IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Tenzij de graankorrel sterft.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tenzij de graankorrel sterft.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik ontneem aan de genade Gods haar kracht niet; want indien er gerechtigheid door de wet is, dan is Christus tevergeefs gestorven" (Gal. 2:21).

Het is een wondere belevenis, als men op zekere dag gaat ervaren dat het Evangelie zoveel meer is dan een beetje verwijzingsmateriaal om geloof en ongeloof te bewijzen. Dan blijkt weer, dat de kracht van het Woord niet gebonden is. Zij breekt door alles heen, en ontsluit elk hart, zelfs het hart, dat het meest op zichzelf is gericht.

Het is voor mij ontzettend moeilijk geweest om het evangelie te lezen, zonder enige achtergrond van leerstelsels, om het evangelie te aanvaarden zoals het er staat, om te „luisteren" naar het evangelie, om de goede boodschap te lezen, als een werking van Gods Woord uit, en niet te lezen „in" de Bijbel.

Nu is dat gans anders geworden. Nu is het zo, dat dank en blijheid om het gevonden licht in mijn hart opwellen. Uit deze dankbaarheid vloeit ook dit getuigenis voort.

Voor de actie 4 X Z ... N werd een plaat uitgegeven. Een van de liederen, voortgebracht door de Zingende Zusjes, zegt: „Ik wandel in het Licht met Jezus". Als iemand uit innerlijke overtuiging zich aan de kant van het evangelie gaat plaatsen, dan kan hij dit mede getuigen. Want juist omdat hij naast Jezus, en met Hem wandelt, is hij in het Licht: Want Hij is het ware Licht (Joh. 8:12)

MIJN IDEAAL: PRIESTER - MISSIONARIS

Laat mij U vertellen van het wonder dat God in mij verricht heeft....

Ik ben geboren uit zeer christelijke ouders. De naam Jezus heb ik leren uitspreken nog voor ik kon stamelen, en wat kan het anders dan een dankgebed worden, wanneer ik bedenk, dat tegenover hen die Jezus' naam nooit hoorden, Jezus mij als de kindervriend werd aangeleerd. In een religieuze sfeer verliepen mijn kinderjaren, vooral sedert een van mijn broers zich ging voorbereiden op het priesterschap. Dit feit is voor mij van beslissende betekenis geweest. Ik zag de priester in het gezin zodanig geacht en geëerd, dat priester worden mij dan ook het meest begerenswaardige in de wereld toescheen. Die gedachte rijpte in mij.

Nader kontakt met hoogstaande priesters zouden deze doen groeien.

Ik werd naar de Oude humanoria gestuurd, en zou zoals mijn andere broers het gedaan hadden, latijn en grieks studeren.

De leraren op het college waren allen priester, en al vroeg begon men te spreken over de schoonheid van de roeping tot priester. Toen één van de leraren op zekere dag de zending en het zendingswerk ter sprake bracht, stond het bij mij, veertienjarige jongen, vast, dat dit mijn leven zou zijn. Mijn dagelijks gebed, mijn evangelielezing, een boek zoals Felix Timmermans' „De Harp van Sint Franciscus", dat alles trok mij in deze richting.

Toen ik dan ook de mogelijkheid zag om in de zending te gaan, leek mij geen missie te lastig, geen zendingsveld te ver.

Dan kwam de heerlijke dag dat het verlangde voor mij werkelijkheid werd. Ik trad in een missiecongregatie, en ontving er de opleiding tot rooms-katholiek missionaris. Onvergetelijke jaren, waarin een krachtige vorming werd gegeven, en discipline geleerd werd.

Na mijn priesterwijding vaarde ik af naar het beloofde land: Japan. 90.000.000 inwoners, 240.000 rooms-katholieken, 370.000 protestanten. En daarnaast een grote massa a-religieuzen en Boeddhisten.

ONDER DE BEKORING VAN BOEDDHA

Hier zou ik nu de blijde Tijding brengen — de blijde Tijding van hun verlost zijn in Christus. Nu zou het gedaan zijn met die zelfgerechtigheid, die het juk is van het heidendom. Na nog een vol jaar taalstudie, stond dan eindelijk de wereld als een veld voor mij open. Het heidendom ontsloot zich voor mijn ogen. Helaas was het niet zo, dat in mij het christendom zich voor de heidenwereld ontsloot: ik kwam onder de bekoring van deze zelfgerechtigheid. Hadden zij immers niet veel dingen met ons gemeen? Leerde Boeddha immers ook niet dat men door op zichzelf streng te zijn, en zijn passies te onderdrukken, de ander leerde liefhebben? Bleek niet dat de Japanse verfijnde omgansvormen het leven daar juist zo aantrekkelijk maakten, omdat zij niet uit het christendom, maar uit de oosterse godsdiensten waren ontstaan?

Missionarissen onder elkaar, vonden we het een goed mopje, wanneer we na les over de erfzonde konden zeggen: „Kijk, nou heb ik mijn katechumenen de erfzonde gegeven". Ach ja, die rooms-katholieke erfzonde! Is het U ooit opgevallen, geachte lezer, dat er een grondig verschil bestaat tussen de roomskatholieke erfzonde en de evangelische? Waar wij zeggen dat God Zijn verlossing gebracht heeft aan de reddeloos aan zichzelf overgeleverde mens, die alleen maar „ten dode" kon handelen, dat de mens zich naar het schepsel had gekeerd in plaats van naar God, en dat God alleen verlossing kon schenken door een andere richting aan onze daden te geven, namelijk naar Hem toe, daar moet de rooms-katholieke theologie beroep doen op een bovennatuur, daar wordt het zo, dat wij alle handelingen kunnen stellen die ons hemels heil kunnen bewerken, indien we maar Gods eigen leven in ons hebben. Automatisch groeit dan de genade in ons als iets van buitenaf.

Nooit heb ik begrepen, hoe God de mens zou kunnen verdoemen, wanneer niet die richting van zijn natuur door de erfzonde vernietigd ware. Is dan immers ook met een heiden per se gered? Hij heeft recht op het eeuwig bestaan voor God dat in zijn geestelijke ziel verborgen ligt. Dit was de reden waarom het mij toescheen dat de leer der erfzonde een onnodig toevoegsel was. Ik sprak er bijna niet meer over. Ik kende niet voldoende de reformatorische visie, om er ook maar aandacht aan te kunnen schenken. Waren zij immers niet de verdeelde kerk, de opstandelingen? Maar van de andere kant scheen mij nu de achtig voor Gods Woord in deze roomse visie over de erfzonde te ontglippen.

LASTEN EN NOG EENS LASTEN....

In feite bracht dit heel wat praktische moeilijkheden mee. Wat moest ik doen? Was het nog waarlijk een blijde boodschap en een verlossing, wanneer ik telkens weer aan de rooms-katholieke bekeerden moest zeggen:

„Ja, Christus heeft u wel verlost als Gij in hem gelooft, maar er is nog heel wat voor u op het programma voor het zo ver is. U moet beginnen met elke zondag naar de mis te komen. Zo u dat niet doet, dan verliest u opnieuw de liefde van God, uw eeuwig heil. Dat is het gebod van de kerk! Tussen u en God blijft de kerk staan, blijf ik staan met de sacramenten. Voor uw zonde moet u bij die priester zijn. Voor uw huwelijk moet ik de toelating geven, anders wordt het ontucht. En bij uw dood mag u hem niet vergeten!"

En dan: „In uw gebedsleven is het niet voldoende de naam van uw verlosser te aanroepen. U moet nog een heleboel heiligen vereren daarbij: Ite ad Joseph: tot Jozef. Maar vooral Maria moet u vereren. Daar hangt uw volharding van af. Ja, zij is de grote kracht, de ster in de zee van ons leven, en vooral in onze eeuw is zij de grote voorspreekster. Ja, onze eeuw zal opnieuw gered worden door Maria!

„Allerheiligste Geest, ik weet dat zonder Haar, wij U niet kennen of beminnen, dat al Uw gaven, deugden en genaden worden uitgedeeld door Maria, aan wiehet Haar behaagt, wanneer het Haar behaagt, zoveel en zoals het Haar behaagt." (Legioenbelofte van het Legioen van Maria).

Hoever stond ik hier van de eenvoud van het evangelie: „Want er is één God en ook één Middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen". (1 Tim. 2:5).

HET WERID NACHT IN MIJ

Was het christendom wel waar? Was het wel een verlossing? Deze vraag rees aan mij op, en geen antwoord scheen er te zijn, dan een ontkennend. Een diepe duisternis daalde over mij neder. Het werd donkere nacht in mijn ziel, en niets scheen mij uit die put te kunnen helpen. Ik voelde mij wegzinken in een leven zonder verlossing, een leven zonder de levende God, het leven van een dode.

Een jaar verliep, en het kwam uiteindelijk zover dat een beslissing moest genomen worden, wilde ik geestelijk niet helemaal ten ondergaan.

De omstandigheden en de wil om het nog eens te overdenken vooraleer een definitieve beslissing te nemen, brachten mee dat mijn overste en bisschop het er over eens werden dat ik voor een tijdje naar België zou terugkeren. De katholieke atmosfeer van België zou wel spoedig alles ten goede maken, en het geloof van mijn ouders zou opnieuw het mijne worden.

Om de ware reden aan mijn familieleden te verbergen, en zo alles zacht te doen verlopen, werd de zaak voorgesteld alsof ik overspannen was, en dat was nog niet helemaal een rooms leugentje, want de innerlijke spanning die mij zolang beheerste, brachten een zekere overspanning met zich mee.

Een geestelijke afzondering in een trappistenklooster zou wel een van de eerste zaken zijn, die op het programma stonden.

Ik was eigenlijk helemaal niet op dit programma gesteld. Ja, pas kwam ik het trappistenklooster binnen of ik voelde in mij de lust omhoog kruipen om maar meteen weer weg te gaan. Er zou toch niets in mezelf veranderen, spiegelde ik me voor. In feite voelde ik aan dat de Boze die in mij de overhand had, hier zijn eerste slag zou verliezen.

NIEUWE VREUGDE EN NIEUWE TELEURSTELLING

In het trappistenklooster kwam ik in betrekking met een buitengewoon hoogstaand kloosterling, die mij een getuigenis van Zijn Verrijzenis gaf, zoals ik die nog nooit in de roomse kerk had ontmoet. Het greep mij aan, en mijn ogen werden opnieuw geopend voor het evangelie. Ja, ik kon er niet meer buiten: wilde ik eerlijk zijn in mijn leven, dan moest ik God aanvaarden in Christus, en daarmee ook aanvaarden dat ik een zondaar was. Zoals de blinde van Mc. 8:24 zag ik weer iets. In mijn hart ontstond opnieuw een liefde voor mijn Zaligmaker. Het was alsof ik in de plaats stond van Maria Magdalena, en Jezus mij „Maria" toesprak met Zijn zachte doordringende stem. Het was mijn paasdag, en ik antwoordde „Rabouni". Ik had de meester herkend: Ja, Hij was waarlijk opgestaan! Ik zou weer de heerlijkheid van Zijn Naam kennen.

Mijn vreugde was van korte duur. Zodra ik in aanraking kwam met de liturgie en het sacramentenleven, zodra ik weer in aanraking kwam met 't kloosterleven, was het alsof dit alles aan mij ontvallen was, alsof het zonder nut was in het licht van die Opstanding.

Als ik mijn confraters-priesters bekeek, dan vroeg ik me wel eens af of zij zich wel ernstig bedacht hadden op wat ze deden en verkondigden. In de gesprekken kwam men veelal niet verder dan een soort casuistiek en de rechterlijke procedure van deze. Over de verlossing spreken scheen taboe te zijn. En ik zelf, vernederd door mijn afdwalen, waagde het niet Jezus' naam in het midden te brengen. Pas voelde ik me thuis als het ene grapje na het andere werd verteld, en er helemaal niet over theologische vraagstukken werd gesproken.

Op mijn kamer teruggekeerd echter, voelde ik de leegheid van dit alles aan. Ik werd in het diepst van mijn hart een zwartkijker, een wanhopig afwezige aan mijn eigen omgeving. Mijn pogingen tot gebed schenen geen gehoor te vinden, en het studeren maakte het alleen maar meer ingewikkeld. Als ik nu iets te dóén kreeg! Ja, iets doen, en niet meer piekeren!

Ik kreeg iets te doen. Tijdelijk werd ik kapelaan benoemd in een parochie van het Brusselse en volgde tegelijkertijd een voor mij interessant schijnende kursus. Toch bleef het nacht in mij, en langzaam werd ik versmacht in de greep van een onbekende, die mij in zijn macht scheen te hebben. Wat was dat? Ik wist geen antwoord, en anderen aan wie ik raad vroeg, konden het mij ook niet zeggen. Misschien was het de godsdienst zelf? Misschien was er toch geen opstanding geweest? Misschien waren alle godsdiensten alleen maar uitvindsels van mensen?

Iemand die mij oprecht wilde helpen, dacht dat ik geestelijk onevenwichtig geworden was, en stuurde mij naar de psychiater. Ik geloof dat de psychiater een gezellige avond aan mijn testen heeft gehad. In ieder geval werd ik niet boosaardig krankzinnig verklaard!

HET EVANGELIE OVER DE RADIO

Rond deze tijd begon ik voor het eerst aandacht te schenken aan iets anders: elke week werd zowel over de Nederlandse als over de Franse zender van het N.I.R. een korte evangelische getuigenis gegeven door ds. Naessens en ds. van Offel. De hoop van ooit enigszins klaar te komen met Christus, van Hem ooit te kunnen aanvaarden zowel in mijn leven en hart als in mijn verstand, scheen weer op te flakkeren bij de eerste woorden, die ik zo mocht opvangen. „Laat het evangelie op u inwerken", „Lees het evangelie".

De laatste tijd is ook van Roomse zijde herhaaldelijk nadruk gelegd op de kracht die uitgaat van het Woord, en daarom vond ik dat het ook mocht, dat het evangelie kon beluisterd worden door het gewillige oor. Ja, misschien was het wel belangrijker dan de zondagsverplichting, waar nochtans de eeuwige verdoemenis voor een rooms-katholiek mede op het spel staat. Ik làs de Bijbel. Ik làs het Woord Gods.

Nu scheen het ineens alsof er nieuwe deuren opengingen. Ja, vroeger had ik ook wel in de Heilige Schrift gelezen, vroeger had ik ook wel het Boek opengedaan, maar nooit had ik het „gelezen". Nu was het Evangelie voor mij niet langer een boek van apologetica, of een Boek voor exegetische studie, maar het werd een Boek, waarin de levende Christus tot mij kwam.

Elke week ging ik nu luisteren naar de protestantse uitzending over de radio. Toch was het weer alsof iemand of iets mij in de weg stond. Nooit kon ik luisteren tot het einde toe. Eenmaal werd de elektrische stroom afgesneden, toen de uitzending pas begon. Een andere keer was de klok een uur achter, en moest ik daardoor de uitzending missen. Soms kwam men op mijn kamer gedurende de lezing, en dan was het weer afgelopen met luisteren.

Eenmaal echter kon ik het einde van de uitzending opvangen. „Indien iemand van de toehoorders nadere uitleg wil of met problemen zit van welke aard dan ook, hij aarzele niet ons te vinden in de Marsveldstraat 5, te Brussel."

Ik schreef het adres op. En 's anderdaags stond ik in de sobere kamer van ds. van Offel. Samen hebben we toen gebeden, dat God mij licht zou mogen schenken.

Dank zij dit bezoek, kreeg ik ook kontakt met verschillende ex-priesters.

Toch zou het nog twee maanden aanlopen vooraleer een definitieve beslissing kwam.

De tijding van het Evangelie, de Verlossing om niets, helemaal niets, uit Christus, kwam in mijn leven als een vlammend zwaard. De volle rijkdom, de onbegrensdheid van Christus' werk in de gelovige ziel, was ook voor mij weggelegd! Ik bad God dat Hij mij verder zou verlichten op dit pad. Ik bad God dat het niet nodig zou zijn te breken met de roomse kerk om in Hem te geloven, helemaal. Maar wanneer ik de kansel beklom en de hongerige schare voor mij zag, dan daalde weer een treurnis over me, de treurnis, dat ik niet het evangelie voor zichzelf mocht laten spreken, maar de leer van de kerk in het Woord van God moest zien te krijgen.

Enige dagen later ging ik mijn overste opzoeken, en zei hem dat ik oprecht meende, dat degene, die „wij" protestanten noemen, wel de ware christenen onder zich hadden. Een dubbel antwoord werd mij gegeven. „Eerst en vooral", zei hij, „zijn dit zaken die u niet kunt oplossen. Geleerder mannen dan u hebben daarover nagedacht, en werden niet door de protestanten overtuigd. Voor u is waarschijnlijk slechts die ene weg open: het geloven in de kerk zonder zien. Ik ken verschillende jonge priesters, die precies met dezelfde moeilijkheden rondlopen, maar voor hen als voor u is er alleen maar de heroïsche weg: het duistere pad van geloof in de kerk." Ik kreeg een nieuwe benoeming, die zou ingaan op 1 februari.

KONTAKT MET „IN DE RECHTE STRAAT"

In mijn gebed drong het dan plots sterk tot mij door, dat indien er een beslissing moest genomen worden, dit wel nu zou moeten gebeuren. Na de raad van verschillende mensen te hebben ingewonnen, werd het mij duidelijk: dit was de dag die de Here gemaakt had!

Het ex-priester-fonds stond bereid voor mij en nodigde mij uit. Tevens zou ik volle gelegenheid krijgen mij in het nieuwe licht in te werken. Op 29 januari trad ik uit de kerk.

Ik ben niet bedrogen geweest: uit diepe overtuiging dat deze weg mij vrede in Christus zou brengen, dreef Ds. Hegger mij er toe, de stap te zetten. Hoe dankbaar ben ik hem daarvoor. Hoe dankbaar ben ik het ex-priester-fonds voor die hulp. Ach, mocht het toch zo zijn, dat ook anderen het geluk van de verlossing in Christus leren kennen. Van de dag af, dat ik uit de roomse kerk getreden ben, zijn mijn dagen lichter en zonniger geworden. Telkens meen ik dat nu werkelijk het volle licht over mij is gekomen, en dan blijkt het weer, dat een nieuw woord van de Bijbel, mij meer vertrouwen schenkt in de Vader, meer Licht in Zijn Zoon, meer blijdschap in de H. Geest.

Het is alsof voor de eerste keer mij duidelijk werd wat Jezus bedoelde, toen Hij zeide: „Want aan een ieder die heeft, zal gegeven worden, en hij zal overvloed hebben.... Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft zal hem ontnomen worden" (Matth. 25:29). Goddelijke economie! Dwaasheid voor de mensen. Maar zo is het toch geweest. Omdat ik niets had te geven aan de heidenen, omdat ik zelf niets bezat, is mij ook wat ik meende te bezitten, ontvallen. Maar toen ik eenmaal Christus gekregen had, werd elke dag mij lichter, kreeg ik elke dag meer uit de bezorgde hand van mijn Vader! De Bijbel, het Woord van Jezus heeft een frisse klank, iets van het nieuwe der ontluikende lente....

Slechts als het zaad sterft, draagt het vrucht! Alleen op het gebroken hart valt Gods barmhartige genade (psalm 51:19). Er zijn waarheden — en de hoogste — die je alleen met je hart begrijpen kan, en die je alleen kan begrijpen als je je hart openstelt voor Gods genade. Telkens wanneer de mens zijn hart sluit voor de waarheid, verdwijnt hij in het wanhopige van zichzelf, en vindt niets dan armoede en ellende. Zo is het heidendom. Zo is de gebondenheid in de roomse kerk. Laten er ware christenen in de roomse kerk aanwezig zijn, laten ze iets van Christus geproefd hebben, zolang de kerk hen bindt aan zichzelf en niet aan het Woord, zal de ware blijdschap van de Boodschap niet op hen komen. „Dit geslacht kon door niets uitvaren, tenzij door gebed" (Marc. 9:29). Bidt, broeders, en geeft getuigenis van uw geloof. Dan komt het licht schijnen in de duisternis.

Nog een woordje tot slot.

Als men mij nu vraagt of ik de roomse kerk haat, dan antwoord ik beslist: „Ja".

Maar dan in de zin waarin Christus spreekt van „haten": „indien iemand tot mij komt en niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen, en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn" (Luc. 14:26).

Omdat ik Hem meer heb willen beminnen, moest ik mij scheiden van haar, die mij Hem het eerst geleerd had. Op dit woord uit Lucas vertrouw ik. Zijn woord blijft Hij gestand.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1960

In de Rechte Straat | 18 Pagina's

Tenzij de graankorrel sterft.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1960

In de Rechte Straat | 18 Pagina's