IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

CARMEN IRIZARRY OP DE WARTBURG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CARMEN IRIZARRY OP DE WARTBURG

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij laten hieronder één beschrijving volgen van het bezoek dat mej. Irizarry bracht aan de Wartburg. U kunt dat vinden in het 15de hoofdstuk van haar boek. Ter inleiding alleen deze opmerking. Mej. Irizarry had mij in haar brief niet geschreven, dat zij rooms-katholieke was. U zult dan ook mijn verbazing begrijpen, toen zij bij de kennismaking te kennen gaf, dat zij wél rooms-katholieke is. Voor mijzelf had ik geen enkel bezwaar om haar tóch in ons huis toe te laten. Enige tijd tevoren hadden wij ook een Spaanse monseigneur ontvangen, die wilde proheren Celso Muñiz te bewegen terug te keren naar de r.-k. kerk en naar Spanje. We hadden toen echter eerst aan br. Muñiz gevraagd of hij er geen bezwaar tegen had. En toen dat niet het geval bleek te zijn, hebben we aan die monsigneur aangeboden bij ons het middageten te gebruiken in een kamer alleen met br. Muñiz, maar dat we hem evengoed de vrijheid lieten om met br. Muñiz ergens in Velp of Arnhem te gaan dineren. De monseigneur gaf de voorkeur aan een etentje buiten deze ketterse burcht. En wie het boek van mej. Irizarry gelezen heeft, zal het geheel met mij eens zijn, dat mijn voorzichtigheid op goede gronden steunt. Wij laten nu mej. Irizarry aan het woord:

De ondergrondse weg van tot het protestantisme bekeerde katholieke priesters leidt rechtstreeks naar Nederland. De Franse hervormde kerk in Montpellier heeft ook een instelling die hun onderdak biedt, maar die is niet zo algemeen bekend als „De Wartburg", het centrum van de Nederlandse stichting „In de Rechte Straat" (de naam is ontleend aan Hand. 9:11-12: „En de Heer zei tot hem (Ananias): sta op en ga naar de straat, die de Rechte heet, en vraag ten huize van Judas naar iemand uit Tarsus, genaamd Saulus").

Tot de voornaamste oudgasten van De Wartburg behoort Celso Muñiz, de „oprechte bekeerling" over wie pater Echarren sprak. De voormalige geestelijke leider en hoogleraar in de ascetische en mystieke theologie uit Oviedo woont nu met vrouw en dochtertje in Kampen. Hij werkt nu aan zijn doctorsgraad aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, waar mevrouw Muñiz hoogleraar is in de Spaanse taal en letterkunde. Mijn bezoek aan Nederland kon helaas maar kort zijn, zodat ik geen tijd had voor een gesprek met het echtpaar; maar op een regenachtige middag in november 1965 meldde ik me aan de deur van „De Wartburg".

Ik was van twee kanten op de Rechte Straat opmerkzaam gemaakt: door een bericht in Time van 22 juni 1962 over de openstelling van De Wartburg, en door materiaal dat protestantse vrienden me in Madrid gegeven hadden. Time hield zich voornamelijk bezig met de persoon van de stichter van de organisatie, Herman Johannes Hegger, predikant van de Calvinistische Kerk in Nederland:

Twijfels Omtrent Dogma's. Hegger, van zijn twaalfde jaar af seminarieleerling, werd in 1936 tot priester gewijd. Reeds als novice koesterde hij twijfels omtrent de Maria-dogma's van het katholicisme en omtrent de pauselijke onfeilbaarheid; als priester ging hij ook twijfelen aan de geldigheid van de mis en de biecht. Naar Brazilië gestuurd voor een leergang filosofie kwam Hegger via een methodistenpredikant in Rio in aanraking met het protestantisme; in juli 1948 trad hij formeel uit de Kerk.

Bij het vinden van het „zuivere Evangelie", zoals Hegger in een der brochures van De Rechte Straat zijn bekering noemt, vond hij ook zijn unieke roeping: morele en materiële steun geven aan alle door de wereld zwalkende ex-priesters. „Zij hebben hulp nodig", vertelde Hegger aan de man van Time. „Ze zijn zo ontzettend eenzaam".

De „hulp" die hun verstrekt wordt door de man die op twaalfjarige leeftijd het seminarie betrad, is zwaar beladen met anti-katholicisme. Een in het Spaans gestelde brochure van De Rechte Straat - door protestantse kerken in Spanje onder afvallige priesters verspreid - somt in vraag-en-antwoord vorm de grondstellingen van het hervormde geloof op: 1. Hoe kunt u worden gered? 2. Geloof in het gezag van de Bijbel of in het gezag van de pausen? 3. Biecht. 4. De Maria-cultus. 5. De Mis. 6. Ook u kunt priester zijn. 7. Het Vagevuur. 8. Het juiste aantal boeken in de Bijbel. 9. Celibaat. 10. Eenheid. 11. Wie is de Plaatsvervanger van Christus op aarde? 12. Apostolaat. 13. De verschijningen in Lourdes. („Daarom moeten wij, het woord van God in acht nemend, deze verschijningen aan de Macht der Duisternis toeschrijven, en niet aan de God van het Licht".)

Voorin de brochure staat een foto van De Wartburg met het onderschrift:

De stichting In De Rechte Straat biedt in dit huis onderdak aan iedere roomskatholieke priester, - ongeacht de nationaliteit - die op grond van zijn geweten zijn Kerk verlaat; de stichting helpt hem moreel en financieel om hem in staat te stellen een nieuw leven te beginnen als leek of als predikant, evangelist etc., indien hij daartoe een ware, van God gegeven roeping gevoelt.

Wie meer wil weten, schrijve aan De Wartburg

Boulevard 11

VELP (Gld.) NEDERLAND

Tel. 0 8302-4959

Boulevard nummer 11 is een aardig, vriendelijk bakstenen huis, waarvan de rode muren worden geaccentueerd door de blinkend witte raamkozijnen. De taxirit van Arnhem af is maar kort, en het was nog geen twee uur toen ik aanbelde. Ik had de heer Hegger geschreven en hij had me hoffelijk uitgenodigd om naar het huis te komen. Hij begroette me in het Spaans en stelde me voor aan een jongeman aan wie hij, eveneens in het Spaans, vertelde: „Je kunt vrijuit praten. Ze is goed protestants".

„Maar ik ben geen protestant, meneer Hegger", haastte ik me uit te leggen. „Ik ben katholiek".

De glimlach verdween van Heggers lippen; hij kneep zijn ogen half dicht en keek me strak aan. Er viel een akelige stilte. Terwijl ik daar in de vestibule van De Wartburg stond, vroeg ik me af of ik nu helemaal naar Nederland was gekomen om prompt weer te worden weggestuurd.

Ik begon te betogen dat ik voor mezelf gekomen was, voor mijn eigen studie, en geen enkele katholieke richting vertegenwoordigde. Hegger bleef me in koud stilzwijgen aanstaren. De jeugdige Spanjaard mompelde een paar woorden te mijnen gunste, en na nog enkele smeekbeden van mijn kant en een nieuwe akelige pauze, verzocht Hegger de jongeman mij naar boven te begeleiden. We klommen naar de bovenste verdieping waar een meisje in een blauwe jurk bezig was de tafel te dekken. De jongeman stelde haar voor als Guillermina Crespo. Ik draaide me om teneinde hem naar zijn eigen naam te vragen (die had ik bij het voorstellen niet goed verstaan), maar hij was alweer de trap af. De kamer waar we ons bevonden bevatte een paar zitbanken, een bandrecorder, een fornuis en een aanrecht, een kleine eettafel en een paar stoelen. Guillermina - een vrij klein, heel lief meisje met een ernstig gezichtje - vroeg me plaats te nemen en even later voegde zich een andere jongeman bij ons. De nieuw aangekomene was klein, stevig gebouwd, met vuurood haar en blauwe ogen. Aanvankelijk hield ik hem voor een of andere Nederlandse assistent van Hegger, maar hij bleek een Spaanse gast te zijn: Esteban Peña, 30 jaar oud, uit Soria. Terwijl Guillermina weer aan haar werk ging, raakte ik met hem in gesprek. Ik vroeg hem hoeveel Spanjaarden er op dat moment in het huis waren en hij zei: tien - een ex-jezuïet, een man die uit late roeping laat naar een seminarie was gegaan, drie getrouwde paren, een baby van zes maanden, en hijzelf.

„En u hebt het religieuze leven ook vaarwel gezegd?"

„Ik ben ontsnapt".

Toen ik hem vroeg, wanneer hij zijn religieuze leven begonnen was, antwoordde Peña dat hij als twaalfjarige in een augustijnenklooster was gegaan.

„Uw ouders stuurden u daarheen?"

„Nee, ik ging uit vrije wil. Ik voelde er echte roeping toe. Ik wilde monnik worden - een augustijn".

Hij legde uit dat zijn moeder gestorven was toen hij vier jaar oud was en dat zijn vader (die nog steeds in Soria woont) ertegen was dat hij tot de Orde toetrad omdat hij als enige zoon verantwoording voor de familie op zich diende te nemen. „Nee, mijn vader en verdere familie waren er niet erg op gebrand dat ik het religieuze leven inging. Maar ze hielden van me en lieten me vrij om mijn eigen wil te volgen".

Peña legde op achttienjarige leeftijd de geloften af en werd als 24-jarige tot priester gewijd. Hij had veel belangstelling voor kunst en literatuur, en na zijn wijding werd hij als leerkracht in de Spaanse letterkunde aangesteld bij een van de scholen van de Orde in Logrono. Op een dag hoorde hij wat hij „roeping" noemt. „Ik voelde me psychologisch gevangen. Echt gekerkerd, alsof ik geketend was. Ik diende mijn Overste, niet God. God vroeg me om met dat alles te breken".

„Dat alles" was het religieuze-leven-methet-katholicisme; Peña, die pas zes dagen in Nederland was, toonde zich fel anti-katholiek. Hij sprak met een toonloze stem, alleen iets luider pratend als hij iets tegen de Kerk te berde bracht. Na een poosje kreeg ik de indruk dat hij beheerst-geschokt was, niet in staat iets anders te uiten dan vrome protestantse clichés. „Het religieuze leven is in strijd met het Evangelie". „Voor mij is iedereen die in Christus gelooft een priester". Wat het eerste punt betrof maakte ik enkele tegenwerpingen. Het religieuze leven mocht dan iets zijn voor slechts enkele, ongewone zielen, maar helemaal anti-evangelisch kon het toch niet zijn. Wat vond hij dan van de gemeenschap van protestantse monniken in Taizé?

Taizé was geen bewijs tegen zijn stelling. Hij herhaalde zijn argument met klem, een passage aanhalend die ik later identificeerde als Johannes 17:16-19: „Zij zijn niet uit de wereld, gelijk Ik niet uit de wereld ben. Heilig hen in uw waarheid; uw woord is de waarheid. Gelijk Gij mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld; en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid".

Dialectisch geaard of niet, Peña's eigen sprong naar het wereldse leven was al even diep traumatisch als die van iedere ex-priester. „Het is een sprong in het niets", zegt hij.

Toen hij besloten had met de Kerk te breken, had Peña in een kapperszaak zijn tonsuur laten bijscheren „om de politie te misleiden", ging op bezoek bij zijn vader en keerde van dat bezoek niet naar de orde terug maar trok naar het oosten van het land. Hij werkte vier maanden als kelner in Peniscola en verhuisde toen naar Barcelona. Daar vond hij onderdak bij een vriend die dichter was, en verdiende de kost als metselaar en lampenaansteker. In die tijd begon hij ook zijn papieren te veranderen - „ik moest in plaats van priester leek worden", zegt hij zelf. Die verandering is absoluut nodig als een ex-priester naar het buitenland wil ontkomen, want iedere priester die een paspoort aanvroeg moest een schriftelijke toestemming van zijn bisschop kunnen overleggen. Iedere ex-priester die ik ontmoette, sprak met nauw verholen verbittering over deze maatregel. Een van hen had het zelfs meegemaakt dat de politie in zulke gevallen ook nog telefonisch bij de bisschop informeerde of de getoonde toestemming inderdaad in orde was.

Toen Peña tenslotte zijn papieren en pas veroverd had, stapte hij op de trein en meldde zich in Arnhem waar hij evenals alle beschermelingen van De Wartburg als arbeider werkt om de kost te verdienen. Zoals bij alle anderen is ook zijn bekering een fait accompli. „Ik had schandalige gedachten over protestanten", zegt hij. „Ik vertaalde zelfs een gedicht van de Italiaan Vito Liberio die Luther in de hel liet branden".

Op het moment dat ik met Peña sprak had hij nog niet besloten of hij nu baptist dan wel methodist zou worden.

Guillermina, die inmiddels weer in de kamer was gekomen, stelde me even later haar echtgenoot voor, Enrique García Vall. Het trof me dat deze drie mensen me zo hartelijk en vriendelijk bejegenden. Enrique was reeds als jongen van acht jaar in een klooster gegaan. „Mijn man zag veertien jaar lang niemand van zijn familie", vertelde Guillermina, die zelf een normale en gelukkige jeugd had gehad, aan het Madrileense conservatorium piano had gestudeerd, den van het Alhambra in Granada.

en in Vigo de jeugdige Enrique had ontmoet die daar in opdracht van zijn Orde der Capucijnen te El Pardo een koor dirigeerde.

Zij kenden elkaar nu zeven jaar. Aanvankelijk wilde zij niet dat hij zijn priesterschap vaarwel zei. „Ik wilde dat hij priester bleef", vertelt ze, „een goede priester, een man die zich heeft overgegeven aan God". En na een korte stilte: „Maar God kan niet ingaan tegen wat diep in de mens leeft. Mensen worden geboren, ze trouwen, ze sterven..." Haar man vertelde hoe een jongen van dertien jaar had aangekondigd het klooster te willen verlaten en hoe „ze" toen zeiden dat hij zichzelf verdoemd had omdat hij „de hand van de ploeg had genomen en omgekeken had. Hij had zijn roeping verraden, zeiden ze, hij zou in het leven niets meer vinden, absoluut niets meer". Onwillekeurig dacht ik op dat moment terug aan mijn eigen tijd op de kloosterschool toen we een offerplechtigheid ten tonele voerden die „Petite Marie" werd genoemd (het was een Frans klooster), en ik peinsde over de joodse antecedenten van het offeren van kinderen aan God. Op de Heilig Hart-School werd een speciaal uitgekozen meisje gekleed als de Maagd Maria die op driejarige leeftijd in de Tempel opgenomen werd. Maar wat op onze school een symbolisch joods ritueel was, is in Spanje realiteit (ik heb kloosterspeelplaatsen gezien waar priestertjes van acht of negen jaar krijgertje speelden) en dat wijst wellicht eens te meer op een sterke Hebreeuwse inslag in de Spaanse volksaard. Anderzijds is er een element van nuchtere, praktische hoop in de gedachten van sommigen „die hun kind aan God offeren". Zoals in vroeger tijden is in Spanje de priester een geletterd man. In menig plattelandsdorp is hij een combinatie van schoolmeester en wijsgeer, staatsman en geleerde. De seminarie-leerlingetjes, afkomstig uit de heffe des volks, krijgen een opvoeding die ze anders nooit deelachtig hadden kunnen worden. „Je moest hun van alles leren", herinnert Enrique zich. „Ik heb jongens in mijn klas gehad die nog nooit een wc hadden gezien".

Over zijn losse baantjes na zijn uittreding praat hij met enige luchtigheid, maar als hij terugdenkt aan het leven van de ex-priester in Spanje wordt hij grimmig. „We leven onder de druk van drie dingen die ons worden ontzegd: ten eerste het recht om te trouwen, ten tweede het recht om het land te verlaten, en ten derde het recht om te werken". Het paspoortprobleem, in theorie het zwaarste van allemaal, wordt in de praktijk vrij vaak opgelost door de welwillendheid van een humane politieautoriteit of ambtenaar die bereid is een oogje dicht te doen en nieuwe papieren te verstrekken. Het belangrijkste papier is wellicht het carnet de identidad, een door de politie verstrekt persoonsbewijs dat om de vijf jaar vernieuwd moet worden en voor iedere volwassen Spanjaard verplicht is. Enriques oude carnet vermeldde als „beroep" uiteraard priester. „Maar ik deed net of ik nooit een persoonsbewijs gehad had en er nu een wilde aanvragen. Ze lieten me honderdvijftig pesetas betalen en ik kreeg een nieuw bewijs als leek". Bij navraag in Madrid vertelden vrienden mij dat het heel onwaarschijnlijk was dat de betrokken ambtenaar Enriques gegevens niet even in het archief gecontroleerd zou hebben. Afgezien van zigeuners zijn er maar weinig Spanjaarden die geen carnet bezitten. Het huwelijksprobleem waarmee Enrique en Guillermina in Madrid werden geconfronteerd (ze wilden in de baptistenkerk trouwen) draaide uiteraard om de klassieke nachtmerrie van hun wettelijke „nonexistentie" buiten de Ware Kerk. Goicoechea was in Parijs gered door zijn Argentijnse geboorte; Enrique, een rasechte Spanjaard, bevindt zich levenslang in de wurggreep van de katholieke God. Na behalve zijn carnet ook zijn andere papieren te hebben „veranderd", nadat hij een paspoort bemachtigd had, naar Nederland was gevlucht, onder bescherming van de Nederlandse wet was getrouwd en vader was geworden, probeerde Enrique zijn nieuwe burgerlijke staat op het Spaanse consulaat te laten registreren en zijn zoon te wettigen. Het antwoord van de consul is een getuigenis van wat Spaanse theologen „de rechten van de waarheid" noemen: Ik bevestig hierbij de ontvangst van uw brief d.d. 25 juni jl. in antwoord waarop ik u mededeel dat conform par. 4 van art. 83 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek zij die tot priester gewijd zijn of tot een door de Katholieke Kerk goedgekeurde Orde behoren en een plechtige gelofte hebben afgelegd, niet kunnen trouwen indien zij geen dispensatie van de Kerk hebben verkregen. Behalve in gevallen waarin zulk een dispensatie is verleend, is hun huwelijk onwettig en zijn dus ook de uit zulk een huwelijk geboren kinderen onwettig.

Met verschuldigde eerbied sluit ik een afschrift van deze brief in de Spaanse taal hierbij in, en verblijf,

hoogachtend

De Consul-Generaal van Spanje (w.g.) Miguel Sainz de Llanos

Maar de „geestelijke" chantage is hiermee nog niet afgelopen. Zoals de meeste ex-priesters vroeg Enrique ontheffing van het celibaat aan teneinde in Spanje te kunnen trouwen. Maar het Vaticaan, dat pas sinds kort grimmig de ogen opent voor de „verbloeding" aan afvalligen, is niet bereid de hand over het hart te strijken waar het Spaanse gevallen betreft. Enrique liet me een brief zien van een vriend in de Orde die in Spanje zijn zaak behartigt. De vriend schreef dat het antwoord van het Vaticaan een duidelijk neen was: dispensatie van het celibaat werd alleen verleend aan hen die „in de boezem van de Kerk bleven" („en el seno de la iglesia"). Enrique staat dus volledig schaakmat. Om in Spanje te kunnen trouwen, zou hij een dispensatie van de Kerk moeten hebben, en om een dispensatie van de Kerk te krijgen, zou hij naar het katholieke geloof moeten terugkeren. Sinds het concilie kunnen katholieken een beroep doen op de clementie van de kerkstaat - baptisten blijven onderworpen aan de „waarheid". Of zoals Enrique het zegt: „In Spanje zou mijn zoon een vondeling zijn". Hij blijft in Nederland.

Maar zoals alle bekeerlingen in het buitenland hoopt ook Enrique eens in staat te zijn naar Spanje terug te gaan om daar het evangelie te prediken. „De Heer zal ons de weg openen". Over zijn bekering vertelt hij in eenvoudige bewoordingen: „In Spanje merkte ik dat in de protestantse kerken de ware christelijkheid gepredikt werd. Ik behoor tot de (baptisten) kerk in de General Lacystraat in Madrid. Mijn predikant is Don José Luis Rodrigo". Enrique, die musicus is (en in het klooster een grondige opleiding in harmonie en compositie volgde) heeft het een en ander van zijn werk ten behoeve van de Rechte Straat op grammofoonplaten vastgelegd en assisteert nu de heer Hegger in diens zendingstaak. Met enige bitterheid vertelt hij dat zowel zijn eigen naaste familieleden als die van Guillermina zich volledig van hen hebben afgewend. „Ze beantwoorden onze brieven niet eens", zegt hij.

Nadat ik toch nog even een gesprek had gehad met de heer Hegger over de geschiedenis en de fondsen van de Rechte Straat, nam ik afscheid van hem en van Guillermina die me uitgeleide deed. „De Nederlanders zijn prachtmensen. Ze leven voor hun huis en hun kinderen", zei ze.

De Wartburg, genoemd naar de Saksische vesting die Maarten Luther een schuilplaats bood, symboliseert dat huis en dat gezin voortreffelijk. De Rechte Straat geeft een krantje uit dat in 25.000 exemplaren wordt verspreid en vol staat met foto's van ex-priesters met vrouw en kinderen. Hegger woont zelf ook met zijn gezin in dat huis. Guillermina wees me op een ouderwetse houten schommelwieg die in de tuin stond om in gereedheid te worden gebracht voor het zevende kind dat mevrouw Hegger verwachtte. De aanblik van de wieg daar in de achtertuin van het vriendelijke huis aan de Boulevard nr. 11 te Velp had tegelijkertijd iets uitdagends en teders...

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1969

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

CARMEN IRIZARRY OP DE WARTBURG

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1969

In de Rechte Straat | 32 Pagina's