IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

De nieuwe verheerlijking van Maria door Paulus VI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De nieuwe verheerlijking van Maria door Paulus VI

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De r.k- kerk ontwikkelt zich steeds meer tot een diktatoriale-pauselijke en tot een mariale kerk.

En het is merkwaardig, dat deze beide karaktertrekken verband met elkaar hebben. Door de hernieuwde aandacht voor de Bijbel is men in de leidende kringen van b.v. de Nederlandse r.k. kerk gaan inzien, dat de figuur van Maria toch te veel in het centrum van de devotie was komen te staan, ondanks allerlei vergoelijkende theoriën, dat de eer van de moeder ook de eer van de Zoon is. En de meerderheid van het concilie had de term „Maria, moeder van de Kerk" verworpen. Desondanks heeft Paulus VI op de sluitingsdag van de derde zitting van het concilie de helft van zijn rede besteed aan Maria en haar officieel de titel toegekend van , Moeder van de Kerk".

Het is duidelijk, dat het pauselijk gezag de r.k. kerk in mariale richting stuwt, ondanks de tegenovergestelde stromingen binnen de r.k. kerk, die voortkomen uit de bijbelse vernieuwing. Hierboven een boeddhistische vrouw, die haar gebedskralen afbidt. Hiernaast de r.k. rozenkrans. Men ziet duidelijk de overeenkomst. En omdat deze gebedskralen al eeuwen vroeger bij het boeddhisme in zwang waren, moet men wel aannemen, dat de r.k. rozenkrans een poging is tot een roomse omvorming van dit heidens gebruik.

Maria, uitdeelster van de genaden

En de tweede encycliek van deze paus was eveneens helemaal gewijd aan Maria. Die encycliek heet: „Mense maio" (= in de maand mei). Daarin schrijft de paus: „Mogen gedurende de gehele meimaand onze smeekbeden met nog groter vurigheid en vertrouwen opstijgen tot de Moeder Gods, opdat wij haar genaden en gaven bekomen. Al wekken de zware misdaden van de mensen de gerechtigheid van God op en verdienen zij Zijn rechtvaardige straffen, toch moet men ook niet vergeten, dat Hij „de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting" (vgl. 2 Kor. 1:3) is en dat Hij Zijn heilige moeder heeft aangesteld als de edelmoedige uitdeelster van de gaven van Zijn barmhartigheid".

In deze encycliek wordt Maria verder nog genoemd „de koningin des hemels" en spoort de paus aan tot het bidden van de rozenkrans. Hij zegt, dat door het bewijzen van eer aan Maria het christendom overvloedige genaden ontvangt. (Kath. Archief, 21 mei 1965. kol. 583-588).

Wij moeten echter deze beschouwingswijze op grond van de Schrift met alle beslistheid afwijzen, omdat het een zeer onbijbelse, antichristelijke mensverheerlijking is en een ontluistering van het Evangelie van Gods souvereine genade in Jezus Christus.

De Bijbel over het aanroepen van gestorvenen

„Er mag niemand onder u zijn, die doden ondervraagt. Want iedereen die zo iets doet, is een afschuw voor Jahweh. Gij moet onafscheidelijk met Jahweh, uw God, zijn verbonden" (Deut. 18:10-13).

Wij lezen in Sam. 28:3, dat „Saul de geestenbezweerders en waarzeggers in het land verwijderde". Maar wel laat hij door zulk een waarzegster de gestorven profeet Samuel raadplegen. En de straf daarvoor? Die lezen we in 1 Kron. 10:13:.„Zo vond Saul de dood, omdat hij van Jahweh was afgevallen, daar hij het voorschrift van Jahweh niet had onderhouden, en zelfs een dodengeest ter ondervraging had opgeroepen, in plaats van Jahweh. Om die reden strafte Hij hem met de dood en gaf Hij het koningschap over aan David".

Nergens lezen wij in het Nieuwe Testament, dat dit verbod om gestorvenen aan te roepen en te raadplegen zou zijn opgeheven door God. Als dan God het raadplegen van zulk een vroom man als Samuel altijd geweest was, met de dood straft, omdat het verboden is gestorvenen aan te roepen, hoe durft men dan het aanroepen van allerlei gestorven „heiligen" goed te keuren en zelfs te propageren?

De verering van de Koningin des Hemels

In Jeremia 44 lezen wij, dat God aan alle Judeërs die in Egypte wonen, hun totale uitroeiing aankondigt, omdat zij niet wilden ophouden met het branden van wierook ter ere van de Koningin des hemels.

Nu zal een r. katholiek misschien zeggen: Ja maar die Koningin des Hemels van Egypte werd vereerd als een godin. En u weet toch ook wel, dat wij Maria niet als een godin beschouwen.

Zeker, dat weten wij. Maar ik zou dan toch ook het woord van Jeremia 44:8, 9 willen aanhalen: „Waarom Mij tarten door eigen maaksels, voor vreemde goden wierook branden in het land van Egypte, waar gij kwaamt wonen, en zo uzelf uitroeien, tot een vloek maken en spot onder alle volken der aarde? Zijt gij de zonden van uw vaderen al vergeten?"

Want ook al vereert men Maria niet als godin, zij wordt toch beslist „een eigen maaksel", wanneer men haar huldigt als de „uitdeelster van de gaven van Gods barmhartigheid" en als men haat eren met de titel van „Koningin de hemels". Want we vinden daarvoor toch geen enkele grond in de Bijbel. Integendeel, als het waar is, dat wij het Nieuwe Testament moeten zien tegen de achtergrond van Gods openbaring in het Oude Testament, dan moeten we dit alles afkeuren als indruisend tegen Gods duidelijke geboden, waarop God zelfs de doodstraf had gezet.

Ik weet, dat dit pijnlijke en harde taal is voor r. katholieken. Maar ik wil slechts vragen: overdenk deze dingen toch eens. Het is toch niet maar een opinie van ons, die wij u trachten op te dringen. Hier spreekt toch de duidelijke taal van de Bijbel.

En het is voor ons ook niet aangenaam om deze dingen zo klaar te moeten zeggen. We weten, dat we door dergelijke onomwonden uiteenzettingen steeds meer de naam krijgen, dat wij veel te scherp zijn. Maar we zouden onszelf als ontrouw moeten beschouwen, wanneer wij maar zouden zwijgen, omdat we anders de gunst van het publiek zouden verliezen. Jeremia zou ook een veel gemakkelijker leven hebben gehad, als hij wat meer gezwegen had.

Dr. Thijssen contra prof. Berkouwer

In „Oecumene", 1965 no. 2. besteedt mgr. dr. Fr. Thijssen veel waarderende woorden aan het boek van prof. Berkouwer: „Vaticaans Concilie en nieuwe theologie". Hij prijst vooral het feit, dat prof. Berkouwer zich in dat boek „heeft weten te ontdoen van een nog bij hem aanwezige polemische houding" (p. 73).

Maar zo zegt hij verder: „Toch moet ik bij dit alles één restrictie maken en dat is, wanneer de schrijver is gekomen aan het hoofdstuk over de Mariologie. Het schijnt dat hier nog een reformatorische gevoeligheid aanwezig is, waardoor men niet in staat is op dezelfde manier te reageren als elders". (bl. 74).

Dr. Thijssen haalt dan vraag 55 van de Heidelbergse Katechismus aan en meent dat daarin een mogelijkheid ligt om van reformatorische zijde de Marialogie te erkennen, omdat in die vraag gezegd wordt, dat wij „onze gaven ten nutte en ter zaligheid van de andere lidmaten moeten aanwenden".

Inderdaad is dit zo. De Here wil ons als instrumenten gebruiken om anderen tot de zaligheid te brengen. Hij wil daartoe onze prediking, ons getuigenis en ook ons gebed inschakelen. Zo leert het de Bijbel.

Maar daar zit dan ook niet ons bezwaar tegen de Mariologie. Dat bezwaar ligt in het feit, dat de Bijbel ons niet toestaat om gestorven mensen, dus ook niet Maria, aan te roepen. En vervolgens richt ons bezwaar zich tegen de verheerlijking van Maria (en de andere heiligen). Wij menen dat de Bijbel ons zulk een religieuze verering van andere mensen niet toestaat.

COLLEGIALITEIT EEN DODE LETTER

De leer van de collegialiteit, zoals die door het concilie is aangenomen, is een dode letter geworden door de beperkende bepalingen die eraan zijn toegevoegd. Zo schreven wij in ons vorig nummer.

Dit is thans ook praktisch gebleken uit de „Motu proprio", waarmee Paulus VI „de bisschoppensynode" oprichtte, die hem zal bijstaan bij het bestuur van de kerk. Deze „bisschoppensynode" wordt daarin een orgaan van de paus genoemd, terwijl de paus deze bisschoppen niet eens zijn collega's wil noemen. Het woord „collegialiteit" komt in heel dit stuk niet voor.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1965

In de Rechte Straat | 48 Pagina's

De nieuwe verheerlijking van Maria door Paulus VI

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1965

In de Rechte Straat | 48 Pagina's