IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

WAAROM IK IN DE KERK BLIJF

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAAROM IK IN DE KERK BLIJF

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hans Küng heft weer een nieuw boek het licht doen zien. En ook deze keer heeft het nauwelijks na verschijning heel wat stof doen opwaaien. „Der Spiegel" had reeds op grond van de drukproeven van het boek aan Küng de raad gegeven nu eindelijk eens openlijk te breken met de r.-k. kerk, waarop Küng fell gereageerd heeft via de radio in Duitsland en Zwitserland. Aldus De Bazuin van 25 oktober, die tevens een vertaling geeft van een passage uit het boek „Christ Sein". Wij laten dat gedeelte hier volgen.

„Interessanter dan zonder ophouden de kerkelijke schandaal-kroniek te blijven schrijven, is wellicht de vraag, waarom men als geëngageerde christen, als „insider" die zich geen enkele illusie maakt en aan wie men met nog méér kerkelijke schandalen nauwelijks nog iets nieuws kan vertellen, toch in zijn kerk blijft.

Deze vraag komt van twee kanten: Van hen die er buiten staan en vinden dat men in een verstarde kerkelijke instelling zijn energie verspilt en er buiten meer tot stand kan brengen, én van hen die in de kerk staan en van mening zijn, dat radikale kritiek op kerkelijke toestanden en instanties zich niet laat verenigen met het binnen de kerk blijven.

Toch is deze kritische funktie — op z'n minst vandaag de dag — voor een aantal christenen een reden om in de kerk te blijven en voor veel ambtsdragers óók een reden in de kerkelijke dienst te blijven. Zij wensen zich teweer te stellen tegen verstarde kerkelijke tradities die het christen-zijn bemoeilijken of onmogelijk maken. Maar zij wensen niet te breken met de grote christelijke en kerkelijke traditie van twintig eeuwen.

Zij wensen kerkelijke opstelling en wetgeving aan kritiek te onderwerpen, zodra het geluk van mensen daaraan opgeofferd wordt. Maar zij wensen niet dat onmisbare stuk organisatie en kerkorde op te geven, waarbuiten ook een geloofsgemeenschap op de duur niet kan bestaan, zonder dat teveel mensen in hun meest persoonlijke vragen alleen gelaten worden.

Zodra kerkelijke autoriteiten de kerk volgens hun eigen voorstellingen in plaats van overeenkomstig het evangelie gaan leiden, wensen zulke christenen deze aanmatiging te weerstaan. Maar zij willen niet het morele gezag prijsgeven, dat de kerk overal in de samenleving kan hebben, waar zij werkelijk als kerk van Christus optreedt.

Waarom dus blijven? Omdat men — kritisch en tegelijk solidair — binnen deze geloofsgemeenschap ondanks alles een grote geschiedenis krijgt aangeboden, waaruit men met zoveel anderen kan leven. Omdat men als lid van de geloofsgemeenschap zelf kerk is en kerk niet verward mag worden met het apparaat en de ambtelijke instanties, noch het vormgeven van de gemeenschap daaraan mag worden overgelaten. Omdat men hier — ondanks alle serieuze bezwaren — voor de vragen naar het grote vanwaar en waarheen, waarom en waartoe van de mens en van de wereld een geestelijk tehuis heeft gevonden, waarvan men zich net zo min kan afkeren als van de demokratie op politiek gebied, die op een andere manier net zo misbruikt en onteerd wordt als de kerk.

Vanzelfsprekend is er ook nog de andere mogelijkheid en het zijn vaak niet de de slechte christenen die daarvoor gekozen hebben: een breuk met de kerk vanwege haar afvalligheid, terwille van hogere waarden, misschien zelfs terwille van het echte christen-zijn. Buiten het instituut kerk zijn er ook christenen en zelfs (hoewel als grensgeval) christelijke groeperingen. Zo'n beslissing moet worden gerespekteerd en is zelfs te begrijpen, in de huidige fase van depressie binnen de katholieke kerk beter dan ooit. En iedere geꭧageerde christen die goed op de hoogte is, kan evenveel redenen opsommen voor de uittocht als degenen die zijn gegaan.

En toch: Zou de sprong uit de boot — voor anderen een daad van eerlijkheid, van moed, protest, of misschien gewoon een noodsprong of omdat ze er genoeg van hebben — tenslotte toch geen weigering zijn, versagen, capitulatie? Als men erbij geweest is in betere uren, moet men dan in de storm de boot opgeven en het optornen tegen de wind, het hozen en eventueel de strijd om te overleven overlaten aan de anderen, met wie men totdantoe heeft gezeild? Men heeft toch van deze geloofsgemeenschap teveel ontvangen om er gemakkelijk uit te kunnen stappen.

Als je je zozeer voor de verandering en vernieuwing hebt ingezet, kun je degenen die zich met jou daarvoor hebben ingezet, toch niet zó ontgoochelen.

Dus niet: Ik blijf in de kerk, hoewel ik christen ben. Ik houd me niet voor christelijker dan de kerk. Maar: Ik blijf in de kerk omdat ik christen ben."

ONS KOMMENTAAR

1. In deze probleemstelling van Küng zullen vele verontrusten in allerlei kerken zichzelf herkennen: moet ik een eenzame moeilijke strijd blijven voortzetten, een strijd schijnbaar zonder uitzicht en zonder vrucht? Moet ik altijd maar weer die vernederingen ondergaan, dat men naar mijn beroep op Gods Woord niet luisteren wil en het afdoet met een schampere opmerking: „Dat is iemand die niet met de tijd meekan; ouderwets, aftands, konservatief, een monotone herhaler van versleten dogma's en nog veel meer kwetsende betitelingen? Mag ik die plaats niet opgeven en mij voegen bij een kerk, waar ik me helemaal thuis voel, waar ik de echte gemeenschap met Gods heiligen ervaar? Is dat geen lafheid, geen vlucht voor mijn verantwoordelijkheid, een ontwijken van een plaats van lijden, waar de Heere mij gesteld heeft om altijd weer van Hem te getuigen en om moeizaam op te roeien tegen die grote stroom van de afval, om ootmoedig en geduldig te blijven, ook al worden mijn bezwaarschriften en protesten op den duur niet eens meer behandeld en om zo de vrucht van de Geest zichtbaar te maken (Gal. :22) tot roem van de Wijnstok Christus, met Wie ik door het geloof verbonden ben als een rank en zo rijke vrucht draag door Hem?

Of móét ik zelfs mijn kerk verlaten en mij voegen bij een andere kerk?

2. In deze probleemstelling willen wij proberen wat gedachten naar voren te brengen, die misschien kunnen helpen bij een beantwoording, „misschien", want ieder moet tenslotte biddend en denkend vanuit Gods Woord zelf tot een beslissing zien te komen. Wij mogen onszelf niet opdringen in de ziel van een ander. Maar we mogen en moeten elkaar wél tot steun zijn. En zulk een steun is een voorzichtige en eerbiedige gedachtenwisseling rondom Gods Woord; „eerbiedig", dat betekent dat we niet een kille houding aannemen van zelfgenoegzaamheid, zo in deze trant: „lk weet het precies en ik snap niet dat jij (dommerik of onwillige) dat niet ziet (wil zien)." De Heere bewaar ons voor zulk een zondige eigengereidheid.

3. Het eerste wat ik meen duidelijk in de Bijbel te lezen, is dat men niet in een kerk mag blijven, wanneer die in haar ambtelijk aanvaarde belijden „een ander evangelie verkondigt, dat geen Evangelie is." Paulus spreekt in de naam van Christus de vloek uit over de verkondigers van een ander evangelie (Gal. 1). Hoe kan ik lid blijven van een kerk, over wie Christus Zelf de vervloeking uitspreekt.

Overigens is zulk een instituut ook niet echt kerk van Christus. Kerk is in elk geval een gemeenschap van gelovigen, die door Christus bij elkaar vergaderd worden. Maar het is toch zeker onmogelijk dat Christus een groep mensen Zijn Kerk (kerk komt van kuriakon = wat des Heeren is, of van kuriakè oikia = huis des Heeren) noemen, die ambtsdragers toelaten, die officieel (ambtelijk) de enige weg des heils loochenen nl. de zaligmaking door genade alleen en door geloof in Christus alleen.

Daarom zijn wij het niet eens met Küng dat hij in de r-k. kerk zou kunnen blijven. Deze kerk immers heeft ambtelijk en in de meest stellige bewoordingen, zelfs onder vervloeking, deze enige weg des heils afgewezen in de uitspraken van het concilie van Trente en van het eerste en tweede Vatikaanse concilie. (Zie hierover mijn „Hand in hand met Rome?", waarin ik uitvoerig deze uitspraken heb geciteerd en besproken en waarin ik heb aangetoond dat ook de r.-k. kerk van Nederland in „De Nieuwe Katechismus" deze enige weg des heils niet aanvaardt).

4. Wanneer echter een kerk nog steeds ambtelijk en openlijk deze enige weg des heils verkondigt, dan kan er, naar wij menen, geen direkte gewetensnoodzaak zijn die kerk te verlaten.

Wanneer iemand toch meent zulk een kerk te moeten verlaten, dan zal dat gebeuren op praktische gronden; en de belangrijkste grond zal dan wel zijn dat hij overtuigd is dat het proces van de afval in zijn kerk niet meer te stuiten is, en dat de Heere hem naar elders roept, naar een andere kerk om daar al zijn krachten in te zetten. Maar dan zal men toch zulk een besluit niet mogen nemen op algemene gronden zoals ik die wel eens gehoord heb, bijv.: „Het is nog nooit voorgekomen, dat een Kerk op haar afvallige schreden terug keerde en tot bekering kwam."

In de eerste plaats hebben wij niet te zien naar de geschiedenis, maar naar Christus. De brief aan de Hebreeꬠroept ons telkens op om ons oog te vestigen op Christus (2:9; 12:2). Wanneer we zien op de geschiedenis van onszelf, van de gemeente, waartoe we behoren, en van de kerk door de eeuwen heen, dan kunnen we alleen maar ontmoedigd worden, dan stel je je de vraag: Wat haalt het allemaal uit? Overal zie je telkens weer de zonde, de liefdeloosheid, het gebrek aan getuigeniskracht, de zelfgenoegzaamheid, het elkaar verketteren enz. Maar laten we ons oog vestigen op Christus. Dan zullen we altijd opnieuw kunnen beginnen, vol moed, vol vreugde, omdat je aldus in dat niet versagende geloof Hem alle eer geeft.

5. Laten wij oppassen, dat wij die elke dag moeten leven van de barmhartigheid Gods in Jezus Christus, niet onbarmhartig worden in het oordeel over de kerk, waartoe we behoren.

Zelf word ik steeds opnieuw aangesproken door Hosea 2. Op grond van het eerste vers heb ik mijn boek geschreven: „Moeder, ik klaag u aan". Dat was gericht tegen de r.-k. kerk. Nu heb ik een brochure geschreven, waarin ik de gereformeerde kerk, waarvan tk thans lid ben, aanklaag op grond van de afdwalingen, die bij ons steeds meer insluipen. Ik heb deze brochure echter nog steeds niet gepubliceerd. Ook wat het moment van publikatie betreft van een boek, brochure of artikel, moet je je volledig afhankelijk weten van de Heere.

En wellicht kunt ook u een brochure schrijven met aanklachten en met een oproep tot terugkeer en inkeer, gericht tot de kerk, waar u toe behoort.

Maar wit mij steeds opnieuw ontroert in dat tweede hoofdstuk van Hosea, is dit. In het begin moet de profeet namens de Heere een ontzettende beschuldiging richten aan zijn moeder, het oude Bondsvolk, Israël. Striemend klinkt het: „Zij is Mijn vrouw niet en Ik ben haar man niet." Haar afdwaling wordt gebrandmerkt als vieze ontucht, geestelijke ontrouw: „Laat ze haar hoererijen van haar aangezicht en haar overspelerijen van tussen haar borsten wegdoen."

Die geestelijke echtbreuk bestaat daarin dat Israël andere heren (baals) naloopt. Israël vertrouwt niet meer op de God van het Verbond, maar zoekt steun bij andere naties, zoekt aansluiting bij de wereld.

En datzelfde zien wij nu zich voltrekken in de gereformeerde kerken en in andere kerken. Een markant voorbeeld daarvan is de aansluiting bij de Wereldraad van Kerken. Daar verschijnt men op één podium met kerken, die duidelijk en beslist de enige weg des heils afwijzen. Daar geeft men boodschappen uit aan de wereld samen met kerken, die krachtens hun belijdenis vijanden van het Evangelie zijn. In Nederland heeft men zelfs een Raad van Kerken gevormd samen met de Protestantenbond, die krachtens haar statuten de vrijzinnigheid, een totaal ander evangelie, voorstaat en bevorderen wil; én met de r.-k. kerk, die (zie boven) een ander evangelie verkondigt, dat geen Evangelie is.

Ik zou de gereformeerde en andere kerken, die deel uitmaken van de Raad van Kerken in Nederland en van de Wereldraad van Kerken willen toeroepen: „Doe uw hoererij en uw vieze overspel weg; ze zijn een gruwel voor de Ileere. Breek daarom met die Raad van Kerken en Wereldraad van Kerken. Vertrouw alleen op uw Heere en niet op deze wereldse baäls."

6. Maar ondanks die verschrikkelijke aanklacht in het begin eindigt dat hoofdstuk met de ontroerende belofte van de Heere: „Ik zal haar lokken; Ik zal haar voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar hart spreken."

Moet (mag) ik dan de ontrouwe kerk, waarvan ik lid ben, dan zo maar radikaal afschrijven? Ben ik dan wel in de geest van de Heere? Mag ik dat doen, die altijd weer mag bemerken dat de Heere mij niet afschrijft ondanks mijn dagelijkse ontrouw in de zonde?

7. Wanneer een kerk officieel en ambtelijk het plaatsbekledende lijden en sterven Christus zou loochenen zoals door dr. Wiersinga en de Nederlandse bisschoppen (met uitzondering van mrg. Gijsen en Simonis) in de N.K. gebeurt, dan heeft die kerk een ander evangelie aanvaard en zou je geen lid meer van die kerk kunnen blijven. Moeilijker wordt het, wanneer een kerkverband (let wel: dat is niet hetzelfde als een plaatselijke gemeente) zulke dwaalleraars toelaat, ondanks het tegenovergestelde ambtelijke belijden van dat kerkverband. Vooropgesteld natuurlijk dat de plaatselijke gemeente, waarvan je lid bent, ambtelijk trouw is gebleven aan het enige Evangelie; want als een plaatselijke gemeente ambtelijk en openlijk een ander evangelie verkondigt, dan is het geen kerk meer en kunnen we er dus geen lid meer van blijven; want we zouden dan in feite alleen maar lid zijn van een Christusvijandige organisatie.

Maar wanneer onze plaatselijke gemeente nog trouw is in haar belijdenis en het kerkverband begint steeds meer af te dwalen, wat dan? Nogmaals, dan is er geen gewetensnoodzaak om die trouwe plaatselijke gemeente te verlaten (die overigens toch ook weer ontrouw is, wanneer ze niet voortdurend met kracht protesteert tegen dit toelaten van dwaalleraars in het kerkverband). Maar misschien kan er dan een andere, een praktische reden zijn, waarom men toch meent die gemeente te moeten verlaten. Ik wil daar verder niet op ingaan. De Reformatie heeft opnieuw gewezen op het mondig zijn van elke gelovige. De kerkleiding mag de verantwoordelijkheid van de „leek" niet overnemen. Elk van ons heeft zichzelf voor God te verantwoorden in al zijn beslissingen.

Daarom tot slot: beschouw het voorafgaande slechts als gedachten, die aangedragen worden, als stof om over na te denken. Meer niet; want als de apostel Johannes al zegt tot zijn lezers op grond van de zalving .van de Heilige Geest, die zij deelachtig zijn: „Gij hebt niet van node dat iemand u lere" (1 Joh. 2:27), wie ben ik dan dat ik u met enige beslistheid iets zou willen leren? Mijn bede is, dat de Heere u het licht van Zijn Geest moge geven in overvloedige mate.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1974

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

WAAROM IK IN DE KERK BLIJF

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1974

In de Rechte Straat | 32 Pagina's