IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

WIERSINGA - SMITSNIETZCHE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WIERSINGA - SMITSNIETZCHE

HUN MENINGEN EN DE ONZE

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Enige jaren geleden werd de Ned. hervormde kerk in opschudding gebracht door prof. Smits, die fel te keer ging tegen de gedachte dat een ander voor mijn schuld zou kunnen en moeten boeten voor God. Hij drukte zijn vijandschap tegen dit oude christelijke dogma uit in deze woorden: „Geef mijn portie maar aan fikkie!" Hij bedoelde daarmee: Het is tegen mijn waardigheid als mens en als persoon, dat een ander opdraait voor wat ik mispeuterd heb. Ik zal mijn eigen boontjes wel doppen en de konsekwenties van mijn eigen stommiteiten wel dragen. Het is beneden mijn waardigheid dat anderen voor mij de kastanjes uit het vuur halen.

Daar is toen een bewogen verzet tegen gerezen. Om twee redenen. In de eerste plaats omdat men daarin een poging zag de steen des aanstoots van het Evangelie weg te nemen. Het was een humanistische stormloop tegen de dwaasheid van het kruis (1 Cor. 1-2). Iedere christen voelde intuitief dat hier het hart van het Evangelie getroffen werd.

En een tweede reden van de soms emotionele reakties was het feit dat de christenen hierin een karikatuur zagen van hun heiligste belijden. Wij werden aldus voorgesteld als mensen die de verantwoordelijkheid voor onze eigen (mis-)daden niet wilden dragen, als geestelijke slappelingen die de schuld op een Ander willen afschuiven.

De Oppermens van Nietzsche

Op eenzelfde manier heeft ook Nietzsche zijn afkeer geuit tegen het christendom: „Ik noem het christendom de enige grote schandvlek der mensheid". Volgens Nietzsche „belichaamt het christendom de zegepraal van het zwakke en het gedegenereerde over het sterke en gezonde" (Dr. A. Vloemans, „Leven en leer der grote denkers" (p.590). Nietzsche kon hartstochtelijk razen tegen de leer dat wij op een ander, op Christus, zouden moeten steunen. Deze deemoed is volkomen in strijd met zijn verkondiging van de Übermensch.

Prof. Van Riessen schrijft: „Wie doorziet, wat het humanisme ten diepste is: de verloochening van de gekruisigde Christus als de Verlosser der wereld, zal verstaan dat ik Nietzsche de radikale humanist noemt; hij heeft het humanisme ontdaan van alle franje, van alles wat naar synthese zweemt, want hij doorziet dat alle posities tussen navolging van Christus en van Dionysos (de Griekse god van de wijn, van het ontembare, bruisende levensgenot. H.J.H.) onhoudbaar zijn, gedoemd om te verdwijnen, en hij weet dat daarvoor de tijd is aangebroken".

Het kruis een vrijbrief voor onze slapte?

De deining rondom de bovengenoemde publikatie van prof. Smits heeft tenslotte geleid tot de ontneming van diens ambtelijke rechten als predikant in de hervormde kerk. Johan Winkler schreef dan ook onlangs: „Als dr. Wiersinga ronduit stelt: 'Het offer van Christus dient niet als tegenwaarde, resp. voorwaarde ter satisfactie aan God' — is het dan zoveel anders dan wat prof. Smits indertijd bewoog tegen de kerkelijke verzoeningsleer op te komen, de gedachte nl. dat een ander voor mijn schuld zou kunnen en moeten boeten?".

Het lijkt mij goed dr. Wiersinga zelf het antwoord te laten geven op deze vraag van Johan Winkler en hij doet dat ook in zijn dissertatie.

Meerdere keren betuigt Wiersinga zijn instemming met de visie van prof. Smits. Zo bv. op bl. 133: „Viel Smits over het eigenlijke skandalon (ergernis. H.J.H.)? Ligt de ergernis in een ons opgedrongen alibi (Smits: 'Ik wens te staan voor de gevolgen van mijn daden') óf in een — evenzeer ongevraagd — genadig apriori (wij komen er in eerste instantie niet aan te pas!)?".

Eerst een nadere verklaring. „Alibi" is een Latijns woord en betekent „elders". In de rechtspraak is het een technische term geworden voor het bewijs van een verdachte dat hij ten tijde van de misdaad elders, niet op de plaats van de misdaad, was en dus onmogelijk de misdaad kan hebben gepleegd.

Wiersinga bedoelt er dit mee: Onze belijdenisgeschriften stellen het voor, alsof het kruis van Christus ons alibi is, d.w.z. het bewijs dat wij niets met de ons aangewreven misdaden en zonden te doen hebben, zodat wij dus vrijuit kunnen gaan.

Protest tegen deze vertekening

Voordat ik verder ga, moet ik echter eerst protesteren tegen deze karikatuur van onze overtuiging. Golgotha is geen alibi voor ons. Juist op die heuvel komen wij oog in oog te staan tegenover de diepte van onze eigen schuld. Daar aanschouwen we Hem die om onze overtredingen, om mijn zonden, doorstoken werd. Daar zullen we moeten erkennen: Ik wilde de verantwoordelijkheid voor mijn eigen zonden niet aanvaarden. Ik probeerde altijd uitvluchten te vinden, zoals Adam en Eva reeds deden in het paradijs. Maar Hij aanvaardde ten volle mijn schuld en boette ze volledig uit.

Zeker, wie tot geloof in de Gekruisigde is gekomen, kan vrijuit gaan in deze zin dat hij niet meer hoeft te leven onder de druk van zijn schuld. Maar de Bijbel laat ons zien dat deze vrijheid der kinderen Gods heel iets anders is dan losbandigheid. Ze is een vrijheid vanuit een heel persoonlijk antwoord op de losprijs die Jezus voor ons betaalde, een vrijheid die geen slapte, maar een bron van kracht is.

Wiersinga verzet zich tegen deze overdracht van onze schuld: „Als het Anliegen (= eigenlijke bedoeling) van Smits e.a. het opkomen voor eigen verantwoordelijkheid inhoudt, kan men met hen instemmen. De Heilige Schrift kent niet zo iets als een te isoleren en dan ook over te boeken schuld als debetpost" (p. 164).

Ook hier wordt opnieuw ons belijden vertekend. De verhouding tussen onze zonden en Golgotha is niet een soort zakelijk-financiële overboeking van schuld. Het gaat hier over diep-persoonlijke verhoudingen.

Prediking van een zachtmoedige Lieve Heer

Volgens Wiersinga bestaat de ergernis van het Evangelie dus niet daarin dat Jezus in onze plaats onze schuld zou hebben uitgeboet — want dat heeft Hij volgens Wiersinga niet gedaan —, maar in het feit dat God ons eerst (a priori) heeft liefgehad.

Inderdaad kan ook de erkenning van deze grootmoedigheid Gods te erkennen voor ons een ergernis zijn. Daarin verschilt Wiersinga dan ook van Nietzsche die deze aanvaarding van een vergevende God als zwakheid zou afwijzen. Maar voor de grote massa is dat helemaal geen ergernis. Integendeel, ze vinden het vanzelfsprekend dat God hen vergeeft. En op de achtergrond daarvan zit dat zij God verantwoordelijk stellen voor hun zonden: „Dan had Hij mij maar anders moeten maken". Velen leven vanuit de gedachte van een Lieve Heer die alles maar moet dulden. Ze hebben ook helemaal het kruis van Christus niet nodig om hen te overtuigen dat God geduldig en barmhartig is. Ze vinden dat een volkomen vanzelfsprekende zaak. Op de verkondiging dat God alzo de wereld heeft liefgehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe —, zullen ze antwoorden: Och, wat schattig, wat sympathiek!, maar voor mij was het niet nodig geweest. Natuurlijk is God bereid alles te vergeven. Daarvoor is Hij toch immers God.

Barmhartig op grond van Zijn rechtvaardigheid

Prof. Van Riessen stelt de vraag, hoe Nietzsche aan zijn verwrongen voorstelling van Jezus kwam. En dan meent hij dat de oorzaak daarvan allereerst te vinden is in het „christendom" dat Nietzsche rondom zich zag, een vrijzinnig humanisme dat het Evangelie had gedeformeerd tot een zachtmoedig moralisme. Nietzsche had juist diepe bewondering voor de grote stijl van het Oude Testament.

Ik denk dat Nietzsche evenzeer een grondige weerzin zou hebben in het christendom zoals Wiersinga dat voorstelt, waarin God ons wordt getekend als een eeuwig vriendelijk glimlachende Lieve Heer die nooit vergelding eist van onze zonden en altijd alles maar weer goed vindt, wanneer wij tot Hem terugkeren. Dan praat die Lieve Heer niet meer over straf.

De Bijbel tekent ons echter een God die barmhartig is op grond van Zijn rechtvaardigheid, een God die door de strie men van Zijn Zoon ons de vrede brengt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1971

In de Rechte Straat | 40 Pagina's

WIERSINGA - SMITSNIETZCHE

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1971

In de Rechte Straat | 40 Pagina's