IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

IN DE RECHTE STRAAT VAN SAO PAULO

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IN DE RECHTE STRAAT VAN SAO PAULO

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op goed geluk had ik een hotel in São Paulo gereserveerd. Het bleek echter vlak bij de Rua Direita ( = Rechte Straat) te zijn.

Vanuit Hotel Jaraguá stapte ik de Rua da Consolação (Straat van de Vertroosting) binnen, die overgaat in de Rua Cel. Xavier de Toledo. Aan mijn linkerhand passeer ik de Rua 7 de Abril. Dat brengt mij een andere reeks zegeningen te binnen, waarvan ik sinds mijn uittreden heb mogen genieten. Op 7 april is nl. een van mijn dochters jarig, Loes (volle naam: Lucida Stilla Roris = lichtende dauwdruppel — zie Job 38:28).

Zoals in een enkele dauwdruppel een hele zon kan hangen te parelen, zo mogen wij in allerlei eenvoudige en in de meer diepe vreugden van het leven de weerglans van Gods liefde zien, die Zijn kinderen dit alles gunt. Paulus waarschuwde reeds tegen dwaalleraars, die komen zouden: „verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft, tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen en die de waarheid hebben bekend; want alle schepsel Gods is goed en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde, want het wordt geheiligd door het Woord van God en door het gebed" (1 Tim. 4:1-5).

Wat is het een zegen, wanneer je van de Heere een gelovige vrouw hebt ontvangen! Welk een vreugde brengt het gezinsleven niet met zich mee! Wat een uitbundige vrolijkheid, wanneer de kinderen weer allemaal thuis zijn! En iedere leeftijd heeft weer zijn eigen bekoorlijkheid. Je kunt je verlustigen in het schalkse, het grappige van de peuter en de kleuter; én het is heerlijk om met je opgroeiende kinderen een boom op te zetten over allerlei vragen van het leven in deze tijd. Ik dacht: wanneer de Heere mij niet naar de Rechte Straat had gevoerd, dan zat ik misschien nu nog ergens in een klooster van Brazilië, verschraald en geestelijk verschrompeld, onvruchtbaar, somber en zonder hoop.

Het huis in de Rechte Straat

Over de Viaduto do Cha kom ik op de Praga do Patriarca en dan ligt aan de rechterkant de ingang van de Rua Direita. Nog steeds is het dezelfde drukte van passerende mensen.

Daar is dan de Largo da Misericordia. Op de hoek lag het huis, waar de kleermaker, Delmar do Espirito Santo zijn atelier had op de eerste verdieping. Ik zie dat het afgebroken is en dat er een wolkenkrabber gebouwd wordt.

Op 8 juli 1948 ben ik daar uiterlijk herboren. Daar verwisselde ik mijn priestertoog met een gewoon burgerpakje, dat ik in het geheim had laten aanmeten enkele weken tevoren, toen ik vanuit Tieté het klooster in São Paulo moest bezoeken.

Ik sta daar en mijn ogen strelen het bord: Largo da Misericordia—Rua Direita. Misericordia betekent barmhartigheid en Largo breedte. Ja, dát is het geweest! Gods barmhartigheid is zo breed over mijn leven geweest. Hij heeft mij gebracht naar dit huis in de Rechte Straat van São Paulo. Ik denk aan Paulus. Hij zal later ook nog wel eens naar dat huis in de Rechte Straat van Damascus zijn teruggekeerd. Dat huis was van een zekere Judas (Hand. 9:11). Die naam betekent: „De Heere zal geprezen worden". Dat is wel heerlijke werkelijkheid geworden in het leven van Paulus, deze ootmoedige dienstknecht van Jezus Christus. Paulus zal daar ook wel voor dat huis hebben gestaan en alles nog eens in zijn herinnering naar boven hebben laten komen: die drie dagen dat hij niet at noch dronk en dat hij niets zien kon. Alles was immers duister in hem geworden, sinds hij op de weg naar Damascus omstraald was geworden door het licht, dat plotseling uit de hemel viel. En dan die stem: „Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?". Wat zal hij in die donkere dagen vaak zijn handen betast hebben, waar het bloed aan kleefde van de discipelen van Christus en dus van Christus zelf.

Maar dan die immense blijdschap, als een discipel van Jezus, Ananias, tot hem komt en hem aanspreekt: „Saul, broeder!". Als de Heere niet tussen beide was gekomen, dan had Paulus die Ananias misschien al weggesleept om gestenigd te worden. En toch komt uit de mond van die vervolgde het woord „broeder" tot de vervolger.

„Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, die u verschenen is op de weg, die gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met de Heilige Geest vervuld zoudt worden". Jezus…heeft mij gezonden. Nog altijd hoort Paulus die woorden en nog steeds is er in hem die verbazing over die verrassende vergevende liefde van Christus, die hij vervolgd had, maar die hem nu achternazat met Zijn barmhartigheid en genade.

Hebben niet veel kinderen Gods dergelijke herinneringen? Bij de een was het een tekst, die ze eens een keer lazen. Bij de ander een preek of een getuigenis of een aangrijpende gebeurtenis of…? Gods wegen zijn onnaspeurbaar. Maar altijd was daar dan een beleving als van Paulus: „En terstond vielen af van zijn ogen gelijk als schellen en hij werd terstond wederom ziende".

8 juli 1948

Terwijl ik daar sta, dicht tegen de muur aan de overkant, en de mensenmassa onophoudelijk aan mij voorbijstroomt, zie ik mezelf weer terug op 8 juli 1948. Ik ga door de deur, die aan kant van de Largo da Misericordia ligt, naar boven, samen met ds. Nocetti (intussen overleden). Daar wacht mij mijn kleermaker, Delmar do Espirito Santo.

Do Espirito Santo is zijn familienaam en betekent: „Van de Heilige Geest". Wat een mooie naam. Ik kwam om mij te ontdoen van mijn priestertoog, die mij omknelde en het symbool was van gewetensknechting onder de macht van Rome. En daar stond mij degene op te wachten, die mij uiterlijk daarvan bevrijden zou en mij zou steken in de kleding van de vrijen, de ongebondenen, en zijn naam luidde: „Van de Heilige Geest".

„Van de Heilige Geest"! Ik weet het dat we op Gods Woord moeten steunen en niet op uiterlijke tekenen. Toch kan de Heere ons soms zo maar vertroosten met de bloesems van zijn stille aanwijzingen, met Zijn hand, die je ineens op je voelt rusten, met Zijn vrede die dan ineens heel diep door je heentrekt.

Delmar was zijn voornaam. In het Spaans betekent Del Mar „Van de Zee". Ik had juist op zee voor het eerst mij proberen in te denken, dat ik de r.-k. kerk zou moeten verlaten. Drie weken duurde die overtocht (in juni 1947). Tot dan toe had ik alleen theoretisch geworsteld met de Waarheidsvraag. Maar toen realiseerde ik mij, dat ik ooit tot een beslissing zou moeten komen, dat ik ooit de praktische konsekwentie uit mijn groeiende overtuiging zou moeten trekken en de r.-k. kerk zou moeten verlaten.

Een enorm hevige worsteling is dat geweest. In onze tijd is dat heel gewoon, wanneer een priester zijn ambt neerlegt, althans in Nederland. Hij kan rustig afscheid nemen van zijn parochie en van zijn confraters. Maar toen, in 1948, was dat, zeker in Brazilië, heel anders. Het was ons diep ingeprent: een priester, die zijn ambt neerlegt en de kerk verlaat, is een afvallige, een kind van de duivel, een vervloekte.

En daar stond toen voor mij iemand en die heette: Delmar do Espirito Santo - Van de Zee van de Heilige Geest. Is het niet alsof de Heere Zelf mij in die naam zei: Je worsteling op zee, je poging om je ook in te denken in de praktische gevolgtrekking van je overtuiging, was van de Heilige Geest?

8 juli 1948. Delmar had een paar vrienden uitgenodigd om dit zonderlinge festijn mee te maken: een monnik die zijn „kap over de haag hangt". Hij stelt ze aan mij voor.

Dan verdwijn ik achter de schermen. Ik haak mijn cingel los, waaraan de lange rozenkrans hangt met zijn 150 kralen, 150 „wees-gegroetjes" ter ere van Maria. Dan nog het haakje van mijn boord en ik schiet zo uit mijn toog. Zieltogend hangt mijn pij toe te kijken, hoe ik mijn nieuwe blauwe kostuum aantrek. Maar ik stel mij voor, dat die pij even gemeen plezier heeft, als ik geen raad weet met mijn stropdas. Maar mijn vrienden doen mij voor, hoe je er een knoop in moet leggen. In gedachten steek ik triomfantelijk mijn tong uit naar mijn grijnzend kloosterhabijt.

8 juli 1948. Die dag wil ik opnieuw beleven. Ik ga naar de Rua Fagundes. Daar woonde ds. Nocetti. Vandaaruit vertrokken we naar Delmar do Espirito Santo in de Rua Direita.

Ik kom vanuit de Rua Fagundes in de Avenida da Liberade (Laan van de Vrijheid ). Ja, mijn tocht naar de Rechte Straat was een gang naar de vrijheid der kinderen Gods, een brede avenue. God stelt ons in de ruimte, wanneer wij op Hem ons geloof bouwen.

De Laan van de Vrijheid loopt uit op de Praga da Liberdade (Plein van de Vrijheid), daarbij passeer ik de Rua da Gloria ( = de Straat van de Heerlijkheid) en kom vervolgens in de Largo 7 de Setembro (7 september is de dag, dat de Brazilianen hun bevrijding vieren van het Portugese koloniale juk). Ik passeer de Rua 11 de Agosto (zie voorpagina dec. 1975) en loop via de Pra?a dr. Joao Mendes naar de Praga da Sé (= Plein van de bisschoppelijke Zetel), waar de grote kathedraal staat en vandaar kom ik dan weer in de Rua Direita.

8 juli 1948. Ja, dit was mijn laatste weg na vijf jaar worsteling, vijf jaar van heen en weer geslingerd worden. Nu ga ik dan de weg ten einde toe. Wanneer ik eenmaal mijn burgerpakje heb aangetrokken, is de stap onherroepelijk. In de Rua Direita, de Rechte Straat, bij de Largo da Misericordia, de breedte van de barmhartigheid Gods, in het huis van Delmar do Espirito Santo, Van de Zee van de Heilige Geest, zal alles tot voltooiing zijn gekomen. Daar wacht mij het nieuwe leven.

De voorbijgangers groeten mij eerbiedig, zoals dat hoort tegenover een man in priesterkleding. Innerlijk ben ik geen priester, zelfs geen rooms-katholiek meer. Maar mijn kloosterhabijt doet zijn werk feilloos. Het symbool roept vanzelf de sentimenten van onderworpenheid en vrees bij de Brazilianen naar boven. Het uniform plaatst mij in hun ogen in de hogere, de heilige klasse, maakt een religieus wezen van mij, omgeeft mij met goddelijke glans. Als priester bezit ik immers de macht om elke dag een wonder te doen, om brood en wijn te veranderen in het lichaam en bloed van Christus. Zij zullen daar dan voor neerknielen en Christus daarin aanbidden. En wanneer ik dat door mij gewijde brood ophef en zij daartegen zeggen: „Mijn Heer en mijn God!", dan verdienen ze bovendien nog een gedeeltelijke aflaat, kwijtschelding van straffen, die ze anders in het vagevuur zouden moeten uitboeten. Als priester bezit ik ook de macht over hemel en hel. Zij moeten hun doodzonden bij mij komen biechten, en alleen als ik hen de absolutie geef, de vrijspraak van hun zonden verleen, gaat de zware duistere poort van de hel, die dreigend hen voor eeuwig wilde opslokken, weer dicht en openen zich de lichtende parelen poorten van de hemel. Zo heeft de r.-k. kerk het hun geleerd.

Van het huis van ds. Nocetti in de Rua Fagundes naar de Rua Direita is het ongeveer een kwartier lopen.

Ik ben mij ten volle bewust van deze weg naar de Rua Direita, waar de wissels van mijn leven totaal zullen worden omgegooid en ik een volkomen nieuwe horizont zal tegemoet gaan.

Innerlijk beef ik. Telkens weer trek ik mij even in mezelf terug naar mijn diepste overtuiging. Nee, ik móét, ik kán niet anders, mijn geweten eist het van mij.

Het is alsof ik mijn „ik" in mijn handen draag, alsof mijn wil in mijn voeten gegleden is. Mijn voeten verplaatsen zich niet meer automatisch zoals gewoonlijk. Nu lijkt het alsof ze de bevelen van mijn wil afwachten: eerst de rechter, dan de linker, de rechter, de linker…

Vanuit de Rua Direita ga ik nu weer terug naar de Rua Fagundes. Ik wil het nu in omgekeerde volgorde herbeleven.

Ik ga eerst de kathedraal binnen op de Praça da Sé. Ongeveer vijftien mensen zitten verloren in die grote ruimte. Het zijn de enkele overgebleven devoten in de miljoenenstad (7 miljoen). Ze knielen voor een beeld van Maria of van een heilige, waarvoor kaarsjes staan te branden, die zij geofferd hebben.

Mijn gedachten vliegen over de voorbije 27, 28 jaar en strijken neer op een plek, ergens in 1947—1948. Ik zie mezelf weer in een van de parochies, waar ik de mis moest opdragen, in Laranjal bijvoorbeeld. Vanuit 1975 kijk ik tegen dat patertje van toen aan als tegen een vreemde. Ben ik dat geweest? Ik voel geen verwantschap meer met dat schichtige kereltje van toen. Mijn herinneringen zeggen echter dat ik dat werkelijk geweest ben. Maar ik sta te kijken naar die herinneringen, zoals ik staande op een heuvel de nevelslierten door een dal kan zien trekken. Hoe is het mogelijk dat ik zó lang in die leer, in die religieuze praktijken heb kunnen geloven? Waarom ben ik niet eerder doorgestoten naar de duidelijke werkelijkheid van de Schrift? Ook wij als rooms-katholieken leerden toch immers, dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is! En ik wist toch dat wij — om maar één voorbeeld te noemen — alle mogelijke bokkesprongen met ons redeneervermogen moesten maken om tegenover het telkens herhaalde „eens en voor goed" van het offer van Christus, zoals de brief aan de Hebreeën dat telkens benadrukt, toch nog de leer van de kerk te kunnen verdedigen, dat de mis elke dag weer een „echt en waar verzoeningsoffer voor onze zonden" (Conc. van Trente) is.

Toch wist ik ook wel het antwoord op die vraag. Dat ik — en zovele anderen — daar zo lang in kon geloven, was het gevolg van een in angsten gebette traditie. (Overigens zijn er ook in het protestantisme heel wat tradities, die zich als een macht op ons neerleggen, onze evangelische vreugde vergallen, onze volstrekte openheid naar het Woord Gods belemmeren en de oorzaak is van zoveel verdeeldheid. Dat alles heb ik later ontdekt.)

Ik verlaat de kerk en vervolg mijn tocht in de vrijheid op die morgen van 8 juli 1948 en kom dan in de Avenida 7 de Setembro.

Zeven september, dat is de dag waarop de Brazilianen bevrijd werden van de Portugese koloniale overheersers. Maar van de geestelijke overheersing van Rome hebben ze zich niet kunnen vrijmaken. Wat zou Brazilië, wat zou heel Latijns Amerika, met zijn geweldige natuurlijke hulpbronnen, er niet anders hebben uitgezien, indien het een protestants continent was geworden. Waarom zou Latijns Amerika dan niet even welvarend geworden zijn als Noord Amerika?

Vanuit de Avenida 7 de Setembro kom ik in de Avenida da Liberdade, de Laan van de Vrijheid.

Op die morgen was alles nog zo onwennig. Ik had het gevoel alsof ik niet gekleed was. Ik verwachtte elk ogenblik dat iemand naar me toe zou komen en mij erop attent zou maken: Pater, u hebt uw toog vergeten, u loopt in uw ondergoed op straat! Anders voelde ik steeds het gewapper van de soutane rondom mijn benen. Maar nu kon ik mijn benen zover vooruitgooien als ik wilde. Ik keek de mensen, die mij passeerden, eerst wat schuchter aan. Ze móésten het toch weten, dat hier een priester, een gewijde, een verbindingsman tussen God en mensen, aan hen voorbijging. Maar al spoedig merkte ik, dat ze totaal geen belangstelling voor me hadden. Ik werd door hen niet opgemerkt.

Ik begon daar plezier in te krijgen, dat ik nu niet meer opviel, dat ik voortaan één van de velen zou zijn. Wat een verschil met daarnet. Toen was er dat eerbiedige, vaak bijgelovige, vreesachtige groeten van mij als de priester. En nu hebben ze geen enkele aandacht voor me. Volslagen onverschillig gaan ze aan mij voorbij, voortgedreven door hun eigen verlangens, hun eigen begeerten, in beslag genomen door hun eigen innerlijke konflikten, hun zorgen, hun gramschap en verdriet, misschien ook hun vreugde.

Een warm, romantisch gevoel van broederlijke genegenheid voor alle mensen rond om mij heen kwam over mij. Ik had de dag tevoren in het groot-seminarie van Tietê nog de negende symphonie van Beethoven beluisterd: „Alle mensen zullen broeders worden". Nu stond ik niet meer, reeds vanwege mijn uiterlijke verschijning, buiten en boven de anderen, de leken, maar nu kon ik in hen en onder hen verdwijnen, gewoon zijn zoals zij. Ik zou voortaan als eenvoudig medemens hun leed en hun vreugde kunnen delen, zonder als een apartheidje beschouwd en behandeld te worden.

Laan van de Vrijheid

Ik kan aan niemand duidelijk maken hoe intens ik in de eerste dagen en weken mijn bevrijding beleefde. Dat moet je zelf hebben meegemaakt.

Velen van ons hebben de bevrijding in 1944—45 meegemaakt. De jongeren onder ons zullen dat nooit helemaal kunnen aanvoelen, wat dat voor ons betekende. Na die vijf jaar van terreur, van angsten, ontbering, honger, kou…ineens die ruimte, waar je weer in kon ademhalen. Na die Duitse uniformen, beeld van de meedogenloze diktatuur de geallieerde uniformen, voor ons het symbool van de vrijheid. Eindelijk konden we weer onszelf zijn.

Maar de bevrijding uit het klooster- en priesterleven was voor mij oneindig meer ingrijpend. In het klooster ben je elk moment van de dag door minutieuze regels en regeltjes gebonden. Daar leef je onder de ogen van een overste, die desnoods met allerlei strenge kerkelijke straffen, ja zelfs onder de bedreiging van doodzonde en hel ( = wanneer ze op grond van formele gehoorzaamheid iets bevelen), je kan dwingen zijn wil te volbrengen.

In het klooster leef je afgesloten van de buitenwereld. En ook al kwamen wij bij huisbezoek wel eens onder de mensen, in wezen bleven we vreemden voor hen. De muffe lucht van onze eenzame cel droegen we overal mee. En zij konden nooit helemaal vrienden van ons worden, want voor hun besef zouden wij altijd blijven de met goddelijke kracht geladenen, de rechter die eisen mag dat ze hun intiemste zonden aan hen belijden in de biechtstoel en die dan beslist over eeuwige dood of eeuwig leven, die hen naar de hemel of naar de hel kan verwijzen.

Maar nu ben ik vrij, en wandel in de Laan van de Vrijheid, op weg naar een Land, waar ik in eeuwige vrijheid wonen mag.

Ik ga even de Rua da Gloria, de Straat van de Heerlijkheid, in, een zijstraat van de Laan van de Vrijheid. Er hangen lampenreeksen met kronen in het midden over de straat gespannen, zoals bij ons in de Sinterklaasdagen of in een feestweek van een winkelwijk.

Maar de Laan van de Vrijheid van Gods kinderen gaat naar een heerlijkheid, waarover Paulus zingt: „Hetgeen het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben — doch God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest". „Wij hebben niet ontvangen de geest der wereld, maar de Geest die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn" (1 Kor. 2:1-16).

In Jesaja wordt gesproken over deze brede baan, die „de heilige weg" wordt genoemd, waarop de verlosten der eeuwen wandelen op hun pelgrimstocht naar het eeuwige Jeruzalem (Jes. 35:8): „En de vrijgekochten des Heeren zullen wederkeren en tot Sion komen met gejuich, en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen" (Jes. 35:10).

Van de zee, van de Heilige Geest

De volgende dag ga ik met ds. Aristides F. Silva op bezoek bij br. Delmar do Espirito Santo. Ik had nooit meer kontakt met hem gehad, ook niet schriftelijk. Ik had wel eens geprobeerd via kontakten in Brazilië aan zijn adres te komen, maar dat was me nooit gelukt. Ik wist dus niet eens, of hij nog leefde.

Het weerzien greep ons beiden zeer aan. Delmar straalde van blijdschap, en ik niet minder. Op Braziliaanse wijze omarmde hij mij.

Wel is hij heel oud geworden. Ik meen tegen de tachtig. Zijn handen beven voortdurend. Hij kan dus niet meer schrijven. Daarom heb ik een foto gemaakt van zijn identiteitsbewijs, waar hij jaren geleden nog zijn sierlijke handtekening op neerpende.

Ik had hem destijds een foto van mij gegeven als priester. Ik had aan de achterkant mijn hartelijke broedergroeten en hoogachting geschreven en ondertekend als „o ex-padre Armando — Herman J. Hegger", = ex-priester Armando, want zo was ik toen bekend in de protestantse kerken van São Paulo.

Hij zei mij, dat hij die foto vaak had gebruikt bij evangeliserende gesprekken met rooms-katholieken. Als datum had ik op de foto geschreven: 22 september 1948.

(vervolg zie p. 24)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1976

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

IN DE RECHTE STRAAT VAN SAO PAULO

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1976

In de Rechte Straat | 32 Pagina's