IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

HET ADRES VAN DE GEMEENTE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET ADRES VAN DE GEMEENTE

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoord van ds Dekker:

Dankbaar heb ik opgemerkt dat onze gedachtenwisseling over onzichtbaarzichtbaar vrucht heeft afgeworpen. Negatief hierin dat ook u, ds Hegger, de term „zichtbare en onzichtbara gemeente" kunt laten varen. Positief hierin, dat wij het er over eens blijken te zijn:

de Gemeente van Christus is wél aanwijsbaar en kenbaar in een bepaalde plaats. Namelijk voor hen, die geloven. Na dit nog eens gezegd te hebben, sprak u nog door over dat geloof. Vervolgens handelt u dan over de liefde.

Dankbaar voor de mij geboden gelegenheid wil ik graag nog op die twee punten ingaan, en zo mogelijk een paar misverstanden opruimen.

Het geloof

U komt via de tegenstelling: „het zaligmakende geloof richt zich niet op iets, op waarheden, maar op Iemand, op een Persoon, op Jezus Christus" tot een huivering om al te gemakkelijk te spreken over het (juist voor het gelóóf) aanwijsbare adres van de gemeente in een bepaalde plaats. U vindt de heerlijkheid van de Gemeente, die met de dure prijs van Christus' bloed gekocht is te groot, dan dat u simpelweg zou durven zeggen: „Hier heb ik het adres… mijnheer Jansen, Dorpssraat zoveel, telefoon zoveel, giro zoveel".

Ja, dat laatste regeltje klinkt wel erg prozaïsch. Even een ondeugende vraag. Zouden we het ook al te prozaïsch vinden wanneer iemand in het oude Efeze zou zeggen: „De gemeente van Christus? Die kunt u vinden in de gehoorzaal van mijnheer Tyrannus, in die en die straat…"? (Hand. 19:9).

Maar terzake. Wanneer ik zeg: „Het Woord van God, dát moet gepredikt, dát moet geloofd worden; aan de verkondiging en de belijdenis daarvan is de kerk te kennen", dan verdenkt men mij blijkbaar van een soort „waarheden-geloof". Dan zegt dr. Aalders (sept. nr.): „Er moet méér zijn, ook het innerlijke werk van de Heilige Geest". Dan zegt u, ds Hegger (okt. nr.): „het geloof richt zich niet op waarheden, maar op de Persoon Jezus Christus; al aanvaarden wij OOK de waarheden die Jezus heeft geopenbaard".

Ik heb me afgevraagd, hoe dit toch komt. Zou het kunnen zijn dat zij, die zo spreken, het Wóórd van God nog te veel een zelfstandige plaats geven, buiten de persoonlijke betrekking tot God en Christus? Dat zij het Woord toch in de grond der zaak houden voor een verzameling waarheden? Maar wat zegt het Woord zélf over het Woord? Zo is dan het geloof (het ware, TD) uit het horen, en het horen door het Woord van Christus (Rom. 10:17). Ziet toe, dat gij Hem die spreekt niet afwijst (Hebr. 12:25). Want het Woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard (Heb. 4:12).

God spreekt - wil dat zeggen: Hij doceert waarheden? Zijn Woord is levend en krachtig - mag ik het Woord dan zien als een aantal waarheden, die ik aanvaarden kan zonder wedergeboorte, zonder innerlijk werk van de Geest, zonder band aan het Woord zelf?

Het Woord is levend, omdat het het woord is van de levende God. Het is de Zélf-openbaring van de Goddelijke Persoon, Vader, Zoon en Heilige Geest. Het is de Zélf-onthulling van God aan mensen, die Hem niet meer kenden vanwege de schuldige duisternis in hun hart (Rom. 1:21). Door Zijn Woord gééft God zichzélf te kennen, met die kennis waarvan de Here zegt: dit is nu het eeuwige leven, dat zij kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt (Joh. 17:3). Wij geloven niet in God, en daarna óók „de waarheden" die Hij openbaarde. Wij zijn van nature duisterlingen, zonder notie van de waarachtige God. In die duisternis klinkt een stém (Deut. 4:12). Sprekend openbaart God zich. En bevend voor die stem, zijn Woord, ontmoeten wij Hem die spreekt, Persoonlijk.

De liefde

Laten wij elkaar op dit punt toch goed verstaan. Ik heb niet gezegd, dat het er alleen op aankomt dat de liefde gepredikt wordt, ongeacht of zij ook gevonden wordt. Ik heb gewaarschuwd, om in de mate van liefdedienst niet het kenmerk van de ware gemeente te zoeken.

Ik wil niets afdoen van het woord van Christus in Joh. 13:35, dat ons telkens weer beschaamd doet staan. Maar ik weet ook, dat door de overblijvende zwakheid en zonde van de kerkleden er ontzaglijk veel aan liefde kan mankeren, terwijl daar toch de gemeente van Christus is.

Kijk alleen maar naar de toestand in Corinthe, waar Paulus hartstochtelijk moet aansporen tot de liefde (1 Cor. 13), terwijl hij toch schrijft aan de gemeente Gods (1 Cor. 1:2). Als we de verhouding tussen bewaring van het Woord en het hebben van de liefde moet bepalen, dan is het tweede afhankelijk van het eerste. Lees maar verder in het evangelie naar Johannes. Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn Wóórd bewaren. Wie Mij niet liefheeft, bewaart mijn Woorden niet; en het Woord dat gij hoort, is niet van Mij, maar van de Vader, die Mij gezonden heeft (Joh. 14:23, 24).

En voorts: hoe beoordelen wij dikwijls, wat in concreto liefde is? Ik blijf maar dicht bij huis. Oprichting van aparte scholen voor Gereformeerd onderwijs aan de kinderen, ten koste van grote offers, wordt niet licht als 'liefdedienst' aangezien, veeleer als hoogmoed en eigenwijsheid. Worsteling om het behoud van de Gereformeerde belijdenis als schriftuurlijke grondslag van de kerk, het wordt veelal betiteld als liefdeloosheid en onverdraagzaamheid. Maar wat is liefde? Lief doen? Misleiding van de jeugd gewillig verdragen? Slopers van de fundamenten een schouderklopje geven?

Hieraan onderkennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben en zijn geboden doen. Want het is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren (1 Joh. 5:2).

Ik mág de mensen niet wijzen naar de Gereformeerde Kerk (vrijg.) als de gemeente van Christus, OMDAT ik zou zeggen: zie, hoeveel liefde, hoeveel zoeken om de geboden van Gód te bewaren. Want ik belijd, ook voor mijn deel, een ontzaglijk groot gebrek, juist in dié liefde. Maar ik mag wél zeggen, met grote aandrang: komt, laten we samenkomen in het buigen voor het Wórd van God, waar dat gepredikt en beleden en bewaard wordt (door zijn genade alleen); want dan zijn we bij de bronnen van de liefde; opdat wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde groeien mogen, naar Hem toe die het Hoofd is, Christus (Ef. 4:15).

T. Dekker

ONS ANTWOORD :

Het is zeer verblijdend dat deze gedachtenwisseling ons nader tot elkaar brengt. Dikwijls is het resultaat juist verwijdering.

Iedere Schriftgelovige die de uiteenzetting van ds Dekker leest over het geloof, zal daar van harte „amen" op zeggen. Ja, zo is het: in de duisternis klinkt een stem, de stem van de levende God. En voor die stem willen wij buigen.

En als je dat getuigenis van ds Dekker leest, dan zeg je vanzelf: Jammer dat wij niet bij elkaar aan het Avondmaal mogen deelnemen. Jammer dat we uitgesloten worden, omdat we geen belijdend lid zijn van zijn gemeente.

Maar we gaan rustig verder met onze gedachtenwisseling en vertrouwen dat de Here die zegenen zal.

Wat is liefde?

Natuurlijk niet in „lief doen". Ik zou willen wijzen op de nuchtere, diepe en stoere liefde zoals Paulus die tekent in 1 Cor. 13 en die hij ook in zijn andere brieven erin hamert, bijv.: „Want de gehele wet wordt in één woord vervuld namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelf; maar indien gij elkander bijt en vereet, ziet toe dat gij van elkander niet verteerd wordt" (Gal. 5:14-15). En in Gal. 5:20 noemt Paulus als werken des vleses: „veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd". En in vs. 26: „Laat ons niet zijn, zoekers van ij dele eer, elkander tergende, elkander benijdende".

Zeker, dergelijke dingen kunnen ook in ons persoonlijke leven voorvallen, maar wanneer iemand in nijd tegenover een ander blijft staan, dan mag hij toch immers ook niet aan het Avondmaal deelnemen. En als in de gemeente van Corinthe er geen verootmoediging en nieuwe verbroedering is gekomen na de vermaning van Paulus, waarom zou die gemeente dan nog wél Avondmaal mogen vieren? Gelden voor de kerkleden afzonderlijk dan andere maatstaven dan voor de gemeente als geheel?

Wanneer er in een gemeente de onenigheid blijft, wanneer men daar jaren lang met elkaar overhoop ligt, hoe kunnen dan op zulk een gemeente nog de woorden van Christus van toepassing zijn: Hieraan zal men erkennen dat gij Mijn discipelen zijt, dat gij liefde hebt onder elkaar? De Here heeft gezegd dat wij de minste tegenover elkaar moeten willen zijn en Paulus vermaant: De een achte de ander uitnemender dan zichzelf. Maar als ik zie dat men elkaar alleen maar probeert te overtroeven en nooit eens eigen standpunt ook maar enigszins wil korrigeren, dan kan ik daar toch beslist niet het beeld in herkennen van mijn Here Jezus Christus, die van zichzelf zeggen kon: „Leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart" (Math. 11:29). Van zo'n gemeente kun je alleen maar het tegenovergestelde leren, nl. hoe ze elkaar met vrome woorden een loer draaien, hoe ze Bijbelteksten als dolken gebruiken om elkaar neer te steken.

Nogmaals, het gaat mij niet om zonden tegen de liefde die ons uit zwakheid ontvallen, die we als schuld voor God belijden en die we zo spoedig mogelijk ongedaan willen maken door de ander om vergeving te vragen. Het gaat mij om een blijvende geest van verbittering jegens elkaar, van meedogenloze ketterjacht die niets meer te maken heeft met trouw aan Gods Woord, maar alleen maar een „rabies theologorum" is, een fanatiek gevecht van grote of kleine, beroeps- of amateurtheologen bij wie het ten diepste erom gaat dat de eigen theologische haan koning kraait. En verder om allerlei ingekankerde vetes in een gemeente, waar gezinnen tegenover elkaar staan, waar men met wrok tegen de ander aan de Heilige Tafel des Heren zit.

Natuurlijk kan men de eenheid in de gemeente op kunstmatige wijze instand houden door degenen die er enigszins anders over denken, praktisch het leven zo zuur te maken dat zij het niet langer uithouden en zich afscheiden. Zo krijgt men dan een steeds kleiner wordende groep van gelijkgezinden. De kerkgeschiedenis geeft daar helaas vele voorbeelden van. En die achtergeblevenen wassen dan vaak hun handen in onschuld: Wij kunnen er niets aan doen; ze hebben zich immers zelf van ons afgescheiden.

Er is dan nauwelijks enig spoor te bekennen van eigen schuldbesef over het heengaan van de anderen. Neen, dan kan ik in zulk een overgebleven club van mensen met dezelfde ideetjes moeilijk de Gemeente van Christus herkennen, die toch enigszins moet gelijken op haar Here in Zijn grote, vergevende, Zichzelf opofferende liefde.

Maar ook hier gaat het mij niet over voorbijgaande overtredingen van de liefde, maar over de blijvende houding van liefdeloosheid en de weigering om zich met de broeders te verzoenen.

Ik zou daarom toch graag iets meer dan ds Dekker blijkbaar doet, de nadruk willen leggen op de liefde als door Christus gegeven kenmerk van Zijn gemeente.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1970

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

HET ADRES VAN DE GEMEENTE

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1970

In de Rechte Straat | 32 Pagina's