Bloedige taferelen in Calabrie gedurende passieweek
Jaren geleden hebben we in verscheidene stadjes van Calabrië in de lijdensweek deze bijna waanzinnige uitingen van vrome vervoering meegemaakt.
Maar men moet en mag zulke dingen niet met het nuchtere oog van de noordeling bekijken. Zuid-ltalië is slechts in naam een christelijk, katholiek land. In werkelijkheid leeft er de oeroude, min of meer animistische godsdienst van de voor-Griekse periode nog voort. De „Grote Moeder" heet tegenwoordig de Madonna. En ieder die ook maar iets weet van de religie die deze Moedergodin, eigenlijk de aarde, vereerde, weet hoe haar geliefde, Attis, in waanzinnige vervoering zichzelf ontmande en stierf om daarna te herleven in de vorm van paarse viooltjes. De priesters der godin, de Gallen, bootsten in wilde overgave deze ontmannnigstonelen na en dat vooral tijdens het feest der godin, de Megalesia, op 4 april. Natuurlijk is Attis, zo goed als Adonis, een symbool voor de wedergeboorte der natuur in de lente. Hadden de Calabrische jongens, die nu zich geselen en verminken om deel te hebben aan het lijden van Christus, een paar duizend jaar vroeger geleefd, dan zouden zij, op precies dezelfde wijze, zich (schijnbaar) hebben ontmand ter ere van Attis en Rhea Kubele en zouden zij „Gallen" zijn geweest.
Men kan zich deze Calabrische tonelen niet wild genoeg voorstellen. De knapen, die eraan deelnemen, zijn de echte „haantjes" van het dorp of de stad, wilde rakkers, die er ook wel een beetje een bijbedoeling mee hebben. Immers, verscholen achter de gesloten luiken der vensters, zitten de dorpsschonen (in Calabrië worden jonge meisjes streng bewaakt) en kijken door een kiertje toe. De jongen die zich het ergst toetakelt, wordt de held van de dag en elk Calabrisch meisje zal weg zijn van hem.
Op woensdag, vrijdag en zaterdag voor Pasen komen deze knapen te voorschijn, gehuld in een witte tuniek, over het hoofd de „kap" der boetelingen.
Als bezetenen renen zij naar de kerk en daar begint de geseling. De boeteling heeft een stok, waaraan sterke leren riemen, doorboord met spijkers. Met deze gesel gaat hij zich te lijf, na eerst zijn hemd te hebben opengescheurd. Het gaat in een wilde galop door het dorp heen en weer, uren lang tot laat in de avond. De slagen worden toegebracht op de borst en op de meer vlezige delen, waar de rug zijn naam verliest.
Doornenkroon
Op vrijdagavond is het uiteindelijke doel de „Calvarieberg". In al deze dorpen worden tegen een heuvelkling kruisen opgericht en daar laten de boetelingen zich met koorden aan vastbinden om uren lang zo te blijven hangen, een met rode menie geverfde doornenkroon op het hoofd. In andere plaatsen is de Calvarieberg een blijvend ornament van de stad en hangen aan de kruisen Christus en de beide booswichten in de vorm van beelden. Daar zullen de flagellanten uitgeput en hijgend neerstorten aan de voet van het kruis, kijkend naar de hamer, de spijkers. de doornenkroon en alles wat van zulk een voorstelling deel uitmaakt.
Als zij volkomen uitgeput zijn, werpt men hen een paar flessen wijn over het onherkenbaar geworden gelaat en daarna worden zij naar huis gedragen, als een kostbare last.
De „doornen" uit de kroon worden door de jonge meisjes graag gekocht en als dan na Pasen de huwelijken worden voltrokken (in Calabrië is het niet gebruikelijk te trouwen tijdens de vasten) is het de beurt der vrouwen, die met die „heilige doornen" zich aan de borst en lager gelegen lichaamsdelen tot bloedens toe pijnigen. Men ziet heidense gebruiken en katholicisme gaan hier nog hand in hand".
Uit: Gooi- en Eemlander, 6 april 1965.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1965
In de Rechte Straat | 48 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1965
In de Rechte Straat | 48 Pagina's