U BENT EEN JUDAS…

Mijnheer Hegger,

Ik heb uw stukje in de krant gelezen, waarin u schreef over dat gebed tot Maria. Mijn buurman gaf mij die krant.

Ik ben namelijk katholiek. Maar dat bent u ook, want toen u nog kind was, hebt u op de schoot van uw moeder het „Wees-gegroet-Maria" geleerd; en toen u tot priester werd gewijd, hebt u plat ter aarde gelegen onder het zingen van de Litanie van Alle Heiligen.

U schrijft: „God heeft geen moeder", maar welke God bedoelt u? God de Vader is uit niet voortgekomen; God de Zoon is geboren uit een maagd en God de Heilige Geest is uit beiden voortgekomen. Ze zijn alle drie God.

Als een soldaat sneuvelt op het slagveld, ontvangt zijn moeder posthuum de eremedaille. Op het graf van de onbekende soldaat brandt de eeuwige vlam.

Zo wordt ook Maria, die de Verlosser ter wereld heeft gebracht, door ons geëerd. Moogt u haar dan een trap nageven? Denkt u dat Jezus jullie de hoogste plaats in de hemel zal geven, omdat jullie zijn moeder niet erkent?

Judas was een vriend van Jezus en hij verloochende Hem en Jezus zei: „Het ware beter dat hij niet geboren was." Zulk een Judas bent ook u. Houd maar op met bidden, want u liegt met de ogen dicht."

Zoetermeer,

KOMMENTAAR:

Met enige aarzeling plaats ik dit briefje. Er zullen maar weinig rooms-katholieken zijn, die in onze tijd zulk een geschrijf nog voor hun rekening willen nemen.

Toch is deze uiting interessant als echo van een voorbije tijd, waarin de een de ander bestreed met blind fanatisme, zonder ook maar enigszins naar de ander te willen luisteren. En in zoverre is het toch wel goed weer van zo iets kennis te nemen. Tot zulk een grove vertekening van de bedoeling van de ander kunnen wij komen, wanneer wij zo maar in blinde woede om ons heen slaan.

Het heeft geen zin om op zulk een kreterige brief in te gaan. Slechts wil ik wijzen op deze argumenteermethode nl. dat je een tegenstander konklusies laat trekken, die hijzelf niet wil trekken. Ik heb slechts geschreven, dat wij Maria niet als moeder van God, maar wel als „moeder des Heeren" willen zalig prijzen, want zo doet ook de Schrift het. En vervolgens dat wij dat „zalig prijzen van Maria" niet kunnen zien als een aanroepen van haar om haar voorspraak in te roepen bij God. Uit het geheel van de Schrift en met name uit 1 Tim. 2:5 menen wij dat wij ons slechts tot Christus mogen wenden als onze enige Middelaar. Maar is het dan juist om deze overtuiging van ons, deze leer, waarvan wij zeker zijn dat de Schrift ze ons voorhoudt, te beschimpen als: „een trap nageven aan Maria?"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Terug naar resultaten Printen