IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

OECUMENISCH Woordenboek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OECUMENISCH Woordenboek

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN DE RECHTE STRAAT wil helpen bij het gesprek: Reformatie-Rome. Daarom zijn wij op het idee gekomen om een „oecumenisch woordenboek" samen te stellen.

Er zijn n.l. allerlei termen en uitdrukkingen, die bij de protestanten een andere betekenis hebben dan bij de rooms-katholieken. Daardoor ontstaan er dikwijls misverstanden en voelt de een zich gekwetst door een bepaald woordgebruik, terwijl de ander dat allerminst bedoelt. En in elk geval praat men daardoor dikwijls langs elkaar heen.

De samenstelling van zo'n woordenboek vraagt heel wat tijd. We willen er daarom in ons blad mee beginnen. Bovendien hebben we dan het voordeel dat we op eventuele onjuistheden kunnen gewezen worden en die verbeteren bij een eventuele volledige uitgave.

Het moet echter een gemakkelijk hanteerbaar woordenboekje zijn. Daarom moeten we zo beknopt mogelijk zijn en er geen uitgebreide theologische verhandelingen van maken.

Deze keer het woord „Aanbidding".

Rooms-katholieke betekenis

„Aanbidding is een uitwendige daad van godsdienstigheid, waarbij iemand zijn eigen lichaam gebruikt om God te eren" (Theologisch Woordenboek (rooms-katholiek), deel 1, kol. 5).

Men kan het ook korter zeggen: Aanbidden is volgens Rome: „Goddelijke eer aan iemand toebrengen".

De rooms-katholieken willen geen goddelijke eer toebrengen aan de heiligen. Wanneer men hen dus eigenaanbidding verwijt, dan zijn zij, van hun standpunt uit terecht, verontwaardigd.

Zij zeggen dan: Wij brengen hulde aan de heiligen vanwege hun deugden en volmaaktheden, die zij van God ontvangen, en zodoende eren wij dus in de heiligen alleen God. Men moet dus in elk geval niet spreken over heiligen-aanbidding, maar hoogstens over heiligen-verering.

Reformatorische betekenis

„Onder aanbidding of adoratie verstaat men het bewijzen van godsdienstige eer". (Christelijke Encyclopedie deel 1, blz. 2.)

Het verschil zit hem dus daarin, dat volgens Rome slechts het brengen van goddelijke eer aanbidding is, terwijl de reformatorisch christenen elke godsdienstige verering aanbidding noemen.

Als dus een protestant aan rooms-katholieken verwijt, dat zij de heiligen en de beelden aanbidden, dan heeft hij van zijn standpunt uit, gelijk. En als de rooms-katholieken dan ontkennen, dan hebben ze, van hun standpunt uit, ook gelijk.

Bijbelse betekenis

Daarom zullen we moeten vragen: Wie heeft gelijk, wanneer we deze vraag belichten vanuit de Bijbel. (Overigens klinkt het wel niet prettig: Wie heeft gelijk? Godsdienst is te ernstig dan dat het een kwestie van gelijkhebberij mag worden. Maar ik stel het even zo, om het populair te maken).

De Bijbel veroordeelt duidelijk 't brengen van godsdienstige eer aan beelden, ook al bedoelt men daardoor God zelf te eren. Dat blijkt duidelijk uit Ex. 32 : 4: „[Aäron] maakte er een gegoten kalf van. Nu riepen zij: Israël, daar is uw God, die u uit Egypte geleid heeft". De rooms-katholieke Petrus-Canisiusvertaling tekent hierbij dan ook terecht aan: „Uit deze woorden blijkt wel, dat Aaron geen afgoderij wilde plegen in eigenlijke zin". En toch wordt deze daad van beelden verering zeer streng gestraft. Drieduizend man vielen op één dag.

De verering van heiligen op aarde wordt door de z.g. eerste paus, de apostel Petrus, uitdrukkelijk afgewezen. „En toen het geschiedde, dat Petrus binnentrad, kwam Cornelius hem tegemoet, viel hem te voet en bewees hem hulde. Maar Petrus richtte hem op en zeide: Sta op, ik ben zelf ook een mens" (Hand. 10 : 25 - 26) . Het is niet mogelijk om dit huldebetoon van Cornelius als een aanbidding te beschouwen, zodat Petrus slechts zou willen verbieden, dat men hem goddelijke eer zou toebrengen. Want van deze Cornelius wordt in Hand. 10 : 2 gezegd: „....een godvruchtig man, een vereerder van God met zijn gehele huis, die vele aalmoezen aan het volk gaf en geregeld tot God bad". Het is niet mogelijk, dat zo iemand ineens tot brute afgoderij zou vervallen en een mens goddelijke eer zou gaan bewijzen.

De verering van gestorven heiligen komt nergens voor in het Nieuwe Testament. Ze staat blijkbaar zo ver van de gedachtenwereld van de eerste christenen, dat het niet eens met name verboden wordt. Alles is geconcentreerd op de verhoogde Heiland, Jezus Christus.

Wel zijn er blijkbaar die over willen gaan tot verering van engelen. En dat wordt dan ook uitdrukkelijk verboden in Kol. 2 : 1 8.

In het Oude Testament komt het wel voor dat de „Engel van Jahwe" wordt vereerd. Maar dat is dan ook niet een gewone engel, maar een openbaring van God zelf. Duidelijk blijkt dat uit Ex. 3 : 2, waar gesproken wordt over de „Engel des Heren", en Ex. 3 : 4, waar deze zelfde persoon God wordt genoemd.

Twee verschillende mensentypen

Los van allerlei teksten zou ik het ook zo kunnen zeggen: Wanneer men de rooms-katholieke mens van tegenwoordig met zijn heiligen- en beeldenverering, met het complex van allerlei ceremoniën, die hij moet verrichten om behouden te worden, met al die uitwendigheden, de pracht en de praal van de liturgie, - wanneer men deze rooms-katholieke mens vergelijkt met de christen zoals hij ons in het Nieuwe Testament wordt getekend als een mens die leeft vanuit de gelovige overgave aan Jezus Christus, de opgestane Heiland, en die aan Jezus volstrekt genoeg heeft, dan zal men moeten zeggen: dit zijn twee totaal verschillende mensentypen.

Samenvatting

Samenvattend: Wanneer de reformatorische christenen geen onderscheid maken tussen religieuze aanbidding en verering, maar elk religieus huldebetoon aan schepselen veroordelen, dan zijn zij in hun spraakgebruik in overeenstemming met de Bijbel, die ook een dergelijk onderscheid niet gebruikt en zonder meer elk religieus huldebetoon aan schepselen verwerpt. In het gesprek met rooms-katholieken zal het echter een eis van de liefde zijn, als reformatorische christenen rekening te houden met dit onderscheid, dat de rooms-katholieken wèl maken.

Is dit aanbidding?

Wij willen ons artikel over de aanbidding illustreren met een praktisch voorbeeld. De bekende radiospreker, pater Piet Wesseling, heeft een boek gsechreven: „Mijn Eeuwige Stad". Het is het verhaal van zijn bezoek aan Rome en aan de paus. Het boek is ingeleid door pater S. Jelsma.

Ik heb hier de editie van 1950.

Ik wil enkele gedeelten van dit boek hier weergeven, waarin pater Wesseling zijn audient/e bij de paus beschrijft.

Ik zal de Paus zien.....

„We steken een binnenplein over, het Damascusplein. We gaan met een lift naar boven. Dan weer gangen en zalen. Eindelijk kom ik in een rode zaal, waar ik moet wachten. Indrukwekkende personen gaan in en uit. Monsignori wachten. Mijn naam wordt afgeroepen. Ik probeer mijn gedachten te concentreren op het wezenlijke van dit alles. Mij los te maken van 't menselijk-trotse, dat je overal bedreigt. Ik zal de Paus zien. Na een teken ga ik weer mee naar een andere zaal. Er komt een kardinaal binnen. Zou 't nu nog lang duren?

Ineens komt de Paus binnen. Terwijl we knielen, zie ik alleen de Paus. Hij geeft een gebaar om op te staan. De Paus.... Het is heel stil binnen me alsof de ziel, de geest, boven al het tijdelijke en vergankelijke in mij oprijst. Hij spreekt met enkele pelgrims. 'n Paar minuten. Dan staat de Heilige Vader voor me. Ik kniel, kus de ring. Ik mag opstaan. En ik zie in zijn ogen.

Zegen, dat is genade, dat is de liefde van God." blz. 192.

Ik ben vermorzeld, ik acht mezelf niets.....

„ „Uw werk in Holland.... mijn zegen...." Ik zie een gebed en een glimlach. Deze ontmoeting verrijkt en vermorzelt. Hoe acht ik mijzelf niets te zijn en niets in mijn arbeid en toch juist in die afgrond ervaar je het geloof als de alles vullende, alles doorlichtende en alles doorgloeiende komst van God", blz. 193.

„Ik ben de Goede Herder". En als een van de zijnen ben ik gekomen naar de zeven heuvelen om hem te zien, al was ik vanaf mijn doopsel geen dag en geen nacht zonder bescherming van zijn herdersstaf", blz. 195.

Verschrikkelijke veroordeling van de reformatie

„Als ik voor het laatst in de Sint Pieter ben, sta ik voor Cathedra Petri. Nu ik de Paus gezien heb weet ik waarom het Vaticaans Concilie, dat aan de vooravond van 1870, toen een eeuw Europese miserie zich ging aankondigen, hier in San Pietro de verhevenheid van de Paus definieerde, nog eenmaal was een verschrikkelijke veroordeling van de Reformatie, waaraan in haar noodlottige gevolgen misschien de Westerse cultuur zal ondergaan.

Ik zie de Duif, de Geest. Ik dank God voor het Geloof. „Sola fides". Blinde vergissing van de Reformatie, waar alles er op wijst, dat het een vermetele aanmatiging is. „Sola fides", in ware zin een titel van glorie, die de dwaling niet dragen mag. („Sola fides" betekent „Alleen het geloof". Het is het devies, waarmee de Reformatie wil uitdrukken dat de mens gerechtvaardigd wordt alleen door geloof in Jezus Christus en niet door de werken. H.J.H.)

„Sola fides". Alleen het Geloof? Omdat juist het Geloof in misschien brandende harten niet groot genoeg was om Petrus te zien óók in het verdorven Rome, om de Goede Herder te zien óók in de weelde-zieke gestalte van een Romeinse priester-vorst, om te geloven, dat het God vrij staat in de diepte van zijn raadsbesluit een mens tot Vicarius Christi te kiezen zonder rekening te houden met onze kleingelovigheid, waardoor wij liever Christus en Petrus willen zién dan te geloven, daarom heeft het Protestantisme in zoveel verdorde takken een „minimum fidei" (= een minimum aan geloof) overgehouden", blz. 196 - 197.

Mensvergodmg ?

Ik denk dat elke reformatorische christen geneigd zal zijn om hier te spreken van aanbidding. Zulk een religieuze houding mag men nooit tegenover een ander mens aannemen, ook al wil men door die mens heen God zelf aanbidden. Zulk een diepe religieuze verering van een ander nadert toch op zijn minst van zeer nabij de grenzen van de mensvergoding.

Wanneer „onze geest boven al het tijdelijke en vergankelijke uitrijst", enkel als men de paus ziet, wanneer men dan zegt een gevoel van vermorzeling te ondergaan, en je bij zulk een ontmoeting „jezelf acht niets te zijn", dan gebruikt men uitdrukkingen, die men alleen tegenover God mag bezigen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1962

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

OECUMENISCH Woordenboek

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1962

In de Rechte Straat | 32 Pagina's