IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

De verbrijzeling van een kind

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De verbrijzeling van een kind

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

ANTOON had geld van de zending verdonkeremaand. En het is uitgekomen. Dat moest op de duur ook wel. Want altijd had hij op maandag zijn vast bedragje voor de zending aan de juffrouw van de school overhandigd. En nu was dat al weken niet meer gebeurd. Dat kon niet daaraan liggen dat de familie Dirksen moeilijkheden hadden gekregen met de kerk. Zij waren altijd meelevend geweest en waren dat nog.

De juffrouw had er Antoon al eens om gevraagd, maar steeds had hij een ander smoesje: „Ik heb het vergeten. Ik heb het verloren. Ik heb het aan mijn oudste zusje gegeven".

Maar tenslotte vertrouwde de juffrouw het toch niet meer en was naar moeder Dirksen gestapt.

Antoon werd binnengeroepen. Hij kreeg meteen een hoogrode kleur toen hij de juffrouw zag en toen hij het woord „zendingsgeld" hoorde, was het of hij in elkaar kromp.

„Antoon, wat heb je toch met dat geld gedaan? Je moeder vindt het heel, heel erg. Ik kan je niet zeggen hoe erg ik dat vind. Ik ben er diep bedroefd onder. Ik zou er wel om kunnen huilen. Wij hebben dat geld aan de zending gegeven, en dus aan de Here Jezus. En nu heb jij dat van de Here Jezus gestolen".

Elk woord van zijn moeder is als een vuistslag op de ziel van Antoon. Al die weken had hij al in spanning gezeten. Hij wist ook dat het moest uitkomen, maar het was of hij in een verdoving leefde. Zijn moeder had ook al eens tegen hem gezegd: „Jongen, wat doe je toch raar de laatste tijd!".

Hij had zich laten meeslepen door een vriendje. Die stookte hem telkens op. En dan kochten ze er samen snoep van.

Meerdere malen had hij ook zijn „bedenkingen" geuit tegenover zijn vriendje. Maar die ging er nooit op in en zei alleen maar heel verachtelijk: „Flauwerd!". Maar nu was die spanning dan gebroken. Hartverscheurend was het schreien van Antoon. Een wanhopig en pijnlijk langgerekt gehuil. Een verdriet dat tegen de hemel van zijn ziel aandrukte. De noodkreet van dit gefolterde kindergeweten.

Moeder wil echter flink zijn en velt het vonnis: Omdat hij de Here Jezus bestolen heeft, moet hij drie dagen droog brood eten. En vanavond moet hij na het eten meteen naar bed.

BEDSERMOENEN VAN KINDEREN.

Die avond is er een heel gesprek met zijn zusje. Antoon moet het hele verhaal vertellen. Met horten en stoten komt het er uit.

En dan geeft Marietje haar „wijze raad": „Waarom ga je dan ook met dat rot-jong mee? Kun je dan geen ander vriendje vinden?".

Dat blijkt ook al zijn moeilijkheden te hebben en dan zegt Marietje: „Speel dan mat ons mee, met mijn vriendinnetje, Annie en mij.".

„Ik kan toch geen meidenspelletjes doen."

Na een poosje stilte: „Marietje, waarom noemen ze dat geld „zendingsgeld"?" „Dat is geld voor de zending. Dat geld wordt opgespaard door de kerk en als er genoeg geld bij elkaar is, dan wordt er een zendeling naar de nikkertjes gestuurd. En die moet dan aan de nikkertjes gaan vertellen van de Here Jezus, want daar hebben ze nog nooit van gehoord."

„Ja, moeder zei ook al dat dat geld van de Here Jezus was en dat ik het van de Here Jezus gestolen had."

Als hij dit zegt, zakt zijn stem telkens dieper weg in schuldbewustzijn.

En in de nacht ligt een kleine kinderziel dof te staren in de duisternis.

DE TELEFOON RINKELT....

„Ja, met mevrouw Dirksen. Dominee....". En dan volgt het hele verhaal over Antoon.

„....ik had misschien niet zo moeten uitvallen, dominee, maar ik vond het zelf zo erg. Stelen en dat nog wel van het zendingsgeld! De volgende dag heb ik met hem verder gepraat. Ik heb hem gezegd dat ik hem alles helemaal vergaf, omdat ik zo duidelijk had gezien dat hij er oprecht spijt van had. Ik heb hem er op gewezen, dat Jezus voor al onze zonden is gestorven, ook voor deze zonde.

Ik heb gemeend de straf te moeten handhaven, maar ik heb hem voorgesteld: Voor elke maaltijd dat je niets op je brood eet, komt er 50 cent vrij voor de zending. Dat is dus in die twee dagen twee gulden.

Maar het heeft niets geholpen. Het is of ik voor goed iets in hem gebroken heb. Hij lijkt net een schuw geslagen vogeltje dat in de hoek van de kamer wegkruipt. Het is of er een droefheid in zijn jonge ziel is gekomen, die er nooit meer uit zal gaan. Hij kijkt zo afwezig en verstrooid. Ik ben er ellendig van.

Zoudt u niet eens met hem willen praten? Ik heb de indruk dat het veel meer helpt als u hem eens ten stelligste verzekert, dat nu alles in orde is."

DE ADEJI VAN GODS BARMHARTIGHEID.

En daar zit Antoon dan op mijn studeerkamer.

Inderdaad een zielig hoopje ellende. Nooit zag ik zulk een zuiver voorbeeld van waarachtig berouw. Hij zat daar voor me als een geslagene als een ineengedoken stuk miserie, als een verbrijzelde. Ik wist niet dat een kind van negen jaar dat alles zo diep kan doorleven. Deze jongen was ook niet gebaat met straf. Elke straf zou hij gelaten aanvaarden. Hij wist dat hij het verdiend had. Deze jongen zou alleen bevrijd kunnen worden uit zijn doffe en lusteloze toestand door de heldere boodschap van de vergeving der zonden.

Een stroom van diep medegevoel ging door mij heen. Ik hield ineens heel veel van Antoon. En ik dacht aan de gelijkenis van de verloren zoon. Zou God de vergeving kunnen weigeren aan iemand, die zo hulpeloos tot Hem opziet? Zou Hij iemand kunnen terugstoten, die zielsverdriet heeft omdat hij God dit heeft aangedaan?

Maar tegelijk begreep ik: zulk een zuiver berouw kan alleen het werk van de Heilige Geest zijn. God heeft Antoon reeds alles vergeven. God is nu bezig hem voor te bereiden tot de ontmoeting met Hem als de Vader. In de tranen van berouw van dit kind zag ik ineens de hemel glinsteren. Ik voelde in mijn kamer de adem van Gods barmhartigheid, die dit verkleumde hart ging ontdooien. Ineens besefte ik, dat zich hier voor mijn ogen een wonder aan het voltrekken was en dat ik daar deel aan mócht hebben.

KLODDERS KARMOZIJN.

„Moeder zei,dat u zich niet boos op mij zou maken, maar vriendelijk voor mij zou zijn."

Hij sprak dit bijna fluisterend uit en ik realiseerde mij daarom, dat ik als dominee voor hem enigszins de nabijheid van God moest betekenen en dat ik daarom zijn religieuze spanningen nog zou verhogen.

„Zeker, Antoon, ik denk er niet aan om boos te zijn op jou. Ik weet alles. Moeder heeft het me allemaal verteld. Je hoeft het dus niet meer voor mij opnieuw op te biechten,

Ik mag je nu zeggen, dat God alles vergeven heeft. Maar je moet dat niet geloven omdat ik dat zeg. Want dan zou je over een tijdje daar weer aan gaan twijfelen.

Kom daarom eens hier naast mij staan".

Ik nam mijn Bijbel en ondertussen bad ik, dat God mij de juiste woorden zou geven, opdat ik niet te grote-mens-achtig zou doen, maar zijn kinderlijk begrip voldoende zou benaderen.

Ik sloeg Jesaja 1:18 op en liet het hem zelf lezen. „Komt toch en laat ons tezamen richten, zegt de Here; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol".

Het was ontroerend hem te horen worstelen met woorden als „scharlaken" en „karmozijn". Hij was immers nog maar negen jaar.

Ik liet hem even alleen en ging beneden de verfdoos van mijn kinderen halen. Ik nam een vel wit papier en klodderde daar wat karmozijnkleur op. „Kijk dat zuivere wit is de heiligheid van God. Onze zonden zijn die klodders verf, waarmee wij Gods heiligheid willen bekladden. Lelijk van ons, hè? Maar als wij nu naar God toegaan en ons berouw tonen over onze zonden, dan veegt God al die klodders weg en dan geeft Hij ons iets van Zijn eigen heiligheid en reinheid.

Hoe dat kan? Dat kan ik je laten zien in het Nieuwe Testament. Lees maar eens 1 Joh. 1:7."

En weer hoorde ik deze kinderlijke stem het geweldige eeuwige Woord van God lezen: „En het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonden".

Ik las nog met hem de woorden van Johannes de Doper: „Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven" (Joh. 3:36). En de woorden van Jezus zelf: „Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe" (Joh. 3:16).

HIJ NAM MIJN VULPEN .... EN AANVAARDDE DE VERGEVING.

Toen sloot ik het Boek der boeken en vertelde hem van Jezus. Ik nam hem naar Golgotha en liet hem zien hoe mijn, maar ook zijn zonden, daar door Jezus werden uitgeboet. Ik wees het hem bijna met de vinger aan.

Daarna zei ik: „Nu moet je goed luisteren naar wat Jezus gaat zeggen, voordat Hij sterft. Hij zegt dit: „Het is volbracht". Dat betekent, dat Hij zijn werk helemaal af heeft gemaakt. Hij heeft het niet onvoltooid achtergelaten. En wat was dat werk van Jezus? Hij kwam om onze zonden uit te boeten en ons weer met de Vader te verzoenen. Dat betekent dus, dat alles al voor ons klaar ligt, ook voor jou, Antoon. Ook de vergeving van jouw zonden. Je hoeft die alleen maar aan te nemen. Zou je dat willen, Antoon? Zou je willen dat je zonden helemaal werden vergeven?"

Zijn ogen lichtten op. „Ja, dominee, heel graag". Het was of ik een lied vanuit een afgrond naar boven hoorde murmelen, als een kleine waterval tussen de bergen.

Ik wilde het hem nog iets duidelijker maken. Ik nam mijn vulpen en zei: „Pak dat eens aan". Hij nam het, en keek me vragend aan. „Je hebt nu die pen genomen door er met je hand naar te grijpen. Maar de vergeving van de zonden kun je niet met je handen grijpen. Dat gebeurt door in Jezus Christus te geloven. Dat heeft Jezus zelf zo bepaald. We hebben dat straks in de Bijbel immers gelezen. Antoon, geloof jij in Jezus? Wil je helemaal op Hem vertrouwen?" „Ja, dominee!" Hij zei het bijna hartstochtelijk.

Toen keek ik hem diep in de ogen en zei langzaam en met volle beslistheid: „Dan mag ik je zeggen, Antoon, dat jouw zonde helemaal is weggenomen. Er is niets van over. Je bent nu helemaal rein als de witte vers-gevallen sneeuw, als de zuiverste wol. God heeft je innig lief. God houdt heel veel van je. God wil een Vader voor je zijn".

Het was of ik een grauw winterlandschap plotseling voor mij omgevormd zag tot een bloeiende zon-overgoten lentewei. Zozeer straalde nu zijn jongensgezicht. Ik vertelde hem nog, dat Jezus hem nog veel meer wilde geven dan alleen maar de vergeving van de zonden. Ik probeerde hem nog iets van de heerlijkheden van Jezus te laten zien, van het eeuwige leven, dat Jezus ons geeft, van zijn vrede, zijn rust, zijn liefde.

In het begin luisterde hij nog heel gretig. Maar toen voelde ik: Hij is nog maar een kind. Hij moet nu zijn vreugde eens uit kunnen ravotten. En ik bad met hem en dankte God voor zijn wonderbare genade.

„Je vindt je weg wel naar beneden en naar buiten, Antoon?".

„Ja, dominee."

De deur sloeg beneden dicht. Ik keek hem na. Ik zag hem huppelend de straat oversteken. Ik zag een kind van God dansen over de straat.

En ik dankte God voor de wonderbaar mooie roeping om dienaar te mogen zijn van zijn levenwekkende, vertroostende Woord.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1961

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

De verbrijzeling van een kind

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1961

In de Rechte Straat | 32 Pagina's