IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

DE BARMHARTIGE SAMARITAAN OF GOEDE TIJDING VOOR U

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BARMHARTIGE SAMARITAAN OF GOEDE TIJDING VOOR U

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De barmhartige Samaritaan is een meesterlijk geschetst beeld van ware liefdadigheid. De Samaritaan stond in geen bloedsbetrekking tot de Jood; hij was van zuiver vreemde oorsprong, maar toch ontfermt hij zich over zijn naaste. De Joden vloekten de lieden van Chut en wilden geen omgang met hen hebben, omdat zij indringers waren in hun land. Er was dus niets, dat zijn nationale sympathie kon opwekken voor de Jood, maar wel alles, dat zijn vooroordeel prikkelde; vandaar het edele in zijn weldadigheid.

Het is heden mijn voornemen niet de liefelijke punten van voortreffelijkheid aan te tonen, die Christus in het licht stelt ten einde een voorbeeld te geven van hetgeen ware barmhartigheid tot stand zal brengen. In wens u slechts het éne feit te doen opmerken, dat de weldadigheid, die de Samaritaan jegens deze arme, gewonde, half dode mens aan de dag legde, nuttig en praktisch was. Hij heeft niet tot hem gezegd: „Indien gij naar Jericho wilt lopen, dan zal ik uw wonden verbinden, en er olie en wijn in gieten"; of „indien gij met mij naar Jeruzalem wilt gaan, dan zal ik voorzien in hetgeen gij nodig hebt". O neen, hij kwam „omtrent hem", dat is: hij kwam, waar de gewonde was, en bemerkende, dat deze hoegenaamd niets doen kon om zichzelf te helpen, begon de Samaritaan terstond hem hulp te verlenen. Hij stelde hem geen onmogelijke voorwaarden, geen bepalingen, die hij niet kon volbrengen, neen, hij deed alles voor de man, en hij deed het waar hij was, en zoals hij was.

Geliefden, wij weten volkomen, dat een barmhartigheid, die niet genoeg onder iemands bereik gesteld is om er gebruik van te kunnen maken, in het geheel geen barmhartigheid is. Gaat in een van onze achterbuurten, klimt er een zestal trappen op om in een ellendig dakkamertje te komen, dat zó vervallen is, dat je door de dakpannen heen de sterren zien kunt, en je vindt er een jong meisje, dat de tering heeft, wegkwijnt van armoede en gebrek. Zeg haar, zo je durft: „Als je naar een zeebadplaats gaat en elke dag goed, gezond en versterkend voedsel gebruikt, dan zul je beter worden". Je zou dan niets doen, dan haar schandelijk bespotten — zij kan zich deze dingen niet verschaffen — zij zijn buiten haar bereik.

Zij kan naar geen badplaats gaan — zij zou sterven, eer zij er is. Uw barmhartigheden gelijken op de barmhartigheden der goddelozen; zij zijn wreed. Verbeeld u Jeremia in de diepe kerker. Indien Ebed-melech en Baruch boven aan de put staande, hem hadden toegeroepen: „Jeremia, indien je halverwege wilt opklimmen, dan zullen wij je optrekken", terwijl er geen ladder was, noch enig ander middel, waardoor hij zo ver kon komen; hoe wreed zou dan hun barmhartigheid niet geweest zijn!

Maar neen, zij nemen enige oude, verscheurde lompen van onder de schatkamer des konings, en lieten ze met koorden af tot hem, en zeiden hem ze onder de oksels van zijn armen te leggen, en aldus trokken zij hem op uit de kuil.

Dit was een doeltreffende barmhartigheid, maar de andere zou niets dan een huichelachtig voorwendsel geweest zijn.

Mijn broeders, indien Christus de barmhartige Samaritaan aldus schetst naar het leven, als Hij hem voorstelt de arme gewonde man op praktische, nuttige wijze liefde bewijzende, is het dan niet zeer waarschijnlijk, of liever, is het dan niet gans zeker, dat, als Christus zal komen om met de zondaren te handelen, Hij hun een doeltreffende barmhartigheid zal betonen, een genade, die hun werkelijk van dienst is?

Vandaar, vergunt mij het te zeggen, dat ik niet geloof, dat de wijze, waarop sommigen het Evangelie willen prediken, goed is. Zij hebben geen Evangelie voor zondaars als zondaars, maar alleen voor diegenen, die boven het dode peil van het zondaarsschap zijn, en met de geijkte naam van gevoelende zondaars bestempeld worden.

Evenals de priester in deze gelijkenis, zien zij de arme zondaar, en zeggen: „Hij is zich niet bewust van zijn behoefte, wij kunnen hem niet uitnodigen tot Christus te komen". „Hij is dood", zeggen zij, „het dient nergens toe voor dode zielen te prediken", en zo gaan zij tegenover hen voorbij, en houden zich dicht bij de uitverkorenen en levendgemaakten, maar hebben hoegenaamd niets te zeggen aan de doden, uit vrees van Christus al te goedertieren, en zijn genade al te vrij en om niet voor te stellen. De Leviet was niet gans en al zó gehaast als de priester.

De priester moest dienst doen, moest prediken, en zou te laat kunnen komen voor de dienst en daarom kon hij zich niet ophouden om de man bij te staan. En daarenboven: hij zou zijn priesterkleed hebben kunnen bezoedelen, of zichzelf hebben kunnen verontreinigen, en dan zou hij niet geschikt zijn geweest om op te treden voor de deftige lieden, waaruit zijn gehoor bestond.

En wat de Leviet betreft: hij moest de gezangen lezen; hij was voorzanger in de Kerk, en hij was wel enigszins gehaast, maar toch kon hij wel na het eerste gebed komen, en zo gaf hij zich nog even de tijd om naar hem te zien. Het is juist zo als ik weet, dat sommige predikanten gezegd hebben: „Wel, gij weet, wij moeten de zondaar zijn toestand voor ogen houden, en hem waarschuwen, maar wij moeten hem niet uitnodigen tot Christus te komen". Ja, vrienden, gij moet, na hem aangezien te hebben, tegenover hem voorbij gaan, want naar hetgeen gij zelf bekent, hebt gij geen goede tijding voor hem.

Ik loof en dank mijn Heere en Meester, dat Hij mij een Evangelie gegeven heeft, dat ik tot dode zondaars kan brengen, een Evangelie, dat ook voor de snoodsten der snoden nuttig is. Ik dank mijn Meester, dat Hij tot de zondaar niet zegt: „Kom Mij halverwege tegemoet", maar dat Hij daar komt, waar de zondaar zich bevindt. En als Hij hem daar gevonden heeft in al zijn ellende, als verlorene en opstandeling, dan geeft Hij hem leven en vrede, zonder dat die zondaar erom gevraagd had of zonder te eisen dat die zondaar eerst zichzelf op het ontvangen van die genade zou voorbereiden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1976

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

DE BARMHARTIGE SAMARITAAN OF GOEDE TIJDING VOOR U

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1976

In de Rechte Straat | 32 Pagina's