IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

De eerste Elia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eerste Elia

36 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als de apostel ons in Hebreeën 11 een blik laat slaan op de wolk der getuigen, dan doet hij dat niet om de geloofshelden uit het Oude Testament te bewieroken vanwege hun heldendom, maar om de kracht, de beproeving en de zegepraal van het gelóóf aan te wijzen, om te tonen wat Gods genade in het leven van mensen vermag en uitwerkt, én om op die wijze de Hebreeën in hun verdrukking, zoals hij het aan het einde van zijn brief schrijft, een woord van "paraklèsis", d.w.z. van vermaning én vertroosting mee te geven, opdat zij zullen volharden in de loopbaan, waarin zij zijn gesteld. Vandaar dat hij stamvaders en aartsvaders, profeten en martelaren ons voor ogen stelt.

Nu lijkt op het eerste gezicht in deze galerij van het geloof Elia te ontbreken. Hij wordt althans niet met name genoemd. Bij nader inzien echter blijkt de apostel wel terdege ook deze grote profeet zijn plaats te geven, als hij in practische voorbeelden, opgediept uit het Oud-Testamentische boek der martelaren, uitdrukking geeft aan de verschillende vormen, waarin de kracht van het geloof zich openbaart. Hij spreekt over mensen, die door het geloof koninkrijken hebben overwonnen, gerechtigheid geoefend, de beloften verkregen, de scherpte van het zwaard zijn ontkomen, uit zwakheid krachten hebben verkregen; vrouwen hebben hun doden uit de opstanding wedergekregen; anderen zijn verlaten geworden, verdrukt, op de vlucht gejaagd, hebben in de woestijnen gedoold. Als wij dat lezen, dan komt ook de figuur van Elia voor ons te staan. De schrijver van de brief aan de Hebreeën noemt al deze dingen, waarin hij het leven der vromen, ook dat van Elia, in zijn geloofsrealiteit tekent, om degenen die nog in de strijd staan moed in te spreken en hun het uitzicht te geven op de eindoverwinning Gods over al Zijn vijanden, waarheen elke bekroning van het geloof in de geestelijke strijd wijst.

Want die strijd tussen God en satan openbaart zich in de historie van Israël én van de kerk, alle eeuwen door. En dat was ook ten diepste de strijd tussen Elia en Achab, de strijd tussen Christus en de antichrist, in welke strijd en beproeving ook wij betrokken worden, zeker in onze tijd, die zoveel overeenkomst vertoont met de tijd van Elia. In die worsteling worden zeker Gods dienaren in de wereld van vandaag geplaatst en hebben zij daar deel aan. Om elkaar vanuit het Woord tot die strijd aan te sporen en in velerlei zwakheid en wellicht ook moedeloosheid in onze ambtelijke dienst tot volharding op te wekken nemen wij naar het woord van Jacobus (5:10) tot een voorbeeld van het lijden en van de lankmoedigheid de profeet Elia, die ook in de Naam des Heeren gesproken heeft, zoals trouwens ook Jacobus zelf Elia ten voorbeeld stelt (5:17-18). Al wat tevoren geschreven is, is toch ook tot onze lering geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hoop zouden hebben. Daarin geve naar het woord van Paulus de God der lijdzaamheid en der vertroosting, dat is de God van Elia, ons dat wij eensgezind zijn onder elkaar naar Christus Jezus (Rom. 15:4-5). Zoals de schrijver van de brief aan de Hebreeën bepaalde hoofdmomenten uit het leven en de strijd der gelovigen uitlicht, zo willen wij over Elia spreken aan de hand van enkele facetten, die duidelijk zijn geladen leven en dienst markeren en die ons tot "vermaning en vertroosting" mogen dienen.

Wij letten dan op Elia als

1. door God geroepen;

2. door het Woord geleid;

3. door het gebed bekwaamd;

4. in de beproeving bewaard;

5. in de woestijn geleerd;

6. in de strijd gekroond;

7. in zijn naam getekend.

Door God geroepen.

Plotseling staat hij daar, onaangekondigd en onverwacht. Vóór zijn optreden in Israël wordt zijn naam nergens genoemd. Het lijkt wel, alsof hij uit den vreemde afkomstig is. Niemand had van hem gehoord of wist van zijn bestaan af. Zijn geboorteplaats Tisbe is onvindbaar gebleven. Het is alsof hij zomaar ineens uit de woestijn tevoorschijn treedt, zoals eeuwen later Johannes de Doper, de tweede Elia, die eveneens in de woestijn zijn leerschool vond en daar moest wachten op Gods tijd, waarop hij zich aan Israël vertoonde (Lucas 3:2).

Zó verschijnt Elia aan vorst en volk, een woestijn-figuur, door Gods Geest gevormd, door Gods kracht gestaald, van hogerhand gezonden, als de bliksem, die langs de hemel schiet en donderend inslaat, vuur ontstekend en in vlam zettend, verterend, een monument van Gods majesteit en eer.

Waar komt hij vandaan? Wie waren zijn ouders? Hoe was zijn jeugd? Het blijft alles verborgen, en zo verdwijnt hij eigenlijk ook weer. Zoals hij komt, zo gaat hij weg, ook weer van hogerhand weggenómen, ontheven aan deze wereld vol nood en tegenstand. Niemand weet waar de wieg van Elia heeft gestaan en niemand uiteraard heeft zijn graf gevonden. Geschriften als andere profeten heeft hij ons niet nagelaten, afgezien van een klein briefje aan koning Joram met enkele zwarte regels (2 Kron. 21:12-15).

Elia, een indrukwekkende figuur, onverschrokken en moedig, vol als hij is van de Geest en de kracht Gods, van de Geest der profetie, die hem de woorden Gods doet spreken zonder aanzien des persoons. Ja, zoals men hem genoemd heeft, de vader der profetie, die zijn unieke plaats en roeping heeft ontvangen en vervuld; de held Gods, die in profetisch bewustzijn optreedt, de gewetens der mensen rakend, opkomend in een verworden en zedeloze tijd voor het recht en de Naam van God, en gezag oefenend in de kracht van het gebed met het zwaard van de Geest.

Wie is er, die zich met hem durft meten?

Maar tegelijk een mens, vol bewogenheid; een man, die er weet van had in de kracht van het geloof te staan op schier onbereikbare hoogten, maar in wiens leven en ambt evenzeer zichtbaar werd, dat naast de hoogste bergen de diepste ravijnen zijn. Een held Gods, maar in zichzelf even zwak en hulpeloos als elk mensenkind, even bang en vreesachtig als een mens en ook een dienaar van het Woord maar kan zijn; een man, die er óók weet van had te verkeren in diepten van moedeloosheid en uitzichtloosheid. Als wij willen weten wie Elia nu precies was, dan wordt onze nieuwsgierig heid ten enen male niet bevredigd, integendeel. Opzettelijk blijft zijn leven ondereen sluier van geheimzinnigheid verborgen, mysterieus, opdat wij ons namelijk niet blind zouden staren op zijn persoon, maar acht zouden geven op zijn dienst en prediking. Elia is als mens niet relevant, want al mag hij in velerlei opzicht uitstijgen boven anderen, Jacobus geeft ons het rechte zicht op deze man Gods, als hij zegt: Elia was een mens van gelijke bewegingen als wij! De betekenis van Elia is als die van zijn tegenbeeld in het Nieuwe Testament, van Johannes de Doper, de tweede Elia, die op het vragen naar zijn persoon heenwees naar zijn goddelijke roeping (!) om de stem van de roepende te zijn in de woestijn. Zo raadselachtig is ook Elia.

Schijnbaar is zijn werk tot vruchteloosheid gedoemd, en heeft hij dat zelf ook niet op een gegeven ogenblik gedacht? Wat haalt een stem in de woestijn uit? Wie hoort haar? Zo'n stem versterft en schijnt zonder effect, maar vergis u niet. De stem des Heeren is met macht en onweerstaanbaar, ten dode of ten leven, maar niet ijdel. Die stem klinkt door, al is de mond gesloten. Daarom is Elia niet zomaar een profeet Gods uit een ver verleden, maar zijn boodschap is hoogst actueel, een boodschap, die ver over de grenzen der eeuwen heen reikt.

Dat is een les, die wij tot onze vermaning en vertroosting wel ter harte mogen nemen. Het gaat in onze ambtelijke dienst niet om onszelf. Is dat niet de zonde, die ons altijd weer bedreigt en waar wij ook vaak aan laboreren? Maar het gaat niet om onze persoon, maar om onze roeping om de stem van God te zijn en op te treden in de geest en de kracht van Elia, die niet bepaald persoonsgebonden te werk is gegaan. Hoe diep ook bewogen, zijn optreden munt niet uit door vriendelijkheid. Ook van hem geldt wat Christus zegt aangaande Johannes de Doper: hij was geen man met zachte kleding aan, en evenmin een dienaar met zachte woorden. Dat betekent niet hardheid, zodat de liefde bij Elia ver te zoeken zou zijn, integendeel. Juist de liefde deed zijn woorden geladen zijn met eerlijkheid en waarheid. De liefde tot God en tot zijn volk was zijn innerlijke drijfveer, en die liefde was - hoe kan het anders? - onafscheidelijk verbonden met kracht van omhoog.

De vraag te stellen, waar Elia die profetische kracht en moed vandaan haalde, is haar beantwoorden. Hij wist zich als Mozes door God geroepen! En zoals Johannes de Doper de weg van Elia gaat en optreedt in zijn geest en kracht, zo gelijkt Elia zeifin velerlei opzicht op Mozes, de man Gods. Aan beiden heeft de Heere Zich geopenbaard aan de Horeb, maar beiden zijn dan ook aan Israël verschenen als door God geroepen en traden zij op met het gezag en de macht van het Woord van God. Door God geroepen!

Dat zal ongetwijfeld waar zijn, maar intussen lezen wij daar niets van ten aanzien van Elia, zoals wij wèl lezen van de roeping van Mozes, van Jesaja en Jeremia, van Ezechiël en vele anderen. Wij weten niets van wat er in zijn persoonlijk leven is gebeurd. Is hij als de tweede Elia van zijns moeders schoot aan afgezonderd geweest? Is hij door godvrezende ouders, die hem die profetische en programmatische naam gaven, aan de dienst van Israëls God gewijd? Is hij in de woestijn, in de eenzaamheid, in de omgang met God gevormd en toegerust tot zijn levenstaak?

Het kan niet ontkend worden, dat de Heere veelal mensen, die Hij tot een bijzondere dienst in Zijn Koninkrijk roept, al vroeg, vaak van 's moeders schoot aan afzondert, zoals bij Paulus (Gal. 1:15), en hen dan ook tot een verheven taak voorbereidt.

Of is het anders? Is Elia in zijn tijd vol godloosheid en verval, in een tijd, waarin de zonden van vorst en volk aan het rijpen zijn voor het naderende oordeel, werkzaam geworden met het Woord Gods? Het is immers de tijd, waarin de eeuwen geleden bij Jericho's val door Jozua gesproken woorden springlevend blijken te zijn en niets van hun dodende kracht ingeboet blijken te hebben, als Hiël op bevel van Achab de vloek Gods negeert en bij de herbouw van Jericho tegelijkertijd de graven van zijn zonen opricht.

Ja, zó kan het ook, dat een mens uit een godvruchtig geslacht, wie de eer van God op het hart gebonden is, werkzaam wordt met het rijpingsproces, met de voortgang en de voltooiing van de zonde van het volk, met de afval van de levende God, met de verlating van het verbond Gods, zoals hij het zelf straks tussen de rotsen van de Horeb voor God uitklaagt en zijn ziel in benauwenis uitstort. Ontdekken wij daar in zijn met liefde gevulde woorden niet de diepe drijfveer van zijn optreden? De aangrijpende situatie van zijn wegzinkend volk heeft Elia uitgedreven tot God in een even aangrijpend gebed om het oordeel, opdat onder de slaande hand Gods er berouw en inkeer, een terugkeer zal zijn tot de God der vaderen, en opdat zó erkend zal worden, dat de Heere God is!

Gevoelen wij het zwaard op ons eigen hart? Er wordt veel gediscussieerd en gejeremieerd vanwege de nood van onze tijd en vanwege de deplorabele toestand in ons volk en in de kerk, maar waar zijn de mensen, die in de geest en de kracht van Elia voor Gods aangezicht bezig zijn? Kennen wij ook zelf die gebedsworsteling met de noden van ons land, van onze gemeenten, van onze jeugd, van ons God verlatend volk? Dat Elia's-gebed vermag veel(Jac. 5:16-17). En daar is toch vandaag als in Elia's dagen alle reden toe om de Heere in de weg van Zijn gerichten te verwachten, omdat tot Zijn Naam en tot Zijn gedachtenis de begeerte van onze ziel is (Jesaja 26:8). Want dat heeft de inhoud van zijn gebed bepaald, dat God zou komen, al zal hij er zelf niet buiten blijven, want hij gaat mee onder dat oordeel. Dat is wel uit zijn leven gebleken. Dat is geen vleselijk gebed, maar een bidden, gedragen door de Geest, want daarin staat hij op de grond van het Woord Gods en daarin gaat het hem om de eer van God. Hij bad een gebed, zoals Jacobus ons meedeelt, dat het niet zou regenen, en Elia zal dat met niet minder inspanning en volharding gedaan hebben, dan toen hij na het rechtsgeding op de Karmel zijn aangezicht tussen zijn knieën legde.

Een mens, die zo met God worstelt, wordt erop uitgestuurd. Daarin heeft Elia de zekerheid ontvangen van de verhoring van zijn gebed, zo overtuigend en zo ingedrongen in zijn hart, dat hij zich door God geroepen weet om aan Achab het oordeel aan te gaan zeggen. Dan geeft God ook getuigenis aan Zijn Woord, waaraan Elia Hem a.h.w. heeft gehouden, dat Hij eens sprak bij monde van Mozes, dat de hemel van koper zou zij, indien het volk van God zou afwijken en vreemde goden zou dienen (Deut. 28:23), om het weer op zijn goede plaats te brengen. Maar dan gaat dat Woord ook met Elia verder en doet het hem profetisch spreken en optreden. Dat is het tweede aspect in Elia's leven, dat ons opvalt: hij wordt

Door het Woord geleid.

Hoe zou het anders kunnen? Wat is de profetische bediening immers anders, dan zelf het Woord van God horen en ontvangen én het te spreken en ernaar te handelen?

Het mag ons niet ontgaan, dat als Elia aan Achab de oordeelstijding heeft gebracht, wij lezen: daarna geschiedde het Woord des Heeren tot hem (1 Kon. 17:2). Het is, alsof het Woord Gods nú op Elia's gebed en na zijn spreken tot Achab, waartoe hij zich geroepen weet, in actie komt. Dat gebeurt ook inderdaad; God gaat spreken, en dat is niet te ontgaan, want dan staat er ook iets te geschieden. De woorden Gods zijn immers Zijn daden, die tegenspraak oproepen. De actie van het Woord roept altijd de reactie van de mens en van de wereld op. Dat is geen eenvoudige zaak. Welk een machtige verleiding vergezelt en bedreigt altijd de verkondiging van het Woord Gods, om namelijk van dat Woord af te wijken, toe te geven aan de tegenspraak, de scherpte van het Woord af te zwakken of de strijd op te geven, te deserteren of het oor te luisteren te leggen naar de geest van de tijd en van de mens.

Elia is gehoorzaam. Hij gaat zijn weg vol beproeving en verricht zijn dienst in volstrekte geloofsonderworpenheid, ook als alles tegen is en er niets van de kracht van het Woord Gods te zien valt, en als dat Woord hem schier onbegaanbare wegen wijst. Ja, wie zélf de kracht en de overmacht van het Woord heeft leren kennen en er werkzaam mee is, die wordt, om met Luther te spreken, in het Woord van God gevangen. Wat er dan ook tegen opkomt, van dat Woord kan hij niet wijken, ook al gaat het tegen jezelf in. Maar dan is die in het Woord gevangen mens ook in en door dat Woord beveiligd en bewaard. En de dienaar, die het weet als Elia "voor Gods aangezicht te staan"(l Kon. 17:1), zoals in het Oosten de slaaf voor zijn meester stond om zijn bevelen te ontvangen en uit te voeren, die zal wel ondervinden, dat het Woord Gods hem niet door de al of niet "vrome" mens in dank wordt afgenomen, integendeel, maar die mag zich ook verzekerd weten van en schuilen in de verberging Gods, en beveiligd zijn in Zijn almachtige hand.

Ziet u Elia gaan als de Heere hem een schuilplaats bereidt en hem bewaakt en verzorgt in de eenzaamheid bij de beek Krith? Dan kan de Heere ook zijn dienaren wel op rantsoen zetten, maar Hij laat hen niet verhongeren, en zij mogen leven uit Zijn hand. En wie heeft het dan in feite beter? De profeten van de Baal, die van Izébels tafel onderhouden worden, öf Elia, die in gehoorzaamheid des geloofs leeft uit de vervulling van Gods belofte, dat de roofzuchtige raven op Gods bevel hem zullen onderhouden? Op de wegen, die de Heere met de Zijnen gaat, wordt hun vlees niet ontzien of gespaard, in geen geval. Maar zo leert Hij hen, wat Paulus later heeft verwoord, om vergenoegd, tevreden te zijn (Filipp. 4:11; 1 Tim. 6:8) om van dag tot dag uit die hand Gods te leven. En op welke wijze de Heere dan onderhoudt, is secundair. Heeft Hij niet vele wegen en middelen tot Zijn beschikking om Zijn kinderen in het leven te houden? Daar zet Hij alles voor in beweging. God heeft Elia drie maal op bijzondere wijze onderhouden: door de dienst der raven, door de dienst van de weduwe te Zarfath en door de dienst der engelen. De dieren-, de mensen- en de engelenwereld staan Hem ten dienste ten gunste van de Zijnen.

Zo wordt Elia door het Woord geleid temidden van nood en gevaar, en zo ook wordt hij in een heilige wisselwerking

Door het gebed bekwaamd.

Het is onmogelijk de schijnwerper op Elia te richten en niet over het gebed te spreken. Raken wij daarmee ook niet de diepste grond van zijn ambtelijke dienst? Elia was een man van het gebed. Dat kan ook niet anders. Waar zou hij in zijn gigantische strijd, in zijn vele aanvechtingen en beproevingen anders de kracht en de moed vandaan gehaald moeten hebben, dan bij Gód vandaan? Hoe zou hij staande hebben kunnen blijven, als die bronader verstopt was geweest? Het is niet toevallig, dat Jacobus juist daarop de nadruk legt, als hij Elia ons ten voorbeeld stelt in zijn vermaning tot volharding en gebed. Hij had natuurlijk ook wel andere feiten uit Elia's leven kunnen noemen, misschien voor het vlees wel imponerender. Wij kunnen echter van de kracht van het gebed niet te groot denken! Maar laat ons dan wèl bedenken wat het gebed is en betekent. Mag ik het zó zeggen? Bidden is met God worstelen om God!

Worstelen tegen alles in, tegen het volk in, tegen de omstandigheden in, tegen… jezelf in! Worstelen met God om de eer van Zijn Naam en dienst. Als wij deze maatstaf van het gebed hanteren, moeten wij dan, ook als dienaren, niet allen diep beschaamd zijn? Wij bidden natuurlijk wel, dat zal zeker waar zijn. Wij bidden op de kansel, in vergaderingen, op de catechisaties, aan de ziekbedden en de sterfbedden, bij trouwerijen en op begrafenissen. Maar desondanks dan toch maar de vraag: kénnen wij de intimiteit en de kracht, de worsteling en de zege, de volharding, maar dan ook de rust en de troost van het gebed? Gevouwen handen zijn sterk.

Hoe zou Elia ooit zijn levenstaak hebben kunnen volbrengen, hoe zou hij het aangedurfd hebben om Achab onder ogen te komen, hoe zou hij zo manmoedig hebben kunnen optreden op de Karmel, totaal alleen temidden van honderden vijanden, zo hij niet gesterkt en bekwaamd was door het gebed? En dan wel te verstaan: niet een bidden, waarin wij centraal staan, niet een bidden, waarin wij onze capaciteiten etaleren, maar een bidden, dat wij in diepe ootmoed geleerd hebben van de grote Voorbidder, die Zijn discipelen de heiliging van Gods Naam op het hart drukt.

"Heere, God van Abraham, Izak en Israël, dat het heden bekend worde, dat Gij God in Israël zijt!"

Als wij de gebeden van Elia en van vele heiligen in de Schrift lezen, dan valt het op hoe kort zij zijn. Dat kan ook eigenlijk niet anders. Ademtochten van een gespannen ziel zijn niet uit te rekken, maar stijgen uit het hart tot God omhoog. En hoe zwaarder de strijd, hoe dieper de beproeving, des te minder woorden komen eraan te pas. Leg het gebed van Elia op de Karmel maar naast de dolzinnige woorden van de baaispriesters, en lees eens zijn bezonken gebed, als het kind van de weduwe te Zarfath gestorven is. Zelfs in zijn diepe moedeloosheid spreekt hij maar weinig woorden.

Dat is zeer leerzaam. Elia hield geen toespraken tot de Heere, maar bad! Ootmoedig, eenzaam, pleitend, maar ook indringend, weloverwogen en volhardend. Zulk bidden is Gode aangenaam en vindt verhoring; zulk bidden, dat ademt in de heilige en intieme sfeer van de tere omgang met God. En dan behoeft er niet zoveel gezegd te worden. Hoe langer mensen met elkaar van hart tot hart omgaan, hoe minder woorden zij nodig hebben om elkaar te verstaan. Dat geldt niet minder van de omgang met de Heere, die niet vraagt om holle woorden, maar om een voortdurend en intensief contact, dat de stille en gevulde eenzaamheid nodig heeft, waarin de heilsgeheimen getoond worden. Het openbare gebedsaltaar kan als op de ICarmel alleen hersteld worden, als het persoonlijke gebedsaltaar de voortdurende asielplaats is. Een mens, een dienaar van veel gebed kan dan veel verduren en uitwerken.

Dan zijn de gebeden der heiligen wezenlijk voor de loop der geschiedenis en voor het welzijn van kerk en wereld. In Openbaring 11 lezen wij van de twee getuigen des Heeren, die 1260 dagen moeten profeteren, en die macht hebben de hemel te sluiten. Zonder dit apocalyptisch visioen nu te verklaren, is het duidelijk, wie de twee getuigen dan ook mogen zijn (Henoch en Elia, of Mozes en Elia?), dat de gebeden der heiligen van invloed zijn op de ontwikkeling der gebeurtenissen en dat daarin de geest en de kracht van Elia, d.w.z. de geest en de kracht van de profetie én van het gebed werkzaam zijn tot in het laatste oordeel toe.

Zullen wij ons ook in dit opzicht door Elia laten gezeggen? Wij hebben een geweldige opdracht, en ons werk is veelomvattend en veelal slopend. Hoeveel dingen komen er niet op ons af? Hoe kan het er ook in onze gemeenten bedrijfsmatig aan toe gaan, zodat de tijd voor persoonlijk gebed en meditatie in het gedrang komt. Wij studeren, als het goed is, en wij preken, en wij vergaderen en confereren; wij catechiseren en al het werk is zo langzamerhand georganiseerd; wij hebben onze bonden of deputaatschappen, wij houden bijbel- en gesprekskringen, misschien ook nog wel gebedskringen; het staat alles al voor een jaar vooruit ingeroosterd, in onze agenda's genoteerd. En velen kunnen het eigenlijk niet meer aan, zo overladen is ons leven, zo vol spanning. En Elia … bad!

Ik bedoel dat niet als tegenstelling, want Elia heeft ook wel het één en ander te verstouwen gehad, en hij heeft ook de hand aan de ploeg geslagen. Ik bedoel het ook niet als een terechtwijzing, al zullen wij ons allen onder de tucht van dit woord moeten plaatsen. Ik wil alleen dit woord onderstrepen als een aanmoediging om de bron van kracht en troost telkens weer aan te boren, ook al kan het schijnen, dat die bron verstopt is. Naast het "weest geduldig in de verdrukking" zegt Paulus niet voor niets: "volhardt in het gebed".

Weet u waar u die volharding bij Elia ziet? Na Gods overwinning op de Karmel. Dan zien wij Elia in een aanhoudende worsteling om de zegen Gods te ontvangen. Ja, de Heere had het hem beloofd: Ik zal regen geven op de aarde; en Elia had het Achab gezegd op grond van deze belofte Gods: Er is een geruis van een overvloedige regen. Maar intussen blijft de hemel nog gesloten en er is geen verandering te bespeuren. Dan zien wij echter hoe de kracht van het geloof niet alleen doet strijden, maar ook volhardend doet bidden, totdat de hemel van wolken en wind zwart wordt. Want een waar gebed duurt tot de verhoring, op wélke wijze God ook antwoord geeft, door vuur, door water, of door te zeggen: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht (2 Cor. 12:8-9). Door die genade wordt de dienaar bekwaamd tot zijn taak, door die genade wordt hij gelouterd, maar ook

In de beproeving bewaard.

Wat zijn er in het leven van deze man Gods al niet een beproevingen geweest. Zijn gehele leven was er vol van. Het kan niet zijn, dat het geloof geen beproeving kent (Jac. 1:3; 1 Petr. 1:7), maar er is daarin nog wel verschil. Hoe meer het werk Gods in ons leven en ambt openbaar wordt, des te meer zal de boze zijn aanvallen daarop richten. En hoe meer de Geest Gods door onze profetische arbeid twist met de wereld, hoe en waar die wereld zich ook laat gelden, buiten of binnen de kerk, daar is de strijd niet te ontgaan. Dan zijn er inderdaad tijden van geloofskracht, waarin wij ons mogen aangorden tot de strijd in de mogendheid van onze Zender, tijden, waarin wij verblijd zijn in zelfverloochening de voetstappen van de Meester te drukken, waarin wij ook enthousiast (in de diepe wezenlijke betekenis van dit woord!) kunnen zijn om in het ambt te dienen, het Woord te verkondigen, ons leven Hem te wijden, tijden, waarin wij ons opmaken om te bouwen. "Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd". Maar er komen ook andere tijden, waarin de twijfel knaagt aan onze ziel, waarin wij het ook niet meer zien zitten, waarin wij ons werk als vruchteloos en vergeefs ervaren, waarin een diepe moedeloosheid ons bevangt. In wat voor tijd leven wij? Heeft de kerk nog toekomst? Wij praten over kerkverlaters, over polarisatie, over afkalven, en de zogenaamde godsverduistering, waarin twijfel en aanvechting ons in het donker zetten, gaat ook ons niet voorbij. Wat is er rondom ons sprake van een geestelijke en kerkelijke ontreddering, die velen doet afglijden en vervreemden van God en Zijn Woord. Hoe zullen wij nog staande blijven en getrouw zijn, en waar vinden wij ons houvast, als alles aan het wankelen wordt gebracht? En wat ligt de uitzichtloosheid soms dicht bij ons op de loer! Het is vaak maar één stap van verrukking naar verdrukking, en dan zó aangrijpend, dat alle moed ons ontnomen wordt.

Dat alles is wel zeer actueel, maar het is niet nieuw. Ook in Elia's tijd was de situatie uitzichtloos, en dezelfde diagnose is te stellen ten aanzien van toen en nu. Wij ontwaren dezelfde afval en corruptie, hetzelfde geestelijke en zedelijke verval, hetzelfde verwordingsproces, dat roept om het oordeel. "Zij hebben Uw verbond verlaten" (1 Kon. 19:10,14). Daarmee is de vreselijke kwaal aangewezen, die dóórvreet en alles aansteekt. Maar temidden van dit alles heeft Elia zijn opdracht vervuld in profetische kracht, manhaftig en sterk in de Heere. En in velerlei beproeving is hij staande gebleven en is hij niet teruggedeinsd om in gehoorzaamheid Góds weg te gaan, ook al ging die weg dwars tegen hemzelf in. Alles scheen hem toch tegen te zijn en welk een geduld en volharding heeft hij moeten opbrengen om op God te wachten, in de volstrekte eenzaamheid aan de Krith, waar telkens opnieuw de raven moesten komen, weggezonden naar Zarfath, waar het meel in de kruik en de olie in de fles niet minder werden, maar óók niet méér(!), uitgeschakeld uit zijn dienst en tot werkloosheid gedoemd. Dat is een wel bijzonder zware les, die wij meer en meer moeten leren, dat Gods zaak niet van ons werken afhangt. En allen krijgen wij onze beurt om te ontdekken wat het betekent uitgeschakeld te worden, maanden, jaren, of voorgoed. Het is alsof het woestijnleven zich over ons legt, waarin de Heere ons apart neemt, een tijd van loutering en inkeer, ook vaak een tijd van voorbereiding om straks de laatste gang te maken, die als voor Elia een hemelgang moge zijn.

Die tijd van het isolement is Elia zeker niet gemakkelijk gevallen, maar door Gods genade is hij daarin gelouterd om op Gods tijd de Karmel te beklimmen en daar de zegepraal van het geloof te behalen. Maar het is óók niemand minder, dan deze Elia, die terechtkomt in een toestand van ontstellende moedeloosheid en neerslachtigheid, en die het dan ook wel genoeg vindt. Is Gods overwinning op de Karmel toch nog een fiasco? Dan is heel zijn levenswerk mislukt en al zijn ontbering onnodig geweest. Elia kan het niet meer aan! Eén boodschap van Izébel, één woord van de duivel, en hij zinkt ongelooflijk diep weg, zwaar aangevochten, uitgeblust en machteloos. Waarom toch? Dat mogen wij inderdaad wel vragen, want Elia is geen geval op zichzelf. Wat heeft de Heere ermee voor deze held Gods door zulk een depressie te laten overvallen? Gisteren stond hij in Gods kracht onversaagd op de Karmel en liep hij overwinnend door Achab uit naar Jizreël, vandaag ligt hij als een vluchteling, die er geen zin meer in heeft, ontmoedigd op de harde woestijngrond. Waarom rangeert God hem a.h.w. uit en stuurt hem de woestijn in?

Wel, om alle geestelijke hoogmoed bij de wortel af te snijden, om Zijn dienaar klein en afhankelijk te houden, opdat hij zich niet zou verheffen en met de zegen op zijn arbeid in zichzelf zou roemen. Is dat gevaar immers niet levensgroot?

Maar dan kan de Heere ons niet gebruiken, want Zijn kracht wordt alleen volbracht in onze zwakheid. Hoe nuttig is het dan ook, al is het niet minder een pijnlijke zaak, als de Heere ons een doorn in het vlees geeft, hetzij in ons persoonlijk leven, in ons gezin, hetzij in het leven van onze kinderen of in onze gemeente, opdat wij ook ambtelijk dagelijks van genade zouden leven en leren zullen, dat het uiteindelijk niet ónze zaak is, waarvoor wij staan, maar Góds zaak, waarvoor Hijzelf instaat. De verdrukking in het leven van Gods dienaren heeft ook een ambtelijke spits, opdat zij, in hun verdrukking vertroost, zouden kunnen vertroosten degenen, die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting, waarmee wijzelf door God vertroost worden (2 Cor. 1:4). De wegen van kruis en verdriet, die de Heere ons vaak doet gaan, zijn voor het pastoraat, voor onze dienst niet te ontberen, want zij dienen om ons "te gewennen om te volharden" (Calvijn).

Dan worden wij in de beproeving en kastijding gelouterd, maar ook bewaard, en dan brengt God ons als Elia in de eenzaamheid van de woestijn, enerzijds om ons door Zijn genade te onderhouden en te sterken, anderzijds om in zulk een tijd van voorbereiding Zich aan ons te openbaren, ons tot rust te brengen en ons opnieuw aan te gorden tot de laatste profetische taken en onze aardse loopbaan te voleindigen.

In de woestijn geleerd.

Ja, die woestijn is een harde leerschool, waar van de mens niets overblijft, maar het is ook de plaats, waar God wonderen verricht en nieuwe moed geeft. Op de schreeuw uit de diepte zoekt de Heere Elia in zijn diepe mistroostigheid op om hem naar lichaam en ziel te sterken. Elia denkt in zijn aanvechting alleen te zijn, en hij wil dat ook zijn, want alles lijkt hem tevergeefs, maar juist dan is daar een engel des Heeren, die hem bewaakt en verzorgt. Want Elia wil het wel opgeven, maar naar Gods bedoeling is zijn werk nog niet af. Hij moet Gods raad uitdienen, maar dan zorgt de Heere er ook voor, dat Elia dat kan. Zoals in Gethesémané een engel uit de hemel kwam om Christus te versterken tot de volmaking van Zijn hemelse opdracht, zo ook en juist daarom ook bij Elia. En toch niet alléén bij Elia! In tijden van aanvechting opent de Heere juist dan de hemel om te bemoedigen en op te richten. God vergeet Zijn vertwijfelde kinderen in de woestijn niet, en Hij laat hen in hun troosteloosheid niet omkomen. Integendeel, Hij gordt hen aan met nieuwe kracht, niet om uit te rusten, maar om te volharden en de loopbaan te volbrengen, ziende op de meerdere Elia, de Voorloper en Voleinder van het geloof. Geldt dat niet in bijzondere mate de ambtsdragers en de dienaren van het Woord? Wat kunnen ook zij somber gestemd en neerslachtig zijn als Elia. Zij zeggen het Paulus niet elke dag na: Daarom vertragen wij niet, en wij hebben dan altijd goede moed. Hoe kan juist de moedeloosheid hen niet vaak bespringen! Wat haalt het alles uit, ons zwoegen en werken? Er is zo weinig vrucht te zien op al die arbeid. Wat is dat anders, dan de Elia's-vlucht uit het ambt? Ja. wij kunnen ook heden ten dage Elia maar al te goed begrijpen.

Maar weet u, wat nu het wonder is? Dat de Heere niet doet, wat Elia onder de jeneverstruik vraagt, maar dat Hij alsnog van zijn dienst gebruik wil maken en hem daartoe roept! Ziet u hem gaan? Wonderlijk gesterkt onderneemt hij de mars van veertig dagen en nachten tot hij aan de Horeb komt. Neen, die veertig dagen had Elia niet nodig om de afstand van een dagreis voorbij Berséba naar de Horeb af te leggen. Dat betekent derhalve, dat de Heere Zijn knecht veertig dagen in die woestijn doet blijven op de kracht van de ontvangen spijs, zoals Israël veertig jaar in de woestijn onderhouden is en Mozes veertig dagen op de Sinaï verbleef. Dat mag Elia dan allereerst op deze reis leren, dat de Heere niet verandert, maar Dezelfde blijft. Zo mag hij Hem dieper leren kennen.

Maar dan zegt dat getal veertig nog meer. Is het niet het symbolische getal van de tijd van voorbereiding? Zo immers was ook Mozes veertig jaar in de woestijn van Midian om in zachtmoedigheid geoefend te worden, en zo was Christus veertig dagen in de woestijn van Judea om Zich voor te bereiden op Zijn dienst. Zo doorloopt Elia inderdaad deze oefenschool om opnieuw tot de dienst des Heeren gerecruteerd te worden. Zijn kracht wordt vernieuwd om op de berg Gods een nieuwe lastbrief te ontvangen. En daar richt de Heere Zich regelrecht tot hem om Zich aan hem te openbaren. Daar, op de plaats van Gods verbondssluiting met Zijn volk, mag Elia zijn hart voor de Heere uitstorten. Daar mag hij zijn benauwenis uitklagen en als antwoord Gods stille en diepe en versterkende vertroosting ontvangen. Waar eens ook Mozes zijn troost vond in de openbaring des Heeren, toen hij een glimp van Gods heerlijkheid mocht aanschouwen, daar mag ook Elia onderwezen en bemoedigd worden, als de Heere hem Zijn werkwijze toont en hem een blik gunt in Zijn werkplaats en hem Zijn goddelijk hart opent.

Dan blijkt het heel anders te gaan, dan Elia dacht, dat het moest gaan. De Heere is niet in het natuurgeweld van de storm, die de rotsen klieft, of in de aardbeving, die de bodem scheurt, of in het vuur, dat verterend rondslaat, maar in de rust, in de stilte. Welk een diep en troostrijk onderwijs, ook voor ons! Wat kunnen wij Elia goed begrijpen, als hij klaagt over het diepe verval van zijn volk. Het ziet er vandaag aan de dag niet beter uit in óns volk. in ónze wereld, in Gods kerk, en hoezeer kunnen ook wij ons belaagd en eenzaam gevoelen. Maar die trieste situatie betekent niet, dat Gods werk verijdeld wordt. Zijn macht is niet gebroken en Zijn welbehagen wordt volvoerd. Alleen, de Heere werkt en openbaart Zich op Zijn wijze. Niet in de ontzettende verschijnselen, die Elia meemaakt, maar Zijn diepste Wezen onthult Hij in de ademloze stilte. Het is als de fluisterstem van de liefde na de dreunende woorden van het gericht. De Heere is wel de God van het gericht, en dat zal eenmaal blijken. Zijn oordeel slaat de mens neer, maar verbreekt hem niet in ootmoed. Alleen het suizen van de stille, maar onoverwinnelijke genade verbrijzelt het hart tot verootmoediging en berouw, en wint het in. En daar is het God toch om begonnen. Hij zoekt het hart van Zijn volk!

Dat moet Elia in zijn ijver voor de Heere wel goed verstaan. Storm, aardbeving en vuur zijn dienstbaar aan de openbaring des Heeren, maar zijn niet de bijzondere openbaring zelf. Daarin gaat God wel voorbij, maar Hij is daar niet in. Zij worden a.h.w. als herauten vooruitgezonden om Gods heiligheid en majesteit en heerlijkheid te onthullen, maar Hij openbaart Zichzelf in de stilte van de rust, de vrede, in de ademtocht van de genade.

Dat moet straks Johannes de Doper verstaan, als hij in de eenzaamheid van de gevangenis in twijfel raakt over het werk van Christus. En dat moeten wij ook verstaan. Alleen het suizen van de genade kan overwinnen en levend maken. De wet met haar vloek en oordeel kan alleen doden. En die wet is onmisbaar, maar dan om in de ontdekking aan de zonde en verlorenheid het evangelie te dienen. Verstaan wij dat ook inderdaad? Hoe zullen wij voor de Heere ijveren, als ons eigen hart niet gebroken is door de kracht der wet, opdat wij Gode leven en dienen zouden in de stille kracht der genade, die in Christus Jezus is?

Zo wil de Heere Elia ontmoeten in vrede en zijn kracht vernieuwen, en hem een nieuwe levenstaak geven. En dan blijkt er geen sprake te zijn van een mislukking van Elia's levenswerk, integendeel, bemoedigd en onderwezen zal hij ermee doorgaan. De Heere staat immers voor Zijn eigen werk in, en daarom ook wordt Elia

In de strijd gekroond.

Ook voor Elia komt er een einde aan zijn aardse loopbaan. Hij gaat zijn laatste reis maken; een reis, vol van wonderlijke gebeurtenissen, vol gespannen verwachting. Samen gaan zij op weg: Elia èn zijn geestelijke zoon en leerling Elisa(2 Kon. 2:1-13), die straks de profetenmantel erft. Zij maken een wonderlijke tocht, a.h.w. langs de monumenten van Gods trouw en bewaring, de tekenen van Zijn verkiezende liefde en verlossende daden. Zij gaan langs de twaalf stenen van Gilgal, zij gaan langs Bethel en Jericho, en zij gaan droogvoets door de Jordaan. Zo worden Gods daden herdacht als een belofte voor de toekomst. Is het niet een zegen op deze wijze af te reizen, in de wetenschap, dat alle moeite en arbeid niet ijdel is geweest, in de wetenschap, dat Gods werk doorgaat en voleindigd wordt? De goede strijd is gestreden, de loop is geëindigd, en zoals Paulus de fakkel aan Timotheús overgeeft om zelfde kroon der rechtvaardigheid te ontvangen, zo worden Elia's plaats en taak overgenomen door Elisa, die onder de geestelijke kinderen van Elia de bijzondere plaats inneemt en het erfdeel van de eerstgeborene ontvangt.

Zo gaan zij verder, al sprekend over het werk Gods, waarin zij samen verbonden zijn en waarin zij ook van elkaar scheiden, afscheidsgesprekken voerend, vol troost en bemoediging, herinnerend aan de laatste woorden van Christus tot Zijn jongeren op weg naar de Olijfberg. Zo wordt Elia letterlijk aan zijn levensstrijd ontheven en op een bijzondere wijze gekroond in overeenstemming met zijn bijzonder optreden, met zijn bijzondere positie. Het is een uitzonderlijk gebeuren: ten hemel opgenomen! Het is alsof de hemelse heerlijkheid een moment zichtbaar wordt in de barre realiteit van deze aarde, waarin tegelijkertijd het leven en de dienst van Elia worden bekroond! Ja, zo haalt de Heere Zijn geroepen dienaren thuis en worden zij gekroond met genade en glorie, in overeenstemming met hun taak en roeping, na volbrachte strijd. Niet op de uitzonderlijke manier van Elia, maar desalniettemin gekroond om eenmaal als vrucht van Christus' hemelvaart tot Hem opgenomen te worden, in de wolken, de Heere tegemoet, om dan altijd bij Hem te zijn en hun dienst volmaakt voort te zetten in Zijn tempel. Want als de overste Herder verschenen zal zijn, zullen zij, die in de militia Christi volhardend geleden en gestreden hebben, de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen.

Die bekroning ligt gewaarborgd in Elia's naam, evenzeer als wij ten aanzien van zijn dienst kunnen zeggen: zij is

In zijn naam getekend.

"Eli-jahu" - "Mijn God is de Heere". Die naam is een teken. Teken van zijn bijzondere plaats, van zijn leven en arbeid, van zijn geloof en ijver voorde Heere. Die naam is een belijdenis temidden van een van God vervreemd en God verlatend volk. Hij is a.h.w. het programma van Elia, dat hij door de Geest Gods en in de kracht des Heeren heeft volvoerd, dwars tegen alle omstandigheden in. Een teken daarom ook van zijn strijd en vreemdelingschap, van zijn alléén-staan tegenover een schijnbare overmacht van heidendom en afval. Als zodanig is zijn naam ook een aanklacht tegen zijn tijdgenoten. Dat gaat immers altijd samen. Wiens leven en arbeid getekend zijn en gedragen worden door de Naam Gods, krijgt de massa tegen, niet slechts in de wereld, maar ook de godsdienstige massa.

Ja, dan is Elia een eenzame figuur. Hoe dichter de mens, en ook de dienaar, bij de Heere leeft, hoe eenzamer hij zich in deze wereld voelt. Gaan wij die pijnlijke eenzaamheid ook in onze tijd, die zo ontzaglijk veel weg heeft van de tijd van Elia, niet meer en meer verstaan? Niet alleen pijnlijk vanwege het drukkende gevoel alleen te staan (hoezeer Elia zich daarin ook vergist heeft en de Heere hem in zijn klacht corrigeert!), maar niet minder smartelijk vanwege het verlammende besef, dat alle arbeid tot vruchteloosheid gedoemd schijnt.

Dat moge zo zijn, maar dan is de naam van Elia óók het teken van Góds zegepraal! In zijn leven, in zijn strijd èn bekroning, wordt ons duidelijk en mogen wij weten en er moed uit putten, dat alle arbeid, in Gods kracht en Naam verricht, niet ijdel is in Hèm! Het is geen wonder, dat met deze man Gods de toekomstverwachting van Israël onlosmakelijk verbonden was en dat zijn naam in het Nieuwe Testament meer wordt aangehaald, dan van welke andere profeet ook. Ook in dat opzicht is de naam van Elia tekenend. Hij is de vader van de profetie, wiens werk door God in stand gehouden en voortgezet wordt, niet alleen in het optreden van Elisa, maar in heel de profetie, welks tijdperk met hem is aangebroken, en die de vertolking en uitwerking is van wat Elia door zijn leven en dienst heeft geopenbaard en hetgeen in zijn naam getekend is, namelijk dat de Héére God is. Al de profeten na hem doen ten diepste niet anders, dan bij een in de voortgang der openbaring diepere en bredere ontvouwing van de raad Gods herhalen, wat Elia heeft getuigd.

Zo blijft de profetische dienst altijd aan Elia verbonden!

Wanneer na eeuwen zwijgen in Johannes de Doper de stem van de profetie opnieuw klinkt, dan is naar het woord van Maleachi (4:5; Matth. 11:14) daarmee de dienst van Elia teruggekeerd om voor Christus de weg te bereiden.

Is dat ook nu niet de verheven taak van allen, die door God in het profetische ambt gesteld zijn om in de prediking van het Woord Gods de stem te zijn van de roepende in de woestijn, om de weg des Heeren te bereiden, om van zichzelf af te wijzen naar het Lam Gods, en om de Heere een toegerust volk te bereiden?

Dat is de dienst, die getekend is in de naam van Elia, die alleen volbracht kan worden in de geest en de kracht van Elia, maar die dan ook in haar vrucht gewaarborgd is in de Gód van Elia.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1988

In de Rechte Straat | 44 Pagina's

De eerste Elia

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1988

In de Rechte Straat | 44 Pagina's