IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

De aanbidding van de mens

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De aanbidding van de mens

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het was een bijzonder boeiende samenkomst in Beverwijk, niet alleen vanwege de schriftelijke vragen, maar vooral ook vanwege de mondelinge gedachtenwisseling die ook na afloop nog werd voortgezet.

Ik had alle schriftelijke vragen niet eens doorgelezen, voor ik met de beantwoording begon; dit, om zo weinig mogelijk tijd te verliezen. Maar van één van die vragen schrok ik wel erg en ik had een weerzin om de voorlezing daarvan voort te zetten. Die vraag luidde:

„Wanneer u Jezus Christus serieus neemt (waaraan ik niet twijfel), kent u Hem als mens, en belijdt u Hem als God. In Hem zit een mens op Gods troon! Een van ons aanbidden wij.

Het Evangelie, Jezus' boodschap, KAN niet anders dan radikaal humaan zijn! Want God woont niet in tempels, door mensenhanden gemaakt; Hij woont in de mensenharten. Het eerste en tweede gebod liggen inéén: wij kennen God slechts in de mensen; wij kunnen slechts gered worden en God zien in dienst van de medemens. (Zie parabel Barmhartige Samaritaan). „Ga heen; doe gij evenzo!" Dus: daden, werken, medewerken met VJ ods genade".

N.B. Bovenstaande vraag heb ik letterlijk weergegeven. Wat onderstreept was, heb ik vet laten drukken. Slechts deze wijziging: de vragensteller schreef: „hij" en „hem", als hij het over God had; ik heb dat veranderd in: „Hij" en „Hem". Wellicht deed hij dat, om zodoende ook in de schrijfwijze het verschil tussen God en mens nog meer uit te wissen. Ik wilde en kon hem daarin echter beslist niet volgen. ONS ANTWOORD: Ter verduidelijking: ik had o.a. gesproken over Mat. 16:23, waarin Jezus Petrus een satan noemt, omdat hij niet bedacht is op „de dingen Gods", maar op „de dingen der mensen". Volgens mij worden wij door deze woorden gewezen naar de enige werkelijkheid, de werkelijkheid omhoog, daarboven. Jezus wijst hier het steunen op „de dingen der mensen", de humaniteit, het aardse koninkrijk van de mens, radikaal af. Daartegen ging dus deze vraag.

Wat mij zo schokte, was deze ongebreidelde verheerlijking van de mens. Onwillekeurig dacht ik aan de tekening van de „ongerechtige", 2 Thess. 2, waarin gezegd wordt dat deze Wetteloze zich zal zetten in de tempel om aan zich te laten zien dat hij god is. Hij wil zich als god vertonen aan deze wereld. En ik dacht ook aan Openbaring 13 en 14, waar gesproken wordt over het Beest, dat aanbidding voor zichzelf opeist.

Uit de vraag kon ik niet opmaken of de steller daarvan een rooms-katholiek of een protestant was, want de verheerlijking van de humaniteit kan men tegenwoordig ook in allerlei „orthodoxe" protestantse kringen aantreffen.

Tijdens het gesprek met ongeveer 50 mensen die nagebleven waren, zei echter een priester, dat die vraag van hem was geweest. We kregen zodoende gelegenheid om daar nog wat verder op door te gaan.

De aanbidding van de rede

Ik zag hierin weer een nieuw voorbeeld, hoe je met je redeneringen alle kanten uit kunt. Zo heeft men in de r.-k. kerk ook gehandeld met Maria. Men zette deze redenering op: Maria is moeder van Christus. Welnu, Christus was God. Dus Maria is moeder van God.

En dan ging men vanuit die konklusie: „Maria is moeder van God" steeds verder redeneren tot in het absurde voorbeeld, dat we enige tijd geleden aanhaalden, van prof. Duijnstee, die tot de konklusie kwam, dat Maria werkelijk getrouwd was met haar zoon, Jezus Christus.

Op zulk een zelfde manier kwam deze priester al redenerend tot de konklusie dat wij in Christus de mens aanbidden en dat wij aldus één van ons aanbidden. En van daaruit komt hij dan tot zijn boodschap van de radikale humaniteit.

De grote fout is echter, dat wij in zulk een geval (helaas gebeurt dat ook dikwijls in protestantse theologieën) onze „konklusies" niet laten normeren door de Bijbel. Als de Bijbel zelf zulke konklusies niet trekt, dan mogen wij dat ook niet doen. Welnu, evenmin als wij ergens lezen in de Bijbel dat Maria moeder van God mag genoemd worden, zo lezen wij ook nergens, dat de mens op de troon van God zit en dat wij de mens mogen aanbidden. Wanneer wij zo te werk gaan, dan spannen wij de Bijbel voor ons eigen karretje en kunnen ons zelfs lijnrecht keren tegen de wezenlijke boodschap van de Bijbel.

Want Gods Woord ontluistert de mens zo diep mogelijk. Er blijft niets, maar dan ook niets, over van ons, wanneer wij oprecht luisteren naar de Schrift en ons stellen in het licht waarin God Zichzelf openbaart. Dan kunnen we alleen maar met een beschaamd gelaat onszelf aanklagen.

Juist tegen dat geredeneer keert Paulus zich zo fel, vooral in 2 Kor. 10:4-5, een tekst die ik deze keer eens wil aanhalen uit de r.-k. vertaling, zodat men zich niet meer kan verschuilen achter verschil van vertaling. Daar staat dit:

„Wij werpen redeneringen omver, elke verschansing door de hoogmoed opgeworpen tegen de kennis van God. Wij nemen elke gedachte gevangen om haar te onderwerpen aan Christus".

Dat willen wij in ons blad steeds proberen: de redeneringen van anderen en van onszelf die tegen het Woord Gods worden opgezet, ontmaskeren en dan omver werpen, zodat altijd opnieuw het Woord Gods in onaantastbare heerlijkheid voor ons oprijst, dat Woord waarin het leven, het eeuwige leven, vervat is voor een ieder die door Gods Geest gebracht wordt tot het geloof in Jezus Christus.

Waar staat dat?

Bovendien: waar staat in de Bijbel dat Christus is gaan zitten op de troon van God? In de Openbaring wordt juist telkens onderscheid gemaakt tussen „Hem die op de troon gezeten is" en het Lam. Waar staat dat wij God slechts kennen in de mensen? Er staat wel: „Niemand heeft God ooit gezien; de eniggeboren Zoon die in de schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard" (Joh. 1:18). Ik lees ook niet in Gods Woord dat wij „met de genade moeten medewerken". Dat begrip is aan de Bijbel vreemd. God roept ons daarin wel tot bekering, tot geloof. En wanneer wij in en tot een levend geloof herboren zijn, dan is dat geloof de bron van onze daden der liefde, „het geloof, door de liefde werkende" (Gal. 5:6).

Het lijken maar kleine verschillen, maar ze zijn de uitingen van een totaal andere levenshouding: de houding van de gelovige die uit genade leeft, die met zijn hart erkent dat hij nooit een goed werk kan laten gelden voor God, omdat het altijd enigszins bevlekt is met zondigheid; en daartegenover de houding van de mens, die zich bewust is van zijn eigenwaarde en zichzelf aanbidden wil.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

De aanbidding van de mens

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970

In de Rechte Straat | 32 Pagina's