IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Nieuwe RK visie op de zonde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nieuwe RK visie op de zonde

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het verblijdende en hoopgevende van de nieuwe r.k. theologische stroming is, dat zij niet alleen heel wat meer gebruik maakt van argumentatie uit de Bijbel, maar vooral dat deze publikaties ook dikwijls doordrenkt zijn van de Bijbelse geest. Dat doet zo weldadig aan.

Dat deze nieuwe r.k. theologen daardoor in konflikt komen met de dogma's van de r.k. kerk, is onvermijdelijk. Wanneer zij dan menen toch in de r.k. kerk te moeten blijven, trachten zij hun positie aldaar mogelijk te maken door langs de weg van een zeer verdoorgevoerde interpretatie van de oude r.k. dogma's een botsing met het officiële leergezag uit de weg te gaan. Dat moet voor hen dikwijls een pijnlijke gewetensstrijd zijn.

Een van deze prachtige publikaties is: „Boeteviering en private biecht" van dr. F. J. Heggen, professor van het groot-seminarie van Roermond. (Uitg. Romen Roermond, 160 bl., prijs ƒ 6,75).

Dr. Heggen wil breken met de oude r.k. moralistische opvatting over de zonde en doorstoten tot een dieper, tot het radikale bijbelse zondebesef. Daardoor komt hij ook tot een andere gedachte oven wat bekering is dan tot nog toe in de r.k. kerk gepreekt werd en komt hij in moeilijkheden met het traditionele r.k. onderscheid tussen dagelijkse en doodzonde.

Wij laten hier een groot aantal citaten volgen, zodat de lezer daardoor in staat is om zelf een indruk te krijgen van de nieuwe bijbelse geest die door dit boek waait.

De gebrokenheid van ons bestaan

„Niemand kan leven zonder zijn handen vuil te maken, noch zonder eenzaamheid en verwijdering te kennen. Eigenlijk betekent dit dat niemand van ons kan leven, zonder te verlangen naar genade, mildheid en vergeving voor de gebrokenheid van ons bestaan; een gebrokenheid die wij meedragen als ons onontkoombaar lot, die wij proberen te overstijgen door werkelijk te leven voor de ander, door goed te zijn, vriendelijk en trouw, maar een gebrokenheid die wij ook bevestigen door onszelf tot middelpunt van het bestaan te maken en de ander voor ons nut te gebruiken." bl. 25.

„Theoretisch weet iedereen dat ook door de absolutie van de priester geen zonde vergeven kan worden, waarvan de mens zelf innerlijk geen afstand heeft genomen in werkelijk berouw. Feitelijk is evenwel vaak de indruk gewekt alsof het sacrament mogelijkheid biedt om te varen „op verminderde krachten"." bl. 32.

Automatische werking van de biecht

„De gebezigde terminologie heeft feitelijk aan vele christenen gesuggereerd dat het sacrament toch iets van een automatische werking bezat. In de Nederlandse katechismus van 1948 wordt aan de kinderen voorgehouden: „Voor een goede biecht is het onvolmaakt berouw voldoende. Door het volmaakt berouw krijgen wij vergiffenis van de doodzonde, ook buiten de biecht"." bl. 33.

„Vrijwel algemeen nam men aan dat één moment in het leven van de mens kon beslissen over zijn eeuwigheid. Hoevelen vragen ook nu nog in angst aan de priester of deze of gene handeling doodzonde is. Altijd nog wordt door velen het leven gezien „als een aaneenschakeling van losse daden, waarvan er verschillende doodzonde zijn, die later als een rekening aan ons gepresenteerd zullen worden. Op deze rekening staat dan de hel als straf voor deze afzonderlijke doodzonden. Men vergeet dat de zonde niet los gezien kan worden van de persoon en zijn gerichtheid". Hoe angstig velen voor de God van liefde geweest zijn, kunnen wij enigermate aanvoelen, wanneer wij oude mensen horen, die in angst zijn opgevoed. De toorn van God is vaak duidelijker verkondigd dan zijn liefde en weldadige aanwezigheid." bl. 37, 38.

Het innerlijk kwaad van de zonde

„Vooral in de praktijk van de morele opvoeding is dikwijls sterke nadruk gelegd op de wil van God als bron van en grond voor goed en kwaad. Wij zeiden dan: liegen is zonde en dat mag niet van God. Nog afgezien van de innerlijke onjuistheid van deze voorstelling die zich te weinig erom bekommert werkelijk inzicht te verschaffen in het waarom van de zedelijke plicht, brengt dit met zich mee dat de mens zich gemakkelijk direct en haast exclusief ten overstaan van God schuldig acht en dan geneigd is om ook onmiddellijk bij Hem en zijn vertegenwoordiger, in de biecht vergeving te zoeken. Men raadde de gelovigen ook nog aan om 's avonds een oefening van berouw te bidden en mee te doen aan het confiteor van de mis, maar men ging te veel voorbij aan het feit dat liegen gemeen is tegenover de ander en dat terugkeer van de leugen vraagt om terugkeer naar die ander. Waar werd aan de man die zijn vrouw beledigd had vergiffenis geschonken? Beleefde men dit in de omarming van twee mensen die elkaar hervonden, of dacht men dat men dit althans behóórde te beleven in de absolutie-formule van de priester?" bl. 38.

Farizeeër en tollenaar

„Wie leest in de Schrift, verneemt de oproep tot inkeer, tot verandering van leven, tot navolging van Jezus. Voor niemand wordt een uitzondering gemaakt.

Allen moeten wij streven naar een verandering van mentaliteit. Elke zelfingenomenheid wordt gewraakt. Het verhaal van de farizeeër en de tollenaar wordt ingeleid met de opmerking: „met het oog op sommigen, die, overtuigd van eigen gerechtigheid, de anderen minachtten, vertelde hij de volgende gelijkenis" —

Lk. 18, 9 —. Het oude joodse verlossingsschema wordt in het Nieuwe Testament doorbroken. Een juridische en kwantitatieve zonde-opvatting, welke de mens in de waan kan laten als zou hij fundamenteel rechtvaardig zijn, doch slechts typisch zwakke plekken vertonen, wordt doorbroken. In alles wat wij zijn en doen, kleven beperktheid en zondigheid ons aan. Volgens de schriftgeleerden kon men de mensen in twee groepen verdelen, nl. in rechtvaardigen die zichzelf rechtvaardig doen zijn door getrouwheid aan de wet, en in zondaars die tegen de wet ingaan. In de prediking van Johannes en Jezus wordt de oproep tot bekering gericht tot ieder mens, tot ieder van ons.

Wij moeten bereid zijn ons „onder de verkondiging" van de Schrift te stellen en haar als een correctie op de spontane neiging tot verontschuldiging te accepteren." bl. 39, 40.

Vergoelijken van de zonde

„Geen mens kan door zichzelf en uit zichzelf bepalen wat zonde is, juist omdat hij in de zonde is; al zijn spreken over de zonde is in de grond een zondig vergoelijken. Daarom vangt het christendom ook met iets anders aan, en wel hiermee dat er een openbaring van God nodig is om de mens te doen zien wat zonde is", bl. 41.

Wat is bekering?

„Het woord „bekering" heeft in onze spontane schatting dikwijls primair de betekenis van „berouw hebben en boete doen". Uit het voorafgaande zal reeds duidelijk geworden zijn dat deze waardering weinig schriftuurlijk is. In de bijbel wordt er de innerlijke ommekeer mee aangeduid, de verandering van mentaliteit waarbij het menselijk handelen over zijn gehele breedte betrokken is." bl. 44, 45.

Ik wil het middelpunt zijn

„Steeds weer stijgen wij op tot de bereidheid om te leven voor de ander, om in ons beroep een opdracht te zien, om onze huwelijkspartner als deze ene mens bij uitstek te beleven die ons is toevertrouwd opdat wij voor hem zouden zorgen en hem gelukkig zouden maken. Maar altijd opnieuw gaan wij ook weer naar beneden, bespelen wij de ander om hem naar onze hand te zetten, en onszelf tot middelpunt van de wereld te maken." bl. 48.

Eigen lof zoeken

„De bekering waar de Schrift over spreekt, houdt niet primair in dat men zich wil vrijmaken van een of ander zedelijk gebrek. Dan zou bezorgdheid om zelfvolmaking, om eigen gaafheid en geluk licht op de voorgrond staan. Het zou een „werk" zijn, waarvan men hemels loon en zelfbeheersing verwacht en meer dan waarschijnlijk ook nog goedkeurend gemompel van het publiek." bl. 50.

„Wij maken ons, zoals Rahner terecht opmerkt, wat wijs, wanneer wij menen dat wij een liefdeloosheid betreuren, indien wij „berouw verwekken", een weesgegroet als penitentie bidden en overigens alles bij het oude laten, zonder excuus aan te bieden aan hem die wij pijn gedaan hebben. Waarom doen wij alsof wij berouw hebben over iets, waarin wij geen verandering kunnen of willen aanbrengen? Wij moeten leren tasten naar de diepte, door de uiterlijke schijn van ons leven héénzien naar wat ons eigenlijk beweegt." bl. 57.

„Vandaar dat wij graag instemmen met Schoonenberg, wanneer deze zegt: „Het lijkt ons dan ook bepaald misleidend om van een bepaalde uitwendige handeling te zeggen: „dit is doodzonde", of „dat is dagelijkse zonde" of ook om te spreken van een „verplichting onder doodzonde" bij een positieve wet"." bl. 58.

HETZE VANUIT LEUVEN TEGEN HEGGEN

Het laat zich verstaan dat tegen dit boek een bewogen reaktie zou komen. In De Nieuwe Linie van 16 okt. 1965 kunnen we daarover lezen:

„Mgr. prof. dr. G. G. A. Philips heeft zich niet ontzien om de goede naam van Nederlandse theologen in twijfel te trekken. Hij viel pater Smits en prof. Heggen aan en dit op een wijze die sterk herinnert aan de weinig doordachte en hetzende artikelen in de Italiaanse pers".

„De Leuvense Professor, J. Coppens, dankte in „De Nieuwe Gids" mgr Philips „om zijn moedig woord" eraan toevoegend: „Laten wij hopen dat zij die thans een verlate puberteitskrisis doormaken, tot bezinning komen" ".

Nu zijn wij in de protestantse wereld wel gewend aan professorenruzies, die soms zelfs kerkscheuringen tot gevolg hebben gehad. Daarom kunnen wij daar misschien wat kalmer over oordelen. Ik meen althans het volgende te moeten opmerken:

Ergens hebben de Leuvense professoren ook een beetje gelijk; alleen ze hadden niet zo fel moeten worden.

Terecht kunnen zij aan prof. Heggen de vraag stellen: Waar blijft u met het concilie van Trente? Heel de na-tridentijnse r.k. moraal berust dan op een vreselijke vergissing, die reeds onnoemelijk veel leed voor miljoenen r.-katholieken heeft gebracht. Mag een Kerk die zulk een diep maar nodeloos leed heeft veroorzaakt bij miljoenen van haar beste kinderen gedurende vier eeuwen, nog wel aanspraak maken op de onfeilbare bijstand van de H. Geest? Dat is een vraag, waar prof. Heggen nauwelijks op ingaat en die hem vanuit Leuven terecht mag gesteld worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1966

In de Rechte Straat | 48 Pagina's

Nieuwe RK visie op de zonde

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1966

In de Rechte Straat | 48 Pagina's