kerkdiensten en leven netjes. Er is niets op hen aan te merken. Dus moet u met het oordeel der liefde van de veronderstelling uitgaan dat zij ook de Heilige Geest hebben ontvangen. Uw vraag is onbehoorlijk en liefdeloos".

Zouden ook bij ons de broeders ouderlingen niet die vraag moeten stellen op huisbezoek? Zeker, we weten uit de kerkgeschiedenis dat tyrannieke geestelijke keurmeesters daar misbruik van hebben gemaakt. Maar heft het misbruik dit blijkbaar zeer paulinische gebruik dan op? Heeft de gemeente niet de belofte dat ze zal worden uitgerust met de gave van de onderscheiding der geesten (1 Kor. 12 : 10)? Waarom zouden wij in onze tijd zulk een gave van de onderscheiding der geesten niet meer nodig hebben? Moeten wij enkel meten met de lineaal van de dogma's, die we in ons kerkverband aanhangen? Moet ons oordeel zich voornamelijk baseren op de vraag of iemand volgens onze kerkelijke voorschriften gedoopt is? Nogmaals zijn we dan niet uit „de bediening des Geestes" teruggevallen in „de bediening des doods, in letters bestaande, en in stenen ingedrukt" (2 Kor. 3:7-8)? Kan men dan terecht zeggen, dat uit heel het leven van onze gemeente blijkt dat wij vanwege de bediening des Geestes, aan Wie wij deelachtig zijn geworden vanwege het Nieuwe Verbond, veel groter heerlijkheid uitstralen dan zelfs Mozes, „die een bedekking op zijn aangezicht legde" (vs. 13)?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1980

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

POGING TOT EEN ANTWOORD

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1980

In de Rechte Straat | 32 Pagina's