IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

KRACHT tot KRACHT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KRACHT tot KRACHT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

ONS ANTWOORD:

Met veel instemming heb ik het bovenstaande gelezen. Ik herken daarin mezelf. Die verzuchtingen komen voort uit een teer geweten. Hoe dichter de Heere je naar Zich toetrekt, hoe fijner de reakties van je geweten worden. Je krijgt dan en enorme weerzin in de geringste zonde en, omdat je toch dagelijks moet konstateren dat je niet aan Gods heilige gebod ten volle beantwoordt, ontstaat die „droefheid naar God" die steeds weer „een onberouwelijke bekering tot zaligheid bewerkt" (2 Kor. 7:10). Deze droefheid brengt ons altijd weer naar God toe, die ons overlaadt met de vertroosting van de vergeving der zonden. Daarom is het te begrijpen dat Paulus in het voorafgaande vers schrijft dat hij zich over deze droefheid bij de Korinthiërs „verblijdt".

„Verblijdt u!"

En nu ik het over Paulus heb, — is er iemand die meer heeft aangespoord tot blijdschap? Lees eens de brief aan de Filippenzen. Paulus heeft die brief geschreven, terwijl hij in de boeien van de gevangenschap geklonken was (1:13, 14). Maar heel deze brief is één oproep tot de blijdschap. Paulus schrijft daarin: „Verblijdt u in de Heere te allen tijde; wederom zeg ik u: Verblijdt u! " (4:4). Er staat niet: Weest somber te allen tijde; wederom zeg ik u: Weest somber!

Uit die woorden van Paulus meen ik te moeten opmaken, dat een vreugdeloos christendom niet door de Bijbel bedoeld is. Trouwens als Paulus in Gal. 5:22 de vrucht des Geestes opsomt, dan noemt hij als tweede, direkt na de liefde: „blijdschap" en onder dat rijtje komt de somberheid niet voor. En ook de apostel Petrus, die door u wordt aangehaald, schrijft in datzelfde hoofdstuk: „In Dewelke gij.. gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde" (1:8). Het is waar, in de psalmen beluisteren we veel verzuchtingen en geween. Daarom staan ze zo dicht bij ons, mensen, die vertoeven in dit „dal van tranen". Maar toch hoor je telkens weer de overwinning van de vreugde doorklinken. Een paar voorbeelden: „Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven" (ps. 4:8). „Laat verblijd zijn allen die op U betrouwen, tot in eeuwigheid" (ps. 5:12). „In U zal ik mij verblijden en van vreugde opspringen" (ps. 9:3). „Verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht" (16:11). En zelfs de boetepsalm 51 bevat een smeking om vreugde: „Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt" (vs. 10). En ook ps. 42-43; waar de dichter schreit, omdat hij „in het zwart gaat vanwege des vijands onderdrukking", eindigt met de bede om de vreugde: „..dat ik inga tot Gods altaar, tot de God der blijdschap mijner verheuging" (ps. 43:4).

Het geheim van deze vreugde

De bron van deze evangelische blijdschap vind ik kort aangegeven in de „blijdschapsbrief" van Paulus: „Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft" (Fil. 4:13).

Slechts als wij niets meer van onszelf, maar alles van Christus verwachten, kan de ware vreugde in ons opbloeien.

Misschien menen sommige christenen, zonder dat zij zich daarvan bewust zijn, nog iets van hun zonde te kunnen goedmaken door zo weinig mogelijk zich over te geven aan de vreugde, waartoe de Bijbel ons voortdurend oproept. Laten we, als we deze neiging bij ons ontdekken, daaraan beslist niet toegeven, want dan roven we toch nog een stukje van de eer van Christus. Nee, wij kunnen niets meer goed maken van onze zonde. Geen enkele boetedoening, geen stortvloed van tranen van berouw over onze zonde, niets, maar dan ook niets in onszelf, is in staat om het welbehagen Gods over ons te trekken. De Heere kan alleen maar welbehagen hebben in ons, omdat Hij ons met Zijn Zoon verbonden heeft langs de weg van het geloof. Al onze echte rechtvaardigheid is alleen maar toegerekende rechtvaardigheid. Het is de Heere die ons de rechtvaardigheid van Christus toerekent, van Buiten af dus, uit pure genade.

Verplichte rouwtijd?

Een andere reden van het gebrek aan geloofsblijdschap kan zijn dat sommige christenen misschien nog niet voldoende begrijpen wat de diepe zin is van de verkondiging van Paulus: „gij zijt niet onder de wet maar onder de genade" (Rom. 6:14).

Inderdaad lezen we in de Bijbel over de droefheid naar God, die ook in een christen aanwezig is. De Dordtse Leerregels spreken van hen „die zichzelf van de genade der verkiezing lichtvaardig vermetende, of ijdel en dartel daarvan klappende, in de wegen der uitverkorenen niet begeren te wandelen" (I. 13).

Maar zulke mensen hebben dan ook nooit waarachtig hun zonde gezien en de verschrikking daarvan beleefd. Ze hebben nooit de „droefheid naar God" gekend. Maar zij die door Gods Geest verbroken werden bij het zien van hun ware aard, zullen vanzelf deze droefheid in zich ontwaren. Die droefheid is niet zo iets als een verplichte rouw. Ik heb dat vroeger in mijn geboortedorp meegemaakt. Toen golden er regels voor de rouwkleding. Dat kon lichte en zware rouw zijn, al naar gelang de overledene in nauwere relatie stond met de rouwdrager. Ook de lengte van de tijd van de rouwdracht werd daardoor bepaald. En nu was het een bekend feit dat de jonge meisjes op den duur snakten naar het einde van die rouwtijd, zodat ze zich weer in fleurige kleding konden steken en weer aan allerlei pleizier konden meedoen. Voor hen was die rouwtijd op den duur een lastige verplichting, een wet, waaraan ze zich niet van harte onderwierpen.

Droefheid uit het hart

Zo zal de „droefheid naar God" van een christen nooit kunnen zijn. l i e t leed om de zonde die hij helaas nog steeds bedrijft, komt voort uit zijn liefde tot God. Die droefheid heeft niets van een verplichte rouwdracht.

Paulus schrijft in datzelfde hoofdstuk: „Maar Gode zij dank dat gij wel dienstknechten der zonde waart, maar dat gij nu van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer tot hetwelk gij overgegeven zijt" (Rom. 6:17). „Van harte gehoorzaam.." en daarom ook van harte bedroefd, wanneer we moeten bemerken dat we weer ongehoorzaam zijn geweest.

Ik wil eindigen met de Dordtse Leerregels. Zij keren zich tegen hen die beweren dat de christen geen echte geloofszekerheid kan hebben, met deze woorden: „.. dit strijdt tegen de bevinding der heiligen die uit kracht van het gevoel van hun verkiezing zich met de apostel verheugen en deze weldaad Gods roemen" (Ef. 1); die volgens Christus' vermaning zich met de discipelen verblijden dat hun namen in de hemel geschreven zijn (Luk. 10:20); die ook het gevoel van hun verkiezing stellen tegen de vurige pijlen van de aanvechtingen des duivels, vragende: Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? (Rom. 8:33).".

Brief van br. Thottil

Intussen hebben we bericht gekregen van br. Thottil dat ze goed zijn aangekomen. „Stelt u zich voor", zo schreef hij o.a., „Manu en Binu, die weer praktisch zonder kleren rondlopen. Ze voelen zich weer helemaal in hun element".

„De eerste nacht sliepen we op de grond, zonder kussens, zonder dekens, zonder matras. Vreemd genoeg waren we daar meteen weer aan gewend. We sliepen als marmotjes".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juli 1974

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

KRACHT tot KRACHT

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juli 1974

In de Rechte Straat | 32 Pagina's