IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Hoe moeten wij Maria zalig prijzen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe moeten wij Maria zalig prijzen?

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de vergadering van de gereformeerde mannenvereniging in Velp verdedigde pastoor Jansen de Mariaverering en stelde aan de vergadering deze vraag: „Wat doet u met die tekst: „Van nu aan zullen mij zalig prijzen al de geslachten" (Luk. 1:48). U gehoorzaamt daaraan toch immers niet?"

De leiding van de mannenvereniging had mij gevraagd om zo weinig mogelijk mee te doen aan de gedachtenwisseling, omdat de avond anders wellicht zou ontaarden in een gesprek alleen tussen de pastoor en mij. Ik had daar alle begrip voor, maar toen het stil bleef op die vraag, kon ik mij niet bedwingen en zei: „Natuurlijk, mijnheer pastoor, wanneer wij die tekst zouden moeten verklaren in de zin die de r.-k. kerk er aan geeft, dan zouden wij, protestanten, inderdaad schuldig staan. U leest in die woorden een verplichting, of althans een oproep, om Maria te verheerlijken en groot te maken in de zin van een cultus te harer ere. Maar zulk een oproep tot Mariacultus is uit de tekst en de context zeer, zeer onwaarschijnlijk. Immers, als de Bijbel ons ineens zou oproepen om via een cultus van verering kontakt te gaan onderhouden met gestorven mensen, dan zou dat radicaal indruisen tegen heel de opvatting van het Oude Testament. Het is toch geen echte getrouwe bijbelverklaring meer, wanneer men uit één zo'n terloops uitgesproken zinnetje zou concluderen tot een totale omwenteling in heel de godsdienstige opvatting van de Joden.

In Jes. 63:16 lezen we in het gebed om verlossing: „Gij zijt onze Vader; want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet". Welk een revolutie in het denken van de Joden zou dat niet moeten betekenen, wanneer ze ineens te horen kregen, dat Abraham en Israël hen wèl kennen en dat zij met deze heiligen zelfs direkt geestelijk kontakt kunnen en mogen onderhouden.

Wij verstaan dat in dezelfde zin, waarin Jezus spreekt over de vrouw die Hem zalfde: „Voorwaar, zeg Ik: Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft" (Marcus 14:9).

Zo zal ook iedereen die het Evangelie leest, bij zichzelf zeggen: Wat een uitverkoren vrouw was Maria, deze gezegende onder de vrouwen. Wat een zaligheid moet het voor haar betekend hebben moeder te worden van de Verlosser der wereld, de Zoon van God! In deze zin prijzen alle geslachten haar zalig, maar dat is heel wat anders dan de Mariacultus, zoals die door de r.-k. kerk wordt aanbevolen."

Ik heb het bovenstaande korter gezegd om zo weinig mogelijk tijd in beslag te nemen, maar zo was wel de kern van mijn antwoord. Pastoor Jansen antwoordde daarop: Ja, maar doet u dat laatste dan wèl? Hoe dikwijls wordt er in de protestantse kerken over Maria gepreekt?

Weer verklaarde de pastoor dus die tekst als een soort oproep tot Mariaverheerlijking, zij het dan indirekt door een lofrede op haar te houden in een preek. Ik zou daarop willen antwoorden:

Als dat de bedoeling is geweest, waarom heelt de schrijver van het Lukas-Evangelie dat dan zeil niet gedaan in zijn tweede boek: Handelingen van de Apostelen? Nergens treilen we daarin een zaligspreking aan in de zin van pastoor Jansen. Nergens een aparte verheerlijking van Maria vanwege haar uitverkiezing. Lukas zelf heeft die tekst dus blijkbaar anders opgevat dan de r.-k. kerk. En vervolgens, als wij, protestanten, schuldig zouden staan vanwege te weinig Mariaverheerlijking, dan staan de andere evangelisten daar toch allereerst schuldig aan, want ze hebben liet blijkbaar niet eens nodig gevonden om die lofzang van Maria op te nemen. En Paulus dan? En Johannes? Hij heeft Maria van nabij gekend. Hij heeft haar opgenomen in zijn huis. Maar nooit schrijft hij over een Mariaverheerlijking die van ons verwacht wordt. In deze zin waren de evangel isten en Paulus en Johannes en ook Petrus, de zogenaamde eerste paus, beslist niet rooms-katholiek, maar eerder protestant. Mogen, of beter: moeten wij dan het voorbeeld van Petrus, Paulus, Johannes, Jacobus, Mattheus, Lukas, Markus, van al de schrijvers van het Nieuwe Testament, niet volgen en ons onthouden van Mariaverheerlijking? Overigens ook het voorbeeld van Maria, want zij begint haar lofzang met: „Mijn ziel maakt groot de Here". Zo sprak de Maria van de Bijbel.

Wij kunnen daarom niet geloven, dat de woorden die door de verschijningen in Lourdes, Fatima, Banneux enz. gesproken zijn, afkomstig zouden zijn van de Maria van de Bijbel. Want die verschijningen hebben gevraagd om Mariaverheerlijking door het bouwen van kerken te harer ere, maar de Maria van de Bijbel riep slechts op tot verheerlijking van God. Zij was een gelovige, nederige vrouw, die haar heil alleen van God verwachtte: „Mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker". In haar lofzang spreekt zij ook over de barmhartigheid Gods tegenover Israël, dus ook tegenover haarzelf. Maar als zij wist dat ook zij van barmhartigheid moest leven, hoe kan zij dan in die woorden over de zaligprijzingen bedoeld hebben, dat de komende geslachten haar zouden gaan omringen met een cultus van verheerlijking?

Wederwoordje van pastoor Jansen

Dominee Hegger biedt mij de gelegenheid tot een „gedachtenwisseling". Dat vind ik uitermate correct en vriendelijk. En als bijzonder vriendelijk mens heb ik hem leren kennen in enkele gesprekken en door enkele diensten die hij mij spontaan bewees.

Des te meer spijt het mij, dat hij zich in het harnas gespt, als hij de pen opneemt voor zijn artikelen in „In De Rechte Straat". In broederlijke toegenegenheid wil ik bent vragen of dat de „wapenrusting Gods" is en of hij meent daarmee de „weg des Heren" te bewandelen?

De „aanval" van dominee Hegger is gericht op één tekstaanhaling van mij, en wel in een discussie na een lang gesprek, dat zuiver bedoeld was om inzicht te geven in diverse geloofspunten van de katholieke kerk. Ik ben dankbaar voor die geboden gelegenheid en voor de open sfeer van deze bijeenkomst. Na afloop had ik onmiddellijk spijt van mijn ontsporing; ik had dit niet moeten zeggen, het paste niet bij de opzet en de stemming van de avond.

Zal ik nu de degens gaan kruisen? Het zou fout zijn naar mijn smaak. Hoezeer verleidelijk ook, want dominee Hegger maakt zich nogal kwetsbaar. Wel wil ik zeggen, dat ik mij niet bewust ben het woord „schuld" te hebben gebruikt. Waarom schrijf ik dan? Omdat ik meen, dat er die avond zoveel positiefs was. Zoveel welwillendheid tegenover elkaar. En dat is, meen ik, het belangrijkste. „Oecumenische" toenaderingen zijn geen liefhebberijen, maar dure plicht tegenover Hem, die gebeden en gewenst heeft: „dat allen één zijn"! Als u, dominee, nu eens de hele gespreksavond had „verslagen", of alleen de ene uitspraak van de katholieke kerk had weergegeven: „dat het GOED en NUTTIG is de heiligen te vereren", zodat het niet noodzakelijk is voor het eeuwig heil en voor niemand verplicht, zou dat voor velen van de niet-katholieke christenen niet een opluchting zijn geworden en een stap vooruit in de toenadering tot elkander? U zou, maar dat is van minder betekenis, mij een vreugde hebben bezorgd in plaats van een teleurstelling.

In de hoop dat onze vriendschap minstens dezelfde blijft.

Antwoord:

Hartelijk dank, pastoor Jansen, voor uw reaktie. Ik meen dat daardoor een goede gelegenheid wordt geboden om elkaar beter te begrijpen.

Ik mag u dan allereerst verklappen, dat ik een maand later ook gesproken heb op die mannenvereniging en het volgende heb gezegd:

1. Pastoor Jansen is niet vrijzinnig, maar orthodox rooms-katholiek.

2. Ik waardeer het zeer, dat pastoor Jansen op die avond eerlijk voor zijn roomskatholieke overtuiging is uitgekomen en ook getracht heeft die vanuit de Bijbel te verdedigen. Ik kan geen respekt hebben voor priesters, die, wanneer zij optreden voor protestanten, hun best doen om hun eigen kerk te kraken of althans het voorstellen alsof er eigenlijk geen verschil meer is tussen de leer van Rome en Reformatie. Pastoor Jansen heeft op zeer sympathieke wijze zijn overtuiging voor ons uiteengezet, zonder ook maar iemand te kwetsen.

Ik heb slechts dat punt van de Mariaverering eruit genomen, omdat ik daaraan in dit nummer meer aandacht wilde besteden. Ik had ook een ander punt kunnen behandelen, bv. de onfeilbaarheid van de r.-k. kerk en van de pausen. U hebt die leer verdedigd met de tekst: „Gij zijt Petrus...." en: „Aan u zal ik de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen". Hoewel dit punt veel belangrijker is, wilde ik daarop niet ingaan in ons blad, omdat ik daarover twee jaar geleden reeds een uitvoerige gedachtenwisseling heb gehad met pater Schoffelmeer. Voor de lezers van ons blad zou dat dus een nodeloze herhaling zijn.

U hebt het zwaard van Gods Woord tegen ons opgenomen, hoewel in alle vriendelijkheid.

Nemen wij u dat kwalijk? Helemaal niet. Integendeel, wij zijn mensen die geloven dat de Bijbel het enige boek van God is, dat wij hier op aarde bezitten; het enige Boek waaraan Hij Zijn onfeilbaar gezag heeft verbonden, zodat het voor ons een absoluut betrouwbare norm is voor denken en doen.

En daarom moet u zich er niet over verwonderen, dat wij uw uiteenzetting niet louter als een interessante informatie hebben beschouwd. Dat zal een oprecht gelovige protestant nooit kunnen. Als u vanuit de Schrift tracht aan te tonen, dat de christenen, en dus ook wij, de verklaring die de r.-k. en met name de paus geeft van de Bijbel, als onfeilbaar moeten aanvaarden, omdat die verklaring gegeven wordt op grond van de onfeilbare bijstand die de r.-k. kerk van God ontvangt, dan mogen wij dat niet voor kennisgeving aannemen. Neen, dan nemen wij u heel serieus, — niet alleen omdat u een oprecht medemens bent, — maar juist omdat u het Woord Gods hanteert, en dat is nu eenmaal een tweesnijdend zwaard. In dat Woord spreekt God Zelf tot ons en dan vraagt Hij om een antwoord. Daarom kon ik niet anders dan u antwoorden, maar dan ook vanuit dat Woord Gods. Ik zou het hebben beschouwd als een gebrek aan respekt voor uw diepste overtuiging, wanneer ik daar verder achteloos aan voorbij was gegaan, maar vooral als een gebrek aan eerbied voor het Woord Gods, dat u bezigde.

Ik begrijp daarom niet goed, dat u mijn artikel beschouwt als „een kruisen van de degens". Het gaat er toch niet om wie van ons gelijk heeft of ongelijk. Wij willen samen slechts dienaren zijn van Gods Woord. Wij willen samen doordringen in Zijn rijke openbaring. U zette uiteen wat volgens u de bedoeling is van Gods Woord. Ik gaf daar mijn visie op. Dat kan toch heel vruchtbaar zijn, dacht ik. Zo wordt het Woord Gods van verschillende kanten benaderd. Wanneer dit zonder enige vijandigheid, maar juist vanuit een sfeer van wederzijdse hoogachting, en vooral van volstrekte onderworpenheid aan het Woord Gods geschiedt, dan kan het vruchtbaar zijn.

Zeker, het zou weinig stichtelijk zijn, wanneer wij de arena zouden betreden om steekspel met elkaar aan te gaan, terwijl de lezers van „In De Rechte Straat" op de tribune zitten zoals de supporters van Ajax of Benfica. Hoewel zo'n steekspel ook nog wel met de nodige sportiviteit zou kunnen worden uitgevoerd, zou dat toch niet mogen, omdat we dan het Woord Gods zouden verlagen tot een soort voetbal, waarmee je een spel uitvoert, en die je in het doel van de „tegenstander" tracht te knallen.

Maar wanneer een gedachtenwisseling rondom de Bijbel geschiedt met alle ernst, dan kan daardoor juist de hoogheid en de unieke plaats van Gods Woord naar voren komen, waarvoor wij ons beiden immers onvoorwaardelijk willen buigen.

Tot slot: waarom ik niet heb aangehaald de leer van Trente: „dat het goed en nuttig is de heiligen te vereren"? Omdat ik ook daarover al eens eerder een artikel heb geschreven in ons blad, dat later ook overgenomen is in „Moeder, ik klaag u aan", vijfde druk p. 117-125. Ik heb daarin het boek van prof. Schillebeeckx: „Maria, Moeder der verlossing" behandeld. Prof. Schillebeeckx schreef o.a.: „Beweren dat de uitdrukkelijke Mariaverering facultatief is, op grond van het feit dat alle eer en glorie van de Maagd volledig teruggaan op de verlossende Christus, is, zoals ook wijlen paus Pius XII het in „Fulgens Corona" schrijft, een wanbesef" (p. 122). Uw opvatting dat de Mariaverering niet verplichtend zou zijn, is dus niet in overeenstemming met de mening van Pius XII en prof. Schillebeeckx (althans destijds, 13 jaar geleden, toen hij dat boek publiceerde. Nu denkt ook hij daar misschien anders over). Wel schrijft ook prof. Schillebeeckx dat de Mariaverering niet noodzakelijk is voor het eeuwige heil, maar wel „levensnoodzakelijke voorwaarde, althans tot de volle uitbloei en de normale volgroeidheid van het christelijk leven" (p. 123).

Ik meen dat ook de herderlijke brief van de Nederlandse bisschoppen van okt. 1968 in deze zelfde geest spreekt, wanneer zij zo de nadruk leggen op de persoonsontmoeting met Maria.

In de hoop dat door deze uiteenzetting mijn vriendschappelijke bedoelingen duidelijker zijn geworden, en in vereniging met de bede van Christus: „opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn" (Joh. 17:21),

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1969

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Hoe moeten wij Maria zalig prijzen?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1969

In de Rechte Straat | 32 Pagina's