IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

LUTHER gezien door een huidige r.-k.bril

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LUTHER gezien door een huidige r.-k.bril

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het artikel ademt een andere, veel meer positieve geest dan wat wij vroeger te horen kregen over Luther. Op de vraag: „Wie is Luther?" antwoordde de pastoor bij ons in de lagere school: „Een afgevallen monnik, die met een weggelopen non trouwde".

En toch is het duidelijk dat ook prof. v.d. Ploeg het belijden van Luther niet in de kern heeft begrepen. Dat is ook niet te verwonderen. Immers ook de Nieuwe Katechismus die toch zeer vooruitstrevend was, gaf slechts een karikatuur van Luther's bedoelingen. En het klinkt misschien ondeugend, maar een rooms-katholiek die de leer van Luther echt heeft verstaan, móét het met hem eens zijn, want hij zal dan inzien dat die volkomen op de Bijbel is gegrond.

Ik wil nu eerst prof. v.d. Ploeg aan het woord laten en daarna mijn kommentaar geven.

Hangt het heil van de mens af?

Het is bekend dat Luther vooral tijdens zijn kloosterjaren is gekweld door angsten betreffende zijn eeuwig heil. Ook voelde hij sterk de boze begeerlijkheid in zich, waartegen het hem moeilijk viel strijden; hij was het tegendeel van een oppervlakkig mens en al deze dingen roerden hem diep in zijn geestesleven. Dit is een der factoren die ongetwijfeld hebben bijgedragen tot zijn latere opvatting van de „ rechtvaardiging" door het geloof alléén. Volgens de Katholieke Kerk wordt het geloof in God en in wat hij heeft geopenbaard aan de mens voorgehouden, die het aannemen of verwerpen kan. Neemt hij het aan, dan weet hij, gelóóft hij, dat Christus mens is geworden en de mensheid heeft verlost door aan de Vader voldoening aan te bieden voor alle zonden. Het geloof waarmee hij dit aanvaardt, is het begin van zijn bekering en daarmee van zijn heil, zijn eeuwige zaligheid bij God. Hij moet zijn leven volgens dit geloof inrichten, op God hopen en hem boven alles beminnen. Doet hij dit, dan wordt hij zalig. Of hij dit ook zal worden, m.a.w. wat hij gelooft in praktijk zal omzetten, hangt af van hemzelf. Theoretisch is zelfs de vrome niet geheel zeker dat hij het heil zal bereiken, maar hij heeft een rustig vertrouwen, waarbij een sterke graad van menselijke zekerheid kan komen, dat hij het zal bereiken. Hij weet zich daarbij altijd geheel afhankelijk van de genade van God (p. 399).

ONS KOMMENTAAR

Hoe kan iemand die de Bijbel serieus neemt, beweren: „Het heil van de mens hangt van hemzelf af"?

Is hij dan niet lijnrecht in strijd met woorden van Jezus, zoals: „Niemand kan tot Mij komen tenzij de Vader die Mij gezonden heeft, hem trekke" en: „Niemand kan tot Mij komen tenzij het hem gegeven zij van Mijn Vader" (Joh. 6 :44, 65)?

Jezus heeft ook tegen Nicodemus gezegd dat hij wedergeboren moet worden en dat hij anders het Koninkrijk Gods zelfs niet kan zien, laat staan: erin binnengaan. En hoe kan iemand zichzelf (opnieuw) doen geboren worden? Jezus zegt ook dat een mens alleen maar kan wedergeboren worden door Iemand buiten hem nl. de Heilige Geest (Joh. 3 : 3 , 5).

Deze bewering van prof. v.d. P. is ook letterlijk in tegenspraak met wat Paulus schrijft: „Het hangt dus niet af van de wil of de inspanning van de mens, maar van Gods ontferming" (Rom. 9 : 16 r.-k. Vert.).

En eigenlijk is deze bewering ook in strijd met wat v.d. P. zelf even later schrijft: „Dat wij „om niet gerechtvaardigd worden" betekent dat de genade der rechtvaardiging van te voren door niets kan verdiend worden" (p. 403). Daarin toont v.d. P. zich een rechtgeaard dominikaan, want de dominikanen hebben altijd de predestinatie geleerd „onafhankelijk van de vooruitgeziene goede werken"; dit in tegenstelling met de jezuïeten, die bovendien leerden dat de genade der rechtvaardiging wél van te voren verdiend kan worden.

Honing uit beide soorten van teksten

Natuurlijk ken ik ook die andere teksten in de Bijbel, waarin God de mens rechtstreeks aanspreekt op zijn eigen verantwoordelijkheid, zoals: „Bekeert u en gelooft het Evangelie" (Mk. 1:15). Daar staat dus niet: Wacht totdat God u de genade van de bekering en het geloof geeft.

„Jeruzalem, Jeruzalem… hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen… maar gij hebt niet gewild" (Mat. 23 : 37). Daar staat niet: „Ik, Jezus, heb het wel gewild, maar de Heilige Geest heeft het niet gewild". Er staat: „ Gij hebt niet gewild „ètelesate". Ze hebben daarmee hun zondige wil gesteld tegenover de wil van Christus.

„God, onze Zaligmaker, die wil (telei) dat alle mensen zalig worden" (1 Tim. 2 : 4). Maar de meeste mensen willen dat niet en gaan daarom door hun eigen schuld verloren.

Ik begrijp ook niet goed, hoe die uitverkiezing Gods kan samengaan met de menselijke verantwoordelijkheid en omgekeerd. Maar ik aanvaard kinderlijk beide soorten van teksten en wil niet met mijn redenerend verstand één groep teksten van hun kracht beroven. Ik laat ze rustig naast elkaar staan en trek er de lering uit voor mijn hart. De Heilige Geest doet ons uit beide soorten van teksten honing puren, wanneer wij ons daar gelovig en ootmoedig, als een kind, voor open stellen.

Is het geloof iets heel persoonlijks of een massaprodukt?

v.d. P.: Voor Luther ligt het geheel anders. Voor hem is het geloof een allerpersoonlijkste zaak, nl. het tot zekerheid gegroeide vertrouwen dat God hem, dat hij mij, het heil schenkt en zalig maakt. Het is via dit absoluut zekere geloofsvertrouwen, dat hij zalig wordt. Natuurlijk maakt hij zichzelf niet zalig, bewerkt hij niet zijn eigen heil, dit doet Christus. Maar in geloof „grijpt" hij dit heil (een typisch Lutherse uitdrukking), hij maakt het zich ten eigen, en zo wordt hij gered. Paul Hacker heeft er in zijn Das Ich im Glauhen bei Martin Luther (Graz, 1966) op gewezen dat Luther een geloofsbelijdenis heeft opgesteld, die hij in zijn Kleine Katechismus van 1529 heeft opgenomen, waarin hij er voortdurend de nadruk op legt dat ik het ben die geloof, dat het in het geloof om mij gaat. Het Credo van Nicea-Constantinopel, dat der Mis, begint nu met „Ik geloof"; tegen het eind komt dit nog een keer voor en aan het slot staat er: „ En ik verwacht de verrijzenis der doden en het eeuwig leven". Oorspronkelijk stond er niet „ik", maar „wif, zoals nog in de nietbyzantijnse Kerken van het Oosten gebruikelijk is. Die „wij" waren, resp. zijn de Vaders van Nicea-Constantinopel en daarmee de Kerk wier authentieke vertegenwoordigers zij waren. Het werdpas „ik" toen de dopeling zijn geloof moest belijden in de plechtigheid waaronder hij werd gedoopt. Maar Luther begint: „Ik geloof dat God mij heeft geschapen met alle schepselen, mij lichaam en ziel… heeft gegeven…" enz.; in zijn belijdenis komt 16 x ik, mij, mijn (alles saamgenomenj voor; de eerste persoon overheerst. Hacker zegt met recht dat dit geen toeval is, maar voortkomt uit Luthers opvatting omtrent zijn geloof (p. 400).

KOMMENTAAR

1. Maar is dat nu juist niet de heerlijkheid van de mens als beeld van God, dat hij heel bewust, allerpersoonlijkst, tot God kan zeggen: Ik geef mij in vertrouwen helemaal aan U over, ik heb U lief?

Daarin is de mens onderscheiden van het dier. Het dier wordt alleen gedreven door collectieve instinkten. Elk vogeltje maakt zijn nest precies zoals alle andere exemplaren van zijn soort.

We lezen dat aan de schepping van de mens een overleg in de schoot van de Drieënige God voorafgaat: „Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis" (Gen. 1 : 26). Zulk een overleg wordt niet vermeld bij het scheppen van de zon, de maan, de sterren, de planten en dieren. Moeten we niet aannemen dat daarin dan ook een trek van gelijkenis ligt van de mens met God? Ook de mens kan overleggen en dan komen tot een allerpersoonlijkste beslissing. (Na de zondeval heeft de mens dat vermogen om allerpersoonlijkst voor God te kiezen verloren. Hij ligt gevangen in doem-beslissingen. Hij moet daar eerst van bevrijd worden door God Zelf. Pas dan kan hij met die vrijgemaakte wil weer vrij en heel persoonlijk God kiezen.)

2. God Zelf heeft Zich heel persoonlijk aan de mensen gegeven: „Want alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar eeuwig leven hebbe" (Joh. 3 : 16). De Vader en de Zoon hebben Zich - ofschoon ze als God onafscheidelijk van elkaar bleven - a.h.w. losgescheurd van elkaar in de vleeswording. Toen Christus tot zonde gemaakt werd door God (2 Kor. 5 : 21), rustte de toorn Gods op Hem en stond Hij dus tegenover God als voorwerp van toorn en werd Hij aan het kruis zelfs door Hem verlaten - dit alles om wille van óns, van u en mij.

Mag en moet God dan ook van óns niet een allerpersoonlijkst antwoord verlangen op deze allerpersoonlijkste inzet van Hem om u, om mij, te redden; het antwoord van een heel persoonlijk geloofsvertrouwen, dankbaarheid, liefde, overgave?

3. In Hebr. 8 : 7 - 1 3 wordt het volk Gods van het Nieuwe Verbond beschreven als bestaande uit mensen, die allemaal de Heere persoonlijk „kennen". („Kennen heeft hier duidelijk de betekenis van het kennen met het hart), in wier harten de wil van God door Hemzelf is ingeschreven, die ook persoonlijk weten dat de Heere hun eigen zonden vergeven heeft.

Een karikatuur van Luthers leer

Het geloof, zo zegt Luther S. Paulus na, „ rechtvaardigt" de mens (bij Luther aller éérst mij). Dit betekent dat God mij zijn rechtvaardigheid meedeelt, die ik „grijp" door het volkomen zekere geloofsvertrouwen van mijn heil. Ook de Katholiek vertrouwt op God. „ Vertrouwen" op iemand wil zeggen, dat men innerlijk aanneemt dat hij voor mij zal doen en zijn wat ik denk, aanneem. Wanneer ik doe wat God van mij verlangt, moet ik het vaste vertrouwen hebben dat dit ook van mij zal aanvaarden, met alle gevolgen daarvan. Voor Luther ligt het anders: door geloofsvertrouwen beschikt hij over zijn heil, hem door God te schenken en door Christus verdiend. Het is ermee als wanneer men, door op iemand te vertrouwen, daarmee ook over hem beschikken (p. 400).

KOMMENTAAR

Wat een enorme vertekening van de bedoelingen van Luther! Luther heeft zich juist altijd verzet tegen de leer van Rome, die via de sakramenten over God meent te kunnen beschikken: Als de priester de absolutie uitspreekt, móét God de biechteling vrij spreken van de zonde; wanneer de paus een aflaat verleent, móét God het lijden van een ziel in het vagevuur verkorten of helemaal kwijtschelden; enz. Luther heeft zich in zijn boek over de knechtelijke wil uitdrukkelijk gekeerd tegen Erasmus, die de vrije wil van de mens, ook na de zondevol, verdedigde. God beschikt over de mens, niet de mens over God - dat is een van de stellingen die Luther steeds heel sterk benadrukt heeft.

Moet een kind van God nog gevonnist worden?

Hacker heeft het geloof van Luther een „ reflexief" geloofgenoemd: het gaat eerst uit naar Christus en God en keert dan weer tot de gelovige terug; als hij maar zeker is van zichzelf, werkt het onfeilbaar. Daarom, aldus nog eens Hacker, ontbreekt in het genoemde Credo van Luther vermelding van het oordeel: „die zal oordelen de levenden en de doden". Want als men het heil, zaligheid, door het geloof „grijpt", dit door de geloofszekerheid verkrijgt, is er geen plaats meer een oordeel: dit moet immers op veroordeling of vrijspraak uitlopen en het wordt volgens de bekende teksten van het evangelie niet geveld op grond van het geloof, maar van de werken. Luther heeft zijn Credo gezegd dat ik het geloof niet uit eigen kracht bezit, maar van de Heilige Geest ontvang die mij verlicht, zoals ook de hele Christenheid „ in welke hij mij en alle gelovigen dagelijks alle zonden rijkelijk vergeeft en op de jongste dag mij en alle doden zal opwekken en aan mij, met Christenen, in Christus een eeuwig leven zal geven. Dit is zeker waar". Het oordeel wordt vermeld (Hacker, 21 w.) (p. 400-401).

KOMMENTAAR

Maar Jezus heeft gezegd: „Voorwaar, voorwaar, De zeg u: wie luistert naar Mijn woord en gelooft in Hem die Mij zond, heeft eeuwig leven en is aan geen oordeel onderworpen; hij is immers reeds uit de dood naar het leven overgegaan" (Joh. 5 : 24 r.-k. Vert.).

Een gelovige is uit God geboren (Joh. 1:13). En de vader van een gezin gaat toch ook geen tribunaal inrichten, waar zijn kinderen een voor een voor hem moeten verschijnen in afwachting van het oordeel dat hij over hen gaat uitspreken. God Zelf heeft aan een gelovige tijdens diens leven hier op aarde al de verzekering gegeven dat hij „uit de dood naar het leven is overgegaan" en kind van Hem is geworden. Dan kan er toch immers geen rechtsgeding over zulk een kind van God plaats grijpen.

Is het oordeel van de Zoon des mensen in Mat. 25 : 31 - 46 dan geen schijnvertoning, althans wat betreft de uitverkorenen?

Nee, het is voor hen een feestelijk gebeuren, misschien te vergelijken met de plechtige overreiking van een diploma of van een universiteitsbul. De geslaagde weet reeds van te voren dat hij dat diploma of die bul zal krijgen.

(Wanneer deze uitverkorenen dan vragen: Wanneer hebben wij U gekleed, gevoed enz. - dan moeten we dit zien als uitbeelding van het feit dat zij deze goede werken vanzelf hebben gedaan, niet met het oog op enig loon waarop ze recht zouden kunnen doen gelden.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1983

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

LUTHER gezien door een huidige r.-k.bril

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1983

In de Rechte Straat | 32 Pagina's