IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Onuitsprekelijke vreugde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onuitsprekelijke vreugde

Vraaggesprek over de rijkdommen van het evangelie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

88. Hoe luidt het vijfde gebod?

„Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de Heere, uw God, u geeft".

89. Wanneer vervullen wij dit vijfde gebod?

Wanneer wij aan hen die boven ons gesteld zijn, de overheden, gehoorzamen, omdat zij hun gezag van God hebben gekregen (Rom. 13:1-2). Wij vervullen dit gebod dus niet, wanneer wij alleen maar de bevelen van onze meerderen opvolgen, omdat we daar zelf tenslotte het meeste profijt uit trekken, of om moeilijkheden te voorkomen. Dan is immers het motief van ons gehoorzamen niet de Heere die aan de overheden het gezag gaf, maar heel gewoon ons eigen voordeel. Het is goed dit te beseffen in een tijd, waarin een bepaalde geest van demokratie ons hele denken doordringt, waar wij geneigd zijn de overheid slechts te zien als dienares van óns, en niet als dienaresse Gods (Rom. 13:4), als degene die ons eigen belang zoveel mogelijk moet bevorderen, en niet als degene die allereerst Gods Koninkrijk moet bevorderen in deze wereld.

90. Bezit een mens ooit een absolute macht over andere mensen?

Nee, het gezag van iemand die in overheid gesteld is, is altijd beperkt:

1. Elke overheid is ondergeschikt aan het gezag van God en daarom gebonden aan Gods wet. Zij kunnen dus nooit een opdracht geven tot het doen van zonde. Toen de joodse overheden aan Petrus en Johannes het verbod oplegden om in de Naam van Jezus te spreken, antwoordden zij terecht: „Oordeelt gij of het recht is voor God u méér te horen dan God" (Hand. 4:19).

2. Het gezag van elke overheid is beperkt door de opdracht die zij van God heeft gekregen. Zo mag het staatsgezag geen wetten of dekreten uitvaardigen die de interne gang van zaken binnen de gemeente van Christus regelen.

Omgekeerd mag ook de gemeente van Christus zich niet mengen in staatsaangelegenheden. Dat neemt echter niet weg dat de gemeente de roeping heeft om overal en ten allen tijde en tegenover de wereldlijke overheid, het Evangelie te verkondigen alsmede de eis van het Evangelie namelijk de dienende liefde tegenover de afzonderlijke mensen en tegenover groepen en gemeenschappen binnen de staat en tegenover andere volkeren. Maar de gemeente heeft in deze een verkondigend, niet een politiek gezag.

3. Zij die in de gemeente van Christus in overheid zijn gesteld (voorgangers, ouderlingen, diakenen), zijn bovendien gebonden:

a. door het feit dat Christus het Hoofd is van de gemeente en dat Hem alle macht gegeven is niet alleen in de hemel maar ook op aarde. Wanneer zij de gemeente leiden, zal dat dan ook steeds moeten gebeuren vanuit het gelovige besef dat Christus door Zijn Geest in de gemeente aanwezig is, door een voortdurend opzien naar Hem en een diepe afhankelijkheid van Hem. Verliezen ze deze grondwaarheid uit het oog, dan gaan ze vanzelf „heerschappij voeren over het erfdeel des Heeren" (1 Petr. 5 : 3 ) ; dan gaan ze „vuil gewin" halen uit het „weiden van de kudde Gods" (vs. 2 ) ; dan wordt hun roeping een beroep, een betrekking, waarmee ze hun (zoveel mogelijk) geld verdienen; dan wordt hun ambt een gelegenheid om hun heersersdrang en eerzucht te bevredigen.

b. Bij elke uitoefening van hun roeping zijn zij bovendien gebonden aan het Woord Gods: „De ouderlingen… die arbeiden in het Woord en de leer" (1 Tim. 5:17), moeten werkelijk dienaren van dat Woord zijn. Zij mogen slechts de diepe zin, de eigen betekenis van dat Woord aan de gemeente ontvouwen.

Zij mogen er geen eigenzinnige verklaring van geven. Wanneer de ouderlingen vermanen, dan moet dat steeds gebeuren op grond van het Woord Gods en niet op grond van eigen gemaakte wetten.

Wanneer zij vertroostn, dan moet dat geschieden met de vertroosting die het Woord Gods biedt. Wanneer zij een orde in de gemeente voorschrijven, dan moeten die voorschriften de orde, die eigen is aan de gemeente van Christus, dienen. Ze moeten de gemeenschap der heiligen bevorderen. In die voorschriften mag men nooit uit het oog verliezen dat Christus het Hoofd is van de gemeente en dat de gemeente een tempel is, waarin de Heilige Geest woont. Dergelijke voorschriften mogen dus nooit de gemeente verlagen tot een louter juridische gemeenschap.

4. Elke gezagsuiting moet geïnspireerd zijn door de liefde. En de liefde houdt geheel en al rekening met de ander. Wie liefheeft, doet niet zo maar wat hij wil en denkt, maar laat zich in zijn beslissingen steeds mede leiden door de ander, die hij op geen enkele wijze kwetsen wil (1 Kor. 13:5). Heel bijzonder werkt Paulus de beperking uit van de gezagsoefening van de man over de vrouw vanwege de liefde, die hij voor haar behoort te hebben, in Ef. 5:25-33.

In de praktijk betekent dat o.a. dat man en vrouw alles met elkaar bespreken, en vervolgens dat, wanneer zij desondanks van mening blijven verschillen en een beslissing niet langer kan worden uitgesteld, de beslissingsbevoegdheid bij de man berust.

91. Wat is de kern van de verplichting van hen die in gezag zijn gesteld?

De zichzelf-wegschenkende en dienende liefde: „De kinderen moeten niet schatten vergaderen voor de ouders, maar de ouders voor de kinderen" (2 Kor. 12: 24). „Wee de herders Israëls die zichzelf weiden! Zullen niet de herders de schapen weiden?" (Ez. 34:2).

Dit is uitermate moeilijk voor onze egoistische natuur en vanwege het feit dat het bezit van gezag zo gemakkelijk de gelegenheid schept tot machtsmisbruik tot eigen voordeel. Daarom zijn de ouders die hun kinderen liefhebben als iets van zichzelf, toch geroepen om hen steeds meer los te maken van zichzelf en hen niet nodeloos lang aan zichzelf te binden, maar hen zo op te voeden dat zij ook geestelijk op eigen benen kunnen staan, zodra zij volwassen zijn.

92. Wat zijn de verplichtingen van hen die onder een gezag zijn gesteld?

Met hen die in gezag zijn gesteld, samen te werken tot bereiking van het ene doel: de verheerlijking van God, de vestiging van Zijn Koninkrijk en het welzijn van de gemeenschap, waarvan men deel uitmaakt. Die samenwerking wordt door de ondergeschikten verwezenlijkt, a. wanneer zij gehoorzaam zijn. „Zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hun onderdanig, want zij waken over uw zielen, als die rekenschap zullen geven; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende, want dat is u niet nuttig" (Hebr. 13:17).

b. wanneer zij de overheden met eerbied bejegenen. Immers het is voor niemand mogelijk zijn gezag uit te oefenen, wanneer hij voortdurend belachelijk wordt gemaakt. „Eer uw vader en uw moeder".

c. wanneer zij geduld hebben met hun geestelijke of lichamelijke zwakheden. „Veracht uw moeder niet, wanneer zij oud geworden is" (Spr. 23:22).

93. Maar als de gezagsdragers ons slecht behandelen..?

a. Verwonder er u dan niet over dat er gevoelens van weerzin en misschien zelfs van haat in u opkomen, want zo is ons aller zondige aard.

b. Geef echter niet toe aan die verkeerde gevoelens, maar verootmoedig er u over.

c. Tracht begrip te hebben voor deze gezagsdragers die nooit echt gelukkig kunnen zijn, wanneer zij aldus voortdurend van hun gezag misbruik maken. Ze zijn vaak gefrustreerd en psychisch gebonden.

d. Vergeld geen kwaad met kwaad, maar „overwin het kwade door het goede" (Rom. 12:21).

e. Tracht in navolging van Christus dit zware kruis te dragen en gehoorzaam desondanks, want het blijft waar: Alle gezag komt van God.

f. Put uw kracht uit de geloofsverbondenheid met de Heere, „want Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen" (1 Petr. 3:18).

94. Behoeven wij enkel ontzag te hebben voor de gezagsdragers?

Nee, wij behoren ook met respekt hen te behandelen die aanmerkelijk ouder zijn dan wij. „Voor het grijze haar zult gij opstaan en aan de oude zult gij eer bewijzen en voor uw God zult gij vrezen: Ik ben de Heere" (Lev. 19:32). Dit behoort tot de christelijke levensstijl.

95. Gewetensonderzoek.

Ook wanneer wij dit gebod op ons laten inwerken, zullen we allen moeten erkennen, dat we dat vaak hebben overtreden, maar ook dat er in onze gevallen natuur iets van rebellie, opstand, zit tegen elk gezag dat boven ons gesteld is. Wij hebben die trek meegekregen van onze stamouders, die zich niet stoorden aan het gebod dat de Heere hen gegeven had. Zij werden ongehoorzaam en sleepten ons mee in hun val en in hun vloek. De geest van deze tijd die het gezag alleen maar wil erkennen inzoverre het kan dienen tot ons welzijn, maar niet als gegeven door God, komt onze bedorven aard dan ook zeer in het gevlei. De Heere wil ons echter vrijmaken, niet alleen van de schuld van onze opstandigheid, maar ook van de macht van deze revolutionaire geest. Hij wil dat doen door ons te doordringen met Zijn liefde-heerschappij. Hij wil ons doen ervaren dat het alleen maar heerlijk is, hoe meer wij ons aan Hem toevetrouwen, ons door Hem laten leiden, Hem in alles gehoorzamen.

Aan onze r.-k. lezers

Als u vr. 90 ad 3 aandachtig gelezen hebt, zult u kunnen begrijpen dat wij in onze kerken wél gezag aanvaarden, maar geen absoluut gezag. Het hoogste gezag in de gemeente is volgens ons Christus Zelf, die dat gezag rechtstreeks uitoefent door Zijn Woord en door Zijn Heilige Geest. Daarom wijzen wij de leer van de onfeilbare paus af. Elke gezagsdrager in de kerk moet zich stellen onder het Woord Gods en nergens heeft de Heere iemand het gezag gegeven dat hij Gods Woord onfeilbaar zou kunnen verklaren. Als Petrus daarvan gaat afwijken, is het Paulus die hem terechtwijst met een beroep op het Woord Gods (Gal. 2:11-14). Ondanks die tijdelijke afwijking bleef Petrus toch zijn gezag behouden, maar het was een gezag, ondergeschikt aan het Woord. In die zin geldt ook voor ons, wat Petrus zei voor het sanhedrin, namelijk dat wij God (in Zijn Woord) meer moeten gehoorzamen dan mensen.

Misschien zult u dan antwoorden: Maar levert u dan de gemeente van Christus niet over aan de grootste willekeur, als iedereen zich beroepen kan op de Bijbel? Dan zou ik antwoorden: Dat gevaar bestaat inderdaad. Maar dat gevaar bestaat bij ieder stelsel. De geschiedenis heeft bv. duidelijk bewezen dat de gemeente onder het stelsel van de pausen was overgeleverd aan de grootste machtswillekeur. Omdat wij zondige mensen zijn, is de mogelijkheid van misbruik steeds aanwezig, bij welk stelsel ook.

De vraag is dan ook slechts: Hoe heeft Christus het gewild. En dan zien wij van de ene kant dat Hij telkens het geschreven Woord Gods beschouwt als de hoogste instantie op aarde, waar iedereen zich op beroepen mag; en van de andere kant dat Hij dat geschreven Woord Gods nergens ondergeschikt maakt aan onfeilbare verklaringen die een mens over dat Woord zou mogen doen en waaraan ieder zich zou moeten onderwerpen, zonder het recht (en de roeping) van een beroep op dat geschreven Woord Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1972

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Onuitsprekelijke vreugde

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1972

In de Rechte Straat | 32 Pagina's