IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Onuitsprekelijke vreugde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onuitsprekelijke vreugde

Vraaggesprek over de rijkdommen van het Evangelie

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het woord „kathechetisch hulpmiddel" is misschien toch niet geschikt om de inhoud van deze rubriek geheel te dekken. Ik ben langzamerhand toch wel zo uitvoerig geworden, dat mijn uiteenzettingen moeilijk kunnen dienen als een hulpmiddel bij de verklaring van de katechismus. Bovendien klinkt die term „katechetisch hulpmiddel" wel erg dor en technisch, terwijl het in onze belijdenisgeschriften juist over zulke geweldige en diep-aansprekende dingen gaat. Daarom leek mij de titel „Onuitsprekelijke vreugde" veel beter.

Op grond van deze wijziging zou ik, wanneer deze rubriek misschien als afzonderlijke brochure verschijnt, vraag 1 aldus willen aanvullen:

„Wat is uw enige troost in leven en sterven en „uw onuitsprekelijke en heerlijke vreugde" (1 Petr. 1:8)?" Het antwoord blijft gelijk: „Dat ik mij het eigendom weet van Jezus Christus".

Na vraag 8: „Waarom noemt u dit alles uw „enige" troost?" zou dan nog deze vraag moeten komen:

„Waarom noemt u dit alles uw „onuitsprekelijke en heerlijke vreugde?"." En het antwoord:

a. Onuitsprekelijk is deze vreugde, omdat haar bron is de gemeenschap met de Heere, die opgestaan is uit de doden en thans reeds is bekleed met de onverderfelijkheid (1 Kor. 15:42), de Heere die hemels is (vs. 48), en die als „laatste Adam geworden is tot een levendmakende Geest" (vs. 45). Omdat de grootheid, de macht, de liefde en de schoonheid van deze hemelse Heere nooit in aardse woorden voldoende kan worden uitgedrukt, daarom is ook de vreugde die ontstaat door de gemeenschap met Hem, niet uit te spreken, is niet weer te geven in haar eigenlijke en volle omvang, b. Heerlijk is deze vreugde, omdat ze een gemeenschap is met de verheerlijkte Heiland en wij daardoor deel hebben aan Zijn heerlijkheid, Zijn glans die uitstraalt over ons, in wie Hij leeft (Gal. 2:20) en aan de heerlijkheid van Zijn Geest, die in onze lichamen woont als in een tempel (1 Kor. 6:19).

We vervolgen nu deze rubriek aldus:

Waaruit moeten wij verlost worden?

37. Wat is de ellendige toestand, waarin wij verkeren sinds de val van Adam en Eva?

Het is een toestand van schuld en bederf. Immers de Heere heeft ons geleerd te bidden: „Vergeef ons onze schulden" (Matth. 6:12). De kinderen Gods leven „temidden van een krom en verdraaid geslacht" (Fil. 2:15). „Allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods" (Rom. 3:23).

38. Waaruit kent u uw ellendige staat?

a. Uit de wet Gods, „want door de wet is de kennis der zonde" Rom. 3:20).

Die wet Gods is in alle duidelijkheid te vinden in de Schrift, maar is tevens „geschreven in de harten" (Rom. 2:15) van hen, die de Schrift niet kennen. Van die wet „getuigt mede hun geweten". En hun „gedachten, die onder elkaar hen beschuldigen of ook verontschuldigen", spreken uit dat er een wet boven hen gesteld is.

b. Uit de droevige werkelijkheid van ons zondige bestaan, dat tegen die wet Gods ingaat.

c. Door het licht van Gods wet te laten vallen op allerlei konkrete daden in ons leven en vooral door dat licht van Gods wet te laten doordringen tot de uiterste schuilhoeken van ons zondige hart. Daarom zullen we trachten in enkele vragen de tien geboden te overdenken in hun alomvattende betekenis.

39. Hoe luidt het eerste gebod?

„Ik ben de Heere, uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, geleid heb. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben".

40. Wat betekent de proklamatie: „Ik ben de Heere, uw God"?

a. Dat de Heere alle recht op ons kan doen gelden op grond van het feit dat Hij ons geschapen heeft: „Gij, Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht, want Gij hebt alle dingen geschapen en door Uw wil zijn ze en zijn zij geschapen" (Openb. 4:11).

b. Dat de Heere op geen enkele wijze verplicht is ons te belonen, wanneer wij Zijn geboden onderhouden. Immers wij zijn daartoe verplicht alleen reeds op grond van het feit dat Hij ons geschapen heeft: „Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan hetgeen wij schuldig waren te doen" (Luk. 17:10).

c. Dat wij geen recht hebben om de Heere op welke wijze dan ook ter verantwoording te roepen naar aanleiding van pijnlijke gebeurtenissen in ons eigen leven of in de wereldgeschiedenis: „Maar toch, o mens, wie zijt gij die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot degene die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt?" (Rom. 9:20).

Gewetensonderzoek:

Hebt u uw leven reeds aan de Heere toegewijd? Hebt u heel bewust en met de volle instemming van uw hart tegen de Heere gezegd: Ik ben van U en daarom wil ik al mijn doen laten richten op U, op U alleen?

Ga eens de gedachten en fantasiën na, die het laatste kwartier bij u zijn opgekomen. Was de grondstrekking van uw denken en verlangen de Heere, of cirkelde alles om u, om u alleen? Was u eigenlijk alleen bezig met uw eigen belangen en met de vraag: Hoe krijg fk zoveel mogelijk pleizier, komfort, genot, geld, eer?

En als u éénmaal uw leven aan de Heere gewijd hebt, herhaalt u dan die toewijding elke dag? Begint u 's morgens met een oprecht gebed, waarin u het aangezicht van de Heere zoekt en uw hernieuwde toewijding aan Hem uitspreekt? Erkent u dan, dat alles wat u hebt en wat u bent, alleen van Hem is en dat u slechts als rentmeester gebruik moogt maken van de gaven die Hij u schonk? Zoekt u alleen de eer van God? Of alleen (of voornamelijk) uw eigen eer? Als anderen u prijzen, omdat u zo intelligent bent, zo knap van uiterlijk, zo kunstvaardig, zo technisch, zo sympathiek, — geeft u dan toe aan dat bepaalde strelende gevoel van zelfvoldaanheid en ijdelheid dat dan in u opkomt? En indien u dat hebt gedaan, verootmoedigt u zich daar dan later over voor de Heere, omdat u dan een stukje eer geroofd hebt, die Hém toekomt, want, „wat hebt gij dat gij niet hebt ontvangen en zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij, alsof gij het niet ontvangen hadt?" 1 Kor. 4:7).

Wat is de drijfveer achter al uw doen, spreken en denken? Ook achter onze vroomheid kan het zoeken naar eigen eer zitten. Als u gekozen wordt tot ambtsdrager in de gemeente, bent u dan blij, omdat de Heere u door de aanwijzing van de gemeente geroepen heeft om als ouderling de prachtige taak te vervullen van navolger te zijn van de Goede Herder en de kudde te weiden met Gods Woord o.a. bij het huisbezoek? — of om als diaken de barmhartigheid Gods zichtbaar te maken door middel van de hulp die de Gemeente van Christus biedt aan de behoeftigen? Of bent u blij, omdat men u blijkbaar zo wijs, zo imponerend, zo bekwaam vond of omdat u dus populair bent en in aanzien?

En als u weigert u kandidaat te laten stellen voor het ambt, doet u dat dan, omdat u zich daartoe niet waardig keurt en dat met uw Heere in het gebed besproken hebt, zodat u ondanks het beroep dat de broeders van de kerkeraad op u deden, toch zeker was dat de Heere het niet wil? Of kwam uw weigering voort uit pure „vleselijke" motieven, omdat u uw tijd daarvoor niet beschikbaar wilt stellen, of omdat u de zorg voor de gemeente niet mee wilt delen met de andere broeders van de kerkeraad en „geen gezeur aan uw kop wilde hebben"?

Misschien durft u nooit te getuigen van Christus, durft u nooit op te komen voor Gods eer, uit lafheid, uit angst om vernederd te worden en uitgelachen? En als u wél getuigt van Christus, doet u dat dan alleen om God groot te maken en om zondaars te wijzen op de rijkdommen van genade, die er in Christus Jezus zijn? Of speelt dan de verwachting mee, dat de mensen u in hun hart zullen prijzen om uw vroomheid, om uw begenadiging?

Bent u trots op uw Bijbelkennis, op uw slagvaardigheid in het hanteren van teksten?, trots op uw welsprekendheid, op uw gave om de mensen te boeien tijdens uw spreken of evangelisatietoespraken?, trots misschien zelfs op de gaven van de Heilige Geest die u meent ontvangen te hebben?, trots op uw schrijverstalenten?

Wordt u verteerd door de ijver voor Gods huis (ps. 69:10) of wordt u verteerd door eigen grimmigheid en zucht om gelijk te krijgen? Strijdt u vanuit de vaste, maar ook ootmoedige en milde zekerheid des geloofs? Of bent u een verbeten fanaticus, die er meedogenloos op loshakt en desnoods geestelijk over lijken gaat? Strijdt u voor de levende Christus, die u liefhebt in dankbaarheid om de verlossing door Zijn bloed? Of vecht u voor een idee (dogma) omtrent Christus, terwijl u Hem niet kent met uw hart? Stoot u onbarmhartig uw tegenstanders neer en triomfeert over hun nederlaag? Of bent u bedroefd om hun afdwalingen en begaan met hun duisternis? Kunt u nooit ongelijk bekennen en probeert u zich er altijd weer uit te praten met smoesjes of misschien met duidelijke leugens?

Probeert u in gesprekken altijd de aandacht op uzelf te vestigen? Probeert u dan aan te tonen, hoe gewichtig u bent, hoe rijk, hoe belangrijk in het maatschappelijke of kerkelijke leven?

Probeert u zich op allerlei wijze te laten gelden, u op de voorgrond te dringen, de beste plaatsen te veroveren?

41. Wat betekent de toevoeging: „Die u uit Egypteland, uit het diensthuis geleid hebt"?

Dat wij moeten leven in een houding van dankbaarheid voor alles wat de Heere ons uit goedheid en genade heeft geschonken, „dankende te allen tijde over alle dingen God en de Vader, in de Naam van onze Heere Jezus Christus" (Ef. 5:20).

Gewetensonderzoek:

Hebt u zulk een dankbare levenshouding of bent u nooit tevreden en hebt u op alles en iedereen wat aan te merken? Bent u een zuur moppertype en verkeert u vaak in een norse stemming? Bent u een bittere kritikaster? Het u altijd wat te zaniken en is het nooit goed bij u? Kijkt u zo goed als nooit naar de vele zegeningen die u van de Heere ontvangt en kijkt u alleen maar naar wat u nièt hebt? Er is zoveel om te danken, dingen waaraan we gewend zijn geraakt: eten en drinken, kleding, huisvesting, gezondheid, de lucht die we inademen, en vooral het Woord Gods dat we in de Schrift bezitten en waardoor God tot ons wil spreken, de verkondiging van dat Woord in de zondagse diensten, enz.

Gaat u misschien aan die zegeningen voorbij en vindt u dat u daar eigenlijk recht op hebt, terwijl u in het licht van Gods geboden kunt weten, dat u elke dag opnieuw het recht op Gods goedheid en Zijn weldaden verbeurt door uw zonden?

Bent u misschien opstandig tegen God? vanwege uw levenslot? de kansen die u misschien niet gekregen hebt? het werk dat u niet helemaal of helemaal niet bevalt? vanwege ziekte, ongelukken, rampen, verdriet? En roept u God daarvoor bewust of heimelijk ter verantwoording?

„En de Heere antwoordde Job uit een onweer en zeide: Gord nu als een man uw lendenen; Ik zal u vragen en onderricht Mij. Zult gij ook Mijn oordeel te niet maken? Zult gij Mij verdoemen, opdat gij rechtvaardig zijt?" (Job 40:1-3). Wanneer ook u uw dwaze opstandigheid tegen God hebt ingezien, zult ook u dan ootmoedig met Job antwoorden: „Daarom verfoei ik mij en ik heb berouw in stof en as" (Job 42:5)? Of wilt u niet voor Gods wijsheid en almacht buigen?

42. Wat is afgoderij?

Afgoderij is: a. goddelijke eer bewijzen aan een schepsel; b. „in de plaats van de enige ware God die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft, of naast Hem, iets anders verzinnen of hebben, waarop de mens zijn vertrouwen stelt" (Heid. Kat.).

Gewetensonderzoek:

Nee, wij zullen misschien niet ons vertrouwen stellen op iets in de plaats van God. Aan zulk een grove vorm van afgoderij maken we ons wellicht niet schuldig. Maar is er niet heel veel, waarop wij ons vertrouwen stellen naast God? Durven wij het de profeet nazeggen: Ook al zal de vijgeboom niet bloeien en de wijnstok geen vrucht voortbrengen, kortom, ook al zou ik financieel volkomen geruïneerd worden, en al zouden allerlei slagen mij treffen zoals met Job gebeurd is, „zo zal ik nochtans in de Heere van vreugde opspringen; ik zal mij verheugen in de God mijns heils" (Habakuk 3:17-18)?

Wat zitten we niet vast aan ons geld? En juist de hebzucht, schraapzucht en gierigheid worden door Paulus uitdrukkelijk afgoderij genoemd (Kol. 3:5; Ef. 5:5; 1 Kor. 5:11). Hoe gemakkelijk staan wij klaar met allerlei uitvluchten om de radikale eis van de Bergrede af te wijzen! En ondertussen koesteren we ons misschien in onze eigen vroomheid.

We lezen in het Oude Testament dat daar gevraagd werd om de tienden te geven. Daar was het een wet, maar we voelen misschien heel goed aan, dat wij die door het Bloed van Gods Zoon vrijgekocht zijn van de vloek der wet, in elk geval toch niet minder kunnen geven voor de uitbreiding en opbouw van Gods Koninkrijk en voor mensen en volkeren die in nood verkeren. Maar doen we niet allerlei pogingen om zo goedkoop mogelijk te kunnen genieten van „de vrijheid der kinderen Gods", waarvoor Jezus betaald heeft met de dure prijs van Zijn bloed en Zijn leven?

43. Bent u thans misschien verslagen, nu reeds bij de overdenking van dit eerste gebod zoveel ongerechtigheid bij u aan het licht is gekomen? Bent ook u intussen gaan uitroepen: „Zo gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan?" (Ps. 130:3).

Dan moogt u reeds nu de vertroosting horen: „Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt" (vs. 4).

(wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1972

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Onuitsprekelijke vreugde

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1972

In de Rechte Straat | 32 Pagina's