IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

PROFETIEËN EN VISIOENEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PROFETIEËN EN VISIOENEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons oktobernummer 1981 schreef ik een artikel: „Profetieën moeten getoetst worden". Dat is mij opnieuw duidelijk geworden, nu ik in het boek van Hasler las hoe Pius IX „maar al te bereidwillig geloof hechtte aan de verhalen van de prelaten aan zijn hof over visioenen en profetieën". Hasler schrijft verder.

In 1848 hadden ook de „gezichten" van een non uit Napels bijzonder grote invloed op hem. Het trauma van het jaar der revolutie versterkte in de tijden daarna zulke neigingen tot mystiek. In de plaats van een gezond realisme kwam steeds sterker een gevaarlijk, ongezond mysticisme.

Zonder deze neiging tot mystiek is ook de rol van Pius IX op het Eerste Vaticaanse concilie onverklaarbaar. De paus geloofde blijkbaar, dat God hem de opdracht had toevertrouwd om de pauselijke onfeilbaarheid tot dogma te verheffen. Verscheidene visioenen spelen daar een rol bij. Misschien heeft de verschijning van de Moeder Gods van La Salette er al iets mee te maken. Maria „verscheen" in 1846 aan twee herderskinderen in het gebergte van Savoye. In het „geheim", dat één van deze kinderen, Mélanie Mathieu-Calvat, voor de paus moest opschrijven, komt het woord „onfeilbaar" voor. Van nog meer betekenis zijn de aanwijzingen dat Pius IX zelf geloofde, dat hij een visioen van de Maagd Maria had gehad, waarin zij hem verzekerd had van de juistheid van de leer der onfeilbaarheid. Hij beschouwde Maria geheel en al als zijn bondgenote. Toen staatssecretaris kardinaal Antonelli en andere kardinalen hem wezen op de grote moeilijkheden, die de onfeilbaarheidsverklaring bij de verschillende regeringen zouden veroorzaken, antwoordde hij: „De Moeder Gods staat aan mijn kant; ik zet door." (pag. 85 - 85).

Een stiekem „mysterie in het mysterie"

Kardinaal graaf Karl August von Reisach- na zijn benoeming tot voorzitter van het concilie speelde hij vóór Vaticanum I een grote rol - behoorde tot de kring der „zieneres" Louise Beek in Altötting. Deze tot de curie behorende kardinaal, die bij het begin van het concilie overleed, was het blijkbaar ook, die vanuit het Vaticaan de Beierse zieneres om raad had gevraagd inzake de kwestie der onfeilbaarheid. Na het concilie werd bisschop Ignatius von Senestrey eveneens een „kind" van „moeder" Louise Beek en kreeg daardoor deel aan „het mysterie der hogere leiding". Hoewel Louise Beek geheel in de macht was van een paar paters redemptoristen en het tot erotisch-mystieke excessen kwam- Louise sliep bij twee van hen als boetedoening voor de zonden der gehele wereld, wat als „mysterie van het mysterie" werd beschouwd - had ze jarenlang, vooral door Reisach en diens vicaris-generaal Friedrich Windischmann, een beslissende invloed op de hoge kerkelijke politiek van Beieren. Het gedrag van Senestey tegenover Louise Beek kan slechts door religieuze waanvoorstellingen worden verklaard (p. 87).

Het dogma van Pius XII

De enige paus die na Vaticanum I gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een onfeilbaadogma op plechtige wijze af te kondigen, is Pius XII geweest, die op 1 nov. 1950 beweerde dMaria ook met haar lichaam ten hemel is opgenomen. Hasler:

Door deze daad werd duidelijk, hoezeer de paus zich volledig bewust was van de grootheid zijner macht ook op het gebied van de leer. Maar nog andere verschijnselen doen aan zijn voorganger Pius IX denken. Ook Eugenio Pacelli koesterde een dweepzieke verering voor de Moeder Gods en was bijzonder gesteld op de eredienst in Fatima. Evenmin ontbraken bij hem mystieke verschijnselen als visioenen en wonderen - belangrijke voorwaarden voor het tot stand komen van het dogma. Groot opzien baarden indertijd het zogenaamde „visioen van Fatima" (30 en 31 oktober, 1 november 1950) van de paus en zijn „visioen van Christus" (2 december 1954).

Pure fantasie

Voor dit dogma was geen enkel bewijs te vinden in de Bijbel, maar evenmin in de geschiedenis, traditie. Er kwam dan ook nog al wat verzet tegen dit dogma vanuit r.-k. wetenschappelijke kringen. Hasler:

Vanuit een wetenschappelijk standpunt sprak de hoogleraar in de geschiedenis der kerkvaders, Berthold Altaner in Wúrzburg, zich het duidelijkst uit tegen de mogelijkheid van zulk een uitspraak.

Voor Altaner is daarvoor in de bijbel noch in de traditie een grond te vinden. In de eerste vijf christelijke eeuwen is er geen spoor van deze leer te bekennen. Pas de dwaze fantasieën van het apocriefe geschrift „Transitus Mariae" deden de gedachten over de hemelvaart van Maria in de 6de eeuw opkomen. Historische waarde had dat geschrift absoluut niet. Daarop duidden reeds de wonderlijke mirakelverhalen. In die „Transitus" staat bijvoorbeeld het volgende te lezen: „Maria woont in Bethlehem. De aartsengel Gabriël kondigt haar aan, dat ze spoedig zal sterven. Op haar gebed worden alle apostelen uit de meest verschillende landen der aarde op miraculeuze wijze op de wolken naar Bethlehem gebracht. Talrijke wonderbaarlijke genezingen vinden aan het ziekbed van Maria plaats. Daar er gevaar dreigt van de zijde der Joden, brengt de Heilige Geest Maria en de apostelen op een wolk naar Jeruzalem. Tijdens deze reis en in Jeruzalem gebeuren er weer wonderen. Jezus verschijnt, omgeven door grote scharen engelen, op een troon in Jeruzalem en kondigt haar opneming in de hemel aan. Toespraken en gebeden van Maria volgen daarop. Door Christus en de apostelen wordt een lofzang aangeheven. Maria geeft elke apostel afzonderlijk haar zegen en sterft. Christus neemt haar ziel tot zich. De apostelen dragen op een baar het heilige lichaam naar een graf in Gethsemané. Als onderweg een Jood het lichaam op brutale wijze wil aanraken, worden door onzichtbare handen zijn beide handen afgehakt en al spoedig weer door Petrus op wonderbare wijze aan zijn lichaam bevestigd. De Jood gaat in Christus geloven. Drie dagen lang worden er stemmen van onzichtbare engelen gehoord. Als het zingen niet meer te horen is, leiden de apostelen daaruit af, dat het lichaam der heilige Maagd in de hemel is opgenomen. Dan verschijnen Maria's Moeder Anna, haar nicht Elisabeth, Abraham en David, die Hallelujah zingen, en vele engelen, die allen het graf vereren waarin Maria was bijgezet. De apostelen loven God en danken Hem voor de miraculeuze gebeurtenis waarvan zij getuigen zijn geweest."

Andere historische bronnen voor de hemelvaart van Maria bestaan er volgens Altaner niet. Als later vele theologen deze leer verdedigen, zouden ze dat doen op grond van speculaties. Altaner is daarom van oordeel, „dat niet alleen de vijf eerste eeuwen" een lege ruimte vormen, maar dat er voor de latere tijd tot op heden toe geen enkele historische traditie aan te wijzen valt (p. 187).

Fantasieën van twee Friese heren

Maar dit steunen op profetieën, visioenen en dromen, zonder die te willen toetsen of laten toetsen aan de Schrift, bestaat helaas ook in sommige protestantse kringen.

In IRS van okt. 1981 citeerde ik een verootmoediging van iemand, die geregeld profetieën publiceert die hij van Christus zou ontvangen hebben. Hij gaf toe dat twee profetieën van hem niet waren uitgekomen.

Je zou denken dat zo iemand dan een beetje voorzichtiger zou zijn geworden. Maar nee, zijn profeteren aan de lopende band gaat rustig door. In het laatste nummer van zijn „Profetisch Manifest" las ik dat hij een profetie zou hebben gekregen dat een thans levende vrouw de werkelijke bruid van Christus zou zijn.

Ik kon mijn ogen niet geloven en heb toen naar een van de twee redakteurs gebeld. Het bleek toen dat zij zichzelf beschouwen als de twee getuigen van Openb. 11: 3. Zij noemen zichzelf: „Mijn (= van Jezus) Heilige, Machtige, met eer en glorie gekroonde MAN VAN MIJN WELBEHAGEN (Hoofdletters van henzelf)".

Hij (J.S.) zei mij dat die bruid van Christus van de eindtijd een vrouw'is van ongeveer 30 jaar. In het „Profetisch Manifest" schrijft hij dat Jezus dit Friesinnetje zou genoemd hebben: „Mijn kostelijke, goddelijke Bruid, die de Koningin des hemels zal zijn". Hij moet dan de volgende profetie over de wederkomst van Christus aan deze Friesin doorgeven: „Mijn (= van Jezus) armen zullen U omsluiten, en Ik, Jezus, uw goddelijke Meester en Bruidegom zal U aan Mijn hart drukken… En Gij zult Mij vertegenwoordigen!!! Met de Man van Mijn welbehagen (dat zijn dus de heren R.F. enJ.S.) zult Gij Mijn spoedige komst aankondigen, o Heilige, Goddelijke Bruid van Mijn welbehagen".

Ik zei hem: „Maar daar is toch niets van terug te vinden in de Bijbel". Hij antwoordde: „Er zijn inderdaad vele exegetische mogelijkheden, maar je kunt het wél in de Bijbel vinden, wanneer je die profetisch, onder de zalving van de Geest, leest".

Mijn vraag: Als ik de loutere fantasie van Pius XII over de lichamelijke ten-hemelopname moet geloven, waarom kan ik dan niet even goed deze onzin geloven van die twee Friese heren over hun Friesinnetje dat de Bruid van Christus is? In beide gevallen beroept men zich op een onfeilbare (J.S. zei mij dat hij voor honderd procent zeker is van deze profetie over die Friese jonge vrouw) bijstand van de Heilige Geest.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1982

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

PROFETIEËN EN VISIOENEN

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1982

In de Rechte Straat | 32 Pagina's