IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

HET ADRES VAN DE GEMEENTE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET ADRES VAN DE GEMEENTE

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Opdat zij allen één zijn, zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt" (Joh. 17:21).

Zijn al deze verschillende adressen van kerken alleen maar eigenzinnige ontsieringen van de Gemeente van Christus? Of eis van de waarheid, bittere noodzaak: „Hier sta ik en kan niet anders!".

Of kunen we eigenlijk wel spreken over een exclusief adres van de Gemeente in een bepaalde plaats? Wie durft temidden van al die kerken en kerjes nog zeggen: Wij zijn de enige ware en wettige kerk van Christus hier en al de andere zijn onwettig, vals? Over deze vragen gaat de gedachtenwisseling met ds Dekker in de eerst

De vraag van het adres van de gemeente is enorm belangrijk in onze tijd. Voor protestanten, met name voor hen die zeer verontrust zijn over de voortvretende Schriftkritiek. Op een vergadering van de verontruste gereformeerden stelde iemand voor: Laten we ons maar aansluiten bij de vrijgemaakte kerken. Een ander reageerde: beslist niet, dan liever bij de christelijk gereformeerden. De meerderheid hoopte dat er iets nieuws zou groeien uit de spanning, waarin wij leven: één duidelijke belijdende kerk, waarin alle Schriftgelovigen hun nodeloze onderlinge verdeelheid laten varen. Maar dan volgt meteen de vraag: Hoe moet de struktuur van zulk een kerk zijn? Moeten we de huidige synodale struktuur handhaven? Of moeten we alles opnieuw toetsen aan de Bijbel en veel meer terugkeren naar de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente, misschien zelfs meer naar de huisgemeenten van de eerste tijden?

Wij zouden ook onze r.-k. lezers willen uitnodigen aan deze gedachtenwisseling deel te nemen, want ook voor vele rooms-katholieken is het adres van de gemeente een brandende vraag geworden. Is dal adres: Paulus VI, Valikaanse Staat, Rome? Of kard. Alfrink, Maliebaan 40, Utrecht? Of het huis van de pastoor van hun parochie? Of? Om de gedachtenwisseling goed te kunnen volgen zal het nodig zijn dit nummer met het artikel van ds Dekker te bewaren.

Wel heb ik aan dr. Aalders verzocht om reeds nu wat meer opheldering te geven omtrent de vragen die ds Dekker tot hem richt. Zijn antwoord plaatsen we dus reeds in dit nummer.

We luisteren nu dus eerst naar ds Dekker. Ik ben ds T. Dekker, geref. predikant (vrijgemaakt) erg dankbaar voor dit rustige en diepgaande betoog. Dit vind ik nu een prachtige opbouwende gedachtenwisseling. Dit is echte Bijbelstudie. Hier staat het Woord Gods in het middelpunt en niet onze eigen menselijke gedachten. Ik wil daarom mün eigen reaktie pas in het volgende nummer plaatsen. Dan kunnen de lezers zich ongestoord verdiepen in wat ds Dekker hier naar voren brengt en vooral ook het toetsen aan de Bijbel, waartoe ds Dekker ons met aandrang aanspoort.

Geachte ds Hegger,

In het meinummer van „In de Rechte Straat" hebt u een vraag beantwoord inzake „het adres van de gemeente". Uw antwoord kwam erop neer dat het adres van de gemeente van Christus in een bepaalde stad of dorp niet aangewezen mag en kan worden.

Voor het niet-kunnen noemde u twee redenen. Ten eerste dat de gemeente van Christus, zoals die in de Bijbel beschreven wordt, een geestelijke grootheid is: per definitie onzichtbaar, wijl ze gevormd wordt door de Heilige Geest die de leden van de gemeente samenbindt tot één lichaam onder het ene onzichtbare Hoofd Jezus Christus. Ten tweede, dat de gemeente steeds in beweging is, dank zij haar opdracht: Gods volk onderweg, en ook uit dien hoofde niet aan te duiden met de statische gegevenheid van een adres.

Voor het niet-mogen voert u aan dat zodra de gemeente uiterlijk zichtbaar wordt, alles gebrekkig en onvolmaakt wordt. Daarom mag zo'n zichtbare (verschijningsvorm van de) gemeente niet zeggen: Hier is het adres van de gemeente van Christus ter plaatse. Doet zij dat toch, dan ontbreekt het haar aan ootmoed en aan zondebesef. U wijst dan ter waarschuwing op de r.-k. dwaling dat de paus eigenlijk „het adres" van de Heilige Geest zou zijn op aarde. Die dwaling wijst u af, en wel op déze grond dat er een innerlijke tegenstrijdigheid is in de term: het ADRES van de Heilige Geest. U vindt diezelfde tegenstrijdigheid in de uitdrukking: het adres van de gemeente van Christus op aarde. En u fundeert dit alles met de opmerking dat wie de Bijbel bestudeert en zich heeft ingeleefd in haar inhoud, dit alles wel moet inzien.

Daarbij plaatste u de mening van dr. Aalders. Deze wees uw betoog in feite voor een groot deel af door te zeggen dat in de nieuw-testamentische tijd de gelovigen het adres in Corinthe, Efeze, enz. hadden kunnen geven; en dat ze dat hadden kunnen doen in oprechte ootmoed. Volgens hem kón het dus, en mócht het ook wel, immers er hoefde geen gebrek aan ootmoed uit te spreken. Voor het héden zou ook dr. Aalders echter grote moeilijkheden hebben om zulk een adres aan te wijzen. Hij noemt het zelfbedrog om dat te willen doen op grond van logicistische regeneringen of kerkordelijke en confessionele argumenten. Dat zou een bedotten zijn van onnozele zielen. Maar de Geest kunnen wij niet bedotten - welke laatste zin u blijkbaar met instemming boven zijn kommentaar hebt gezet.

Ds Hegger, ik hoop dat u ernstig wilt overwegen wat ik u hierover te schrijven heb. I k weet dat uw gedachten in dezen door vele „oprechten in den lande" gedeeld worden. Maar het zijn juist deze gedachten die mij met zorg vervullen voor hun en uw toekomst.

Mag ik uw argumenten op de voet volgen? In uw eerste argument gebruikt u deze redenering: De gemeente, zoals die in de Bijbel beschreven wordt, is een geestelijke grootheid. Ze wordt gevormd door de Heilige Geest, die de leden samenbindt tot één lichaam onder het ene onzichtbare Hoofd Jezus Christus. Zij is daarom per definitie onzichtbaar.

Eigenlijk hebt u hierin twee elementen gelegd. Het werk van de Heilige Geest, en de onzichtbaarheid van het Hoofd Christus. Dat laatste klopt al niet. Die onzichtbaarheid van Christus is een geheel andere, dan die u aan de gemeente wilt toeschrijven. Christus is toch niet „per definitie" onzichtbaar? Hij wordt nú niet gezien door de mensen op aarde, lichamelijk en heerlijk als Hij is. Maar dat is tijdelijk. Hij komt weder, en zal dan lichamelijk gezien worden door allen (Openb. 1:7). Christus is niet onzichtbaar, maar de mensen zien Hem niet omdat Hij nog niet weer op de aarde is. Als nu de gemeente die zijn lichaam is, zich wél op de aarde bevindt, dan is het verschil met haar hoofd op dit punt, dat zij wél door de mensen gezien kan worden.

Maar ook uw redenering over het geestelijk karakter van de gemeente, waardoor ze per definitie onzichtbaar zou zijn, is niet staande te houden in het licht van de Schrift. Wat de Heilige Geest vormt en samenbindt, dat zou geestelijk - en dus onzichtbaar - zijn. Is dat nu de Bijbelse manier van redeneren? Wanneer Paulus in 1 Cor. 15:44 over het opstandingslichaam spreekt als een geestelijk lichaam, is dat dan per definitie een onzichtbaar lichaam? Wanneer hij in 1 Cor. 2:15 spreekt over de geestelijke mens, is dat dan per definitie een onzichtbare mens? Wanneer hij de Efeziërs hun rijkdom voorhoudt, dat zij medegebouwd worden tot een woonstede Gods in de Geest (Ef. 2:22), moeten we dan zeggen: Dat is per definitie een onzichtbare woonstede Gods? Per definitie wil toch zeggen: Het is inherent aan het begrip dat gebruikt wordt. Als dit allemaal waar zou zijn, dan kwam er in eeuwigheid een onzichtbaar volk van God, bestaande uit onzichtbare leden, ieder in het bezit van een onzichtbaar lichaam.

Misschien zegt u nu: Ja, maar ik schreef verderop dat die onzichtbare gemeente van Christus ook uiterlijk zichtbaar wordt, in het getuigen van Christus ook als lichaam, gezamenlijk; en in de dienst van bepaalde verordende ambten. Inderdaad, maar als u dat serieus bedoelt, dan kunt u niet blijven spreken van een onzichtbaarheid per definitie. Of u zou moeten menen dat er eigenlijk twéé gemeenten zijn, de ene onzichtbaar per definitie (maar die zal dan nooit uiterlijk zichtbaar kunnen worden), en de andere zichtbaar (die we dan wel gemeente van Christus noemen, maar die het in wezen nooit kan zíjn).

Weer vraag ik: Is dat nu Bijbels gedacht? Ingeleefd in de inhoud van de Bijbel? Dr. Aalders schreef in uw blad dat de gelovigen in de tijd van het nieuwe testament het adres van de gemeente konden aanwijzen, in Corinthe, in Efeze, enz. Inderdaad. Hoe onbevangen spreekt Handelingen 9:31 van de gemeente, verspreid door geheel Judea, Galilea en Samaria, zonder een reserve te maken voor iets onzichtbaars dat de échte gemeente zou zijn. En de Here gebiedt zijn apostel Johannes om zich christelijk en dus geadresseerd te richten tot DE gemeente te Efeze, DE gemeente te Smyrna, enz. Juist in de Bijbel is het schema onzichtbaar-zichtbaar, wezen-verschijning, ten aanzien van de kerk niet te vinden. Dat schema kómt ook niet uit de Bijbel, maar uit de filosofie.

Uw tweede argument waarom de gemeente geen aanwijsbaar adres zou kunnen hebben ,ligt in het dynamische van de kerk, als ik het even zo mag noemen. U zegt dat een adres iets statisch is, en dat de kerk steeds in beweging is, op pelgrimsreis, Gods volk onderweg.

Deze benaming, die op zichzelf aanvaardbaar is, wordt tegenwoordig gebruikt in oecumenische gedachtengangen, waarbij het erom gaat dat de kerken hun dogmatische vaste posities loslaten. Een verkeerde dogmatische positie móet verlaten worden, maar niet omdat het een positie is, maar omdat ze verkeerd is. Maar dit terzijde. Uw argument is weer niet bijbels. Israël, trekkend door de woestijn onder de ambtelijke leiding van Mozes, was Gods volk onderweg. Maar was het dan niet kenbaar en vindbaar en aanwijsbaar op die weg, wanneer het voorttrok en wanneer het zich legerde? De brief aan de Hebreeën zegt dat wij hier geen blijvende stad hebben, maar als vreemdelingen en bijwoners op aarde een beter vaderland zoeken. Maar zouden de gemeenten waar dat van gold, zonder adres geweest zijn? Haar tegenstanders wisten haar wel te vinden! (Hebr. 11:13 e.v., 10:34).

Een rivier is voortdurend in beweging. Maar u zult toch niet tegen de inwoners van Arnhem zeggen: Wat u daar bij u de Rijn noemt, dat is de Rijn eigenlijk niet? Je kunt de Rijn niet aanwijzen, want hij is steeds in beweging?

Maar ik wil niet alleen tégen uw argumenten spreken. Ik wil u graag een betere weg wijzen (het wordt zonder zelfverheffing gezegd). U betrekt in uw spreken over de kerk sterk de Heilige Geest. En volkomen terecht. Zij wordt door Hem vergaderd, samengebonden, geregeerd en geleid. Maar u laat buiten beschouwing dat de Geest dit alles doet door een bepaald middel, dat Hij soeverein gebruikt. Namelijk door het Woord van God dat de Geest Zelf door de apostelen en profeten heeft doen spreken en dat Hij ook heeft doen vastleggen als Heilige Schrift. De Geest begint op de pinksterdag als Geest van Christus Zijn gemeente te vergaderen uit alle volken. Maar Handelingen 2 - en het hele boek dat erop volgt - laat toch één ding duidelijk zien: Dat werk geschiedde door middel van prediking, door middel van het gepredikte Woord. Tot voormalige heidenen in Efeze wordt gezegd: In Hem, in Christus zijt ook gij, nadat ge het Wóórd der waarheid hebt gehoord (Ef. 1:13). Petrus stelt dat de gemeente tot het ware leven wordt gebracht, door wedergeboorte, door middel van het levende en blijvende Woord van God, dat als Evangelie verkondigd wordt (1 Petrus 1:23, 25).

Stemt u niet in met de Heid. Cath. waar hij stelt dat het geloof komt van de Heilige Geest, die het geloof werkt door de verkondiging van het Evangelie en het sterkt door het gebruik van de sakramenten (antw. 65)? Of ook met antw. 54, dat Christus Zich een gemeente vergadert, door Zijn Woord en Geest? Ik meen dat u dit alles gelooft. Maar dan moet u het niet geïsoleerd geloven, los van uw spreken over de gemeente, zoals ze bestaat en moet bestaan. Dan zult u over die gemeente geen woord kunnen spreken, zonder nadrukkelijk de funktie van het Woord erin te betrekken. Door dat uit het oog te verliezen kunnen we alleen maar op de gevaarlijke weg komen van een spiritualistisch denken. Tekenend is uw kernachtige uitdrukking: „Er zit een innerlijke tegenspraak in het ADRES van de Heilige GEEST op aarde". Adres is immers statisch, iets van stilstand; Geest daarentegen zal dan beweging zijn, dynamiek. Uw strijd tegen het pausdom moet ik prijzen, maar uw argument kan ik niet volgen. Wilt u deze zelfde redeneertrant eens toepassen op de Bijbel? Zit er dan ook geen innerlijke tegenstrijdigheid in, als we zeggen: Die is het vaste, onveranderlijke Woord van de Geest? Dat Woord is immers ,zeer vast" naar het eigen getuigenis van de Schrift Zelf. Het is als zodanig dynamisch, een kracht Gods. En dat vaste, onveranderlijke, zo u wilt statische Woord (het houdt eeuwig stand), dat is het Woord van de Geest. Daar zit geen enkele tegenstrijdigheid in. En we kunnen dat Woord ook aanwijzen, temidden van een veelheid van schriften en leringen.

En daarom kunnen we het werk van de Heilige Geest in het vergaderen van de gemeente ook aanwijzen. Daar, waar het Woord onverminkt, onverkort en onvervalst wordt gepredikt. Zo staat het ook heerlijk eenvoudig in het Kort Begrip der Christelijke Religie, vraag 41: Waar vergadert Hij deze kerk? Waar men Gods Woord recht predikt en de heilige sakramenten bedient naar de instelling van Christus. Datzelfde hebben de gereformeerden in de reformatiestrijd beleden, in artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Zij beleden dat wij naarstig en met goede voorzichtigheid uit het Woord Gods moeten onderscheiden, welke de ware kerk is; omdat allerlei groepen zich met de naam van de kerk bedekken. Was dat nu hoogmoed van die gereformeerden, en gebrek aan zondebesef? Allerminst. Ze hadden het niet over een beste kerk of over een volmaakte kerk, ook niet over een kerk van betere mensen. Zij waarschuwden voor het gevaar van hypokrisie binnen de kerk. En ze riepen de kerkleden op zich te toetsen aan de merktekenen van de christenen, waaronder behoort dat zij hun eigen zondig vlees kruisigen en strijden tegen de grote zwakheid die in hen is, terwijl zij gestadig de toevlucht nemen tot het bloed, de dood, het lijden en de gehoorzaamheid van de Here Jezus. Maar zij zagen uit het Woord van God dat de kerk die waarlijk kerk wil zijn, te kennen is - daaraan dat die kerk in haar verkondiging en in al haar arbeid zich richt naar het zuivere Woord van God en alle dingen die daartegen zijn, verwerpt. Wanneer de kerk dat spoor verlaat, en dat is te zien, dan blust zij de Geest uit; en ze mag niet meer roepen dat de Geest door het Woord haar vergadert. Maar omgekeerd, als ze op dat spoor blijft door Gods genade, dan mag ze niet alleen, maar dan moet ze ook allen tot zich roepen om vergaderd te worden door de Geest, door middel van het Woord. Wie dat hoogmoed noemt, of zelfverheffing, die verstaat niet de bewogenheid waarmee Christus geroepen heeft: Hierheen, tot Mij, allen die ver moeid en belast zijt.

Dr. Aalders, wiens kommentaar u hebt opgenomen, noemt óók een soort „kenmerk". „Waar men zich kerkelijk op de borst slaat en veel kerkelijke zelfdunk heeft, daar beseft men weinig van de huidige schuld en nood en daar zou ik dus weinig hoop hebben om de gemeente van de zevenduizend te vinden. Maar waar men kerkelijk verslagen is van geest en gebroken van hart, omdat men zucht onder de huidige nood en schuld, daar zou ik hoop hebben om iets van die gemeente te vinden".

Bijbelse klanken, een verslagen geest en een gebroken hart; maar de kern van de zaak zit in de. kwestie van de „huidige nood en schuld". Wat bedoelt dr. Aalders daarmee ?Uw lezers moeten het raden. Is het Woordverlating, die in pers en boek wordt gepropageerd? Of is het de zgn. verdeeldheid en gescheurdheid van de kerk? De huidige nood en schuld, jawel, maar laat men zeggen wat men bedoelt. Zichzelf kerkelijk op de borst slaan is zonde. Maar gelovig uit het Woord van God onderscheiden welke kerk aan dat Woord vasthoudt, en dan kerkelijk, en de mensen tot die kerk roepen, is dat zelfdunk?

Ik vraag u, ds Hegger, om deze dingen ernstig te overwegen. Ik schrijf u niet uit vitzucht, maar uit de zorg die bij mij opkwam bij het lezen van uw beschouwingen. Ik heb naast de Schrift ook de confessie laten spreken. Dr. Aalders zegt: Met confessionele argumenten worden onnozele zielen bedot. Hoe hebt u die woorden toch kunnen opnemen in uw blad? Wat is de confessie anders dan ons naspreken van Gods Woord? Wanneer iemand de confessie mee aanhaalt, mogen we dan zeggen: Hij wil onnozele zielen bedotten? Zou het dan niet het minste zijn wat we konden doen om die confessie dan maar eerlijk te toetsen aan de Bijbel zelf? Het 29ste artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt vandaag aan alle kanten krachteloos gemaakt. Maar niemand heeft aangetoond dat in dat artikel de Heilige Schrift niet is nagesproken en dat het daarom niet meer toegepast mag worden. Dat kan men ook niet. En de Heilige Schrift is niet veranderd, deze 400 jaar. Wie daarbij leeft en daarnaar spreekt, die bedot niemand en wordt zelf ook niet bedot.

Antwoord van dr. Aalders

De ernstige brief van ds Dekker heb ik aandachtig gelezen. Het ligt niet op mijn weg om die te beantwoorden. Ik moge slechts een enkele opmerking maken in verband met de wijze, waarop ik in de brief geciteerd word. Ds Dekker heeft zich gestoten aan mijn woorden: „Met confessionele argumenten worden onnozele zielen bedot". Ik bedoel daarmee dit, dat het benauwende kerkelijke vraagstuk niet opgelost wordt door te verwijzen naar de confessie, ook al is de confessie een naspreken van Gods Woord. Een confessionele kerk, die „het Woord onverminkt, onverkort en onvervalst predikt", kan op grond daarvan desondanks nog geen aanspraak maken van de ware kerk te zijn. De woorden „confessioneel" en „onverminkt, onverkort en onvervalst" zijn te uiterlijk en te leerstellige begrippen om het wezen van de gemeente uit te drukken. Er is daarbij nog iets anders nodig: het innerlijke werk van de Heilige Geest! „Een stellig weten of kennis van wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft" is volgens zondag 7 van de Catechismus nog niet het ware geloof. Er moet ook zijn: „éen vast vertrouwen, dat de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt". En daar de aandacht op te vestigen, was mijn bedoeling. Het stelt het hele kerkelijke vraagstuk in een ander licht!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1970

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

HET ADRES VAN DE GEMEENTE

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1970

In de Rechte Straat | 32 Pagina's