IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

VAN PARADIJS tot paradijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN PARADIJS tot paradijs

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over Sartre tot Christus

Op 30 juni 1961 verliet ik met de trein Wenen met bestemming Parijs. Op het perron had ik in uiterste vertwijfeling aan een medebroeder mijn biecht gesproken. Ik had hem eerst verboden naar de trein te komen. Toen hij er echter toch was, kreeg ik zo met de angst te doen, met de angst voor God, dat ik moest biechten. Tussen het gewoel van reizigers en treinen sprak hij de woorden „ego te absolvo" uit: Ik ontsla u van uw zonden. Wat ik echter had gehoopt, gebeurde niet. Ik kreeg geen vrede met God. Zo verliet ik dan Wenen, de stad waar ik sinds één jaar als priester had gewerkt. In mijn hoofd warrelden beelden en herinneringen door elkaar. In mijn hart was volledige duisternis en onzekerheid, die grensden aan de vertwijfeling.

Moest het werkelijk zo ver komen met mij? Het was pas anderhalf jaar geleden, dat ik in het premonstratenzerklooster van Geras de priesterwijding had ontvangen en nu verliet ik deze wereld, nu zat ik in de trein naar Parijs en door mijn hoofd ging! telkens weer een gedachte, die ik in de laatste, slapeloze nacht bij J. P. Sartre had gelezen: „Enkele uren of enkele jaren nog wachten: wat geeft het ook wanneer men de waangedachte aan een eeuwig wezen heeft verloren?" (Le mur). Ik had angst, ontzettende angst voor de dood. God had ik uit mijn leven weggecijferd, maar de hel bleef een werkelijkheid. Over mijn hoofd hing het dreigende zwaard van de straffende God, die ik echter in het diepst van mijn hart onttroond had. „Ik ben een god in 't diepst van mijn gedachten" heeft Kloos eens gezegd. Alhoewel ik God van de troon van mijn hart had verwijderd, kon ik Kloos niet napraten.

Er bestaan ogenblikken in het leven die zo onlogisch zijn, dat men zich later naar het hoofd grijpt en zegt: hoe was het nou toch mogelijk? Met die ogenblikken is het echter als met de dromen. Wanneer men er lang over nadenkt, hebben zij meer betekenis dan menig filosofisch syllogisme. Dan lijkt het leven wel een Gordiaanse knoop. Ik vond ook toen geen begin en geen eind aan het touw, tot... . ja, tot het scherpe zwaard van het Woord Gods de knoop doorhakte. Dit is de geschiedenis „Van paradijs tot paradijs".

I

DE EIS VAN EEN GOD

„Als je nu werkelijk wil weten, wat de eigenlijke wil van God is in je leven, dan moet je eens zoeken, wat het moeilijkste voor je is. Als je dat klaar voor ogen staat, dan ken je ook de wil van God."

Over deze zin zal ieder r.k. theoloog van onze tijd het hoofd schudden. Toch was het een priester, die mij dit zei. Hij meende: het leven moet zijn als een voortdurend offer in vereniging met het offer van Christus op Golgotha. Offer is iets moeilijks. Het grootste offer is het moeilijkste in je leven. Dus Deze priester was jeugdaalmoezenier bij de KSA, katholieke studentenaktie in België. Toen hij die zin had uitgesproken, kon ik er een nacht niet van slapen. Want de stem van de priester was voor mij: de stem van Christus. Dat had ik steeds geleerd. Het was dus Christus zelf, die het moeilijkste van mij vroeg. Zou ik dan nog durven weigeren om dat moeilijkste te kiezen?

De priester was de andere Christus voor mij

Toen ik in 1934 in Brugge werd geboren, vertrok mijn broer Romaan reeds naar het klein seminarie van Roeselare, om er zijn philosofische studies en dan later zijn theologische studies te beginnen met het doel: priester worden. Voor mijn ouders was dat iets geweldigs. De oudste zoon zou priester worden. Is dit niet het verlangen van iedere r. katholieke moeder: een kind te hebben, dat aan het altaar staat en daar het misoffer kan opdragen? De plaatsvervanger van de plaatsvervanger van Christus hier op aarde! Met hem werd op deze manier het ganse gezin in een goddelijke sfeer getrokken. Zijn gezalfde handen zouden het gezin zegenen. Zijn stem zou ons leiden op de weg naar boven.

Ik heb deze broer alleen maar in de zwarte soutane van een priester gekend. Hij was niet een broer voor mij. Hij was goddelijke autoriteit, een gezag van boven. Hij had de macht, brood en wijn te veranderen in het lichaam en het bloed van de Here. Hij kon zonden vergeven in de biechtstoel. Hij droeg het geheim van zoveel mensen met zich mee. Daarom werd de plaats, die hij als oudste reeds in het gezin innam, bekroond in het goddelijk gezag. Voor mij was het klaar: luisteren naar God betekende luisteren naar de „andere Christus".

Ik koos het moeilijkste

Toen dan ook deze jeugdaalmoezenier mij het moeilijkste als de wil van God openbaarde, moest ik het ook voor waar aannemen. Deze opvatting stemde ook uitermate goed overeen met het idee van de straffende God, die wij reeds sinds onze kindertijd uit het streng puriteins milieu van de ouders hadden leren kennen. Steeds weer hadden wij geleerd, dat het leven erin bestond: offertjes te brengen om de zonden uit te boeten. Nu vroeg God echter het offer van mijn leven. Niet zomaar kleine offertjes, maar mij geheel en gans. „Ik heb u bij uw naam geroepen. Gij zijt mijn" (Jes. 43, 1)

Het moeilijkste nu was: kloosterleven en priesterleven. Het was echter ook het zekerste. Ik zou komen te staan op de troon van het priesterschap, in de magische sfeer van diegenen, die „uit de mensen genomen worden" en nu „voor de mensen optreden bij God om gaven en offers te brengen voor de zonden" (Hebr. 5, 1) Dit zou ook de tekst worden, waarover op mijn eremis zou worden gepreekt.

Achter de muren

Het is begrijpelijk dat, toen ik op 25 augustus 1954 in het premonstratenzerklooster van Tongerlo intrad, in mijn hart veel duisternis was.

Ik heb dit wel niet zo laten merken. Het nieuwe boeide mij ook zeer en er lag een sfeer van geheimzinnigheid rond iedere kloosterbroeder, die aan ons voorbijgleed. Ook zij waren vol spanning, om ó? „nieuwbakken postulantjes" te leren kennen. Toen mijn ouders dan weer naar huis waren gereden en de deur van het klooster achter ons dichtsloeg, heb ik ironisch tot de novicenmeester gezegd: „Nu zijn wij aan u overgeleverd". Zoals bij ieder ironisch gezegde, waren zwarte coulissen de keerzijde van deze uitspraak.

Er lagen spanningen in mij. Het ganse probleem van de straffende en eisende God, zoals ik dat reeds heb neergeschreven, stond mij niet duidelijk voor ogen. Er liggen zoveel gevoelens en bewegingen in het hart van een mens, die niet tot in de helverlichte zaal van het verstand doordringen, maar die als een geheim telefoonnet communicaties doorgeven en atmosfeer scheppen. Had ik klaarder gezien, dan zou ik misschien dit valse godsbeeld van mij hebben afgeschud. Nu ging het echter met mij mee achter deze muren van stilte en meditatie.

Het centrum van ons kloosterleven lag in het vieren van het misoffer. Iedere dag werd het plechtige misoffer in tegenwoordigheid van de gemeenschap gevierd. Het misoffer — voor een rooms-katholiek — is de onbloedige vernieuwing van het kruisoffer op Golgotha. Datgene, wat voor zoveel eeuwen is gebeurd, nl. dat Christus zijn bloed gaf voor onze zonden, dat Hij stierf op het kruis, wordt telkens weer op onbloedige wijze vernieuwd, een werkelijkheid, wanneer een priester aan het altaar staat en er de woorden: „Dit is mijn lichaam" over het brood uitspreekt.

Wie gedoopt is, kan dan met Christus in dit offer meevieren. Hij kan de lasten van zijn leven, zijn goede werken, zijn offertjes met Jezus in de mis aan de Vader opdragen. Hij kan zijn ganse leven met alles wat erbij hoort, op de pateen, de gouden schaal van het misbrood, leggen en zo in Jezus zijn hemel verdienen, zo in Jezus de zonden van zichzelf en van anderen uitboeten. De waarde nu van dit offer hangt af van de intensiteit waarmede dit „meeofferen" wordt verwerkelijkt. Het meevieren van het misoffer in een passief „erbijstaan" heeft niet zoveel waarde. Wie echter intens „meeleeft verdient een grote schat in de hemel, betekent ook voor de medemensen heel veel.

In één van de eerste meditaties (overwegingen), die de novicenmeester voor ons hield, werd ons gezegd, dat wij „ex professo", dat betekent: vanuit ons beroep, ertoe geroepen waren, naar de heiligheid te streven. God zei ons: „Gij zijt mijn", en dat betekende een volmaakte overgave van onszelf door het offer van ons leven. En werd steeds weer de tegenstelling uitgesproken tussen: „Buiten" en „binnen" het klooster. „Buiten' het klooster bleek dan het streven naar de heiligheid niet zozeer een verplichting, dan wel een vrome raad te zijn. Voor ons bestond echter de verplichting een volmaakt offer te worden in vereniging met het offer van Christus.

De drie geloften

De weg nu, die naar deze heiligheid voert, is volgens de encyclica Provida Mater van Pius XII de weg van de drie geloften: de gelofte van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid.

Toen ik het witte ordeskapulier en het witte kleed kreeg, wist ik, dat ik niet meer mezelf toebehoorde, maar dat ik van God was. De abt knipte een gedeelte van ons haar af, om de onderwerping van ons eigen Ik te symboliseren, zoals tijdens de middeleeuwen de haren van de lijfeigene werd geknipt, ten teken van zijn onderwerping aan zijn heer.

Zo kwamen wij dan te staan onder het beleid van de novicenmeester. Hij heeft, volgens statuut 470 van de orde, de opgave, de ondeugden uit ons leven uit te rukken en de deugden in ons hart te planten. Hij moest ons inleiden in het geestelijk leven van het klooster. Hij moest ons ook met de gewoonten van de orde en met alle kunstgrepen van die totaal andere wereld vertrouwd maken. Hij had de opgave, ons op deze moeilijke weg van de wereld naar de hoogten van geestelijke volmaaktheid bij te staan.

Hij was in staat, iemand de schoonheid van dit uitsluitend aan God toegewijde leven duidelijk te maken, 't Zou oneerlijk zijn, wanneer ik hier zou beweren, dat ik alleen maar zware en zwarte uren achter de muren van het klooster heb doorgebracht. Het dagelijks koorofficie (officieel gebed van de kerk) met zijn prachtige psalmgebeden, met zijn schriftlezingen, met zijn enig mooie gregoriaanse choraalgezangen, boeide mij zeer. Het behoorde tot de mooiste uren van de dag, in het koor te staan en daar in wisselgebed, God te prijzen en te loven. Men werd er gedragen op de vleugels van een middeleeuwse mystiek. Men werd meegevoerd in een spannende wereld van stilte en geborgenheid, van dieper nadenken en confrontatie met de goddelijke wereld. Er lag een vleugje boeddhistische aantrekkingskracht over dit strenge leven van gebed, stilte, boete, vasten en versterving.

Ik had ook heel veel steun aan de novicenmeester. Hoewel geen van beiden wist, waar nu eigenlijk de diepere wortel van mijn vele problemen lag, heeft hij mij in die moeilijke uren op een vriendschappelijke wijze bijgestaan, niet als een overste, maar als een broeder.

De stem van de overste

Van de drie geloften was de voornaamste: de gelofte van gehoorzaamheid. God zei tot ons: „Gij zijt mijn" en wij moesten daaraan door een volledige gehoorzaamheid beantwoorden. Daar nu een identiteitsprinciep tussen Christus en zijn Kerk (in dit geval: de roomse kerk) bestaat, volgens de encycliek mystici corporis van Pius XII, is het ook duidelijk dat luisteren naar Christus betekent: luisteren naar de oversten van die kerk. Voor ons werd dat gekonkretiseerd in de gestalte van de overste. De overste was de stem van Christus. Luisteren naar de overste betekende: luisteren naar de stem van Christus. Welis waar had de jongere generatie veel kritiek tegen deze stelregel, maar in principe bleef dit toch nog steeds de grondtoon van onze gehoorzaamheid.

Het klooster is een anticipatie van het volmaakte rijk van God. Op volmaakte wijze moet men proberen te leven naar de wil van de statuten, de kloostervoorschriften en de overste. De dagorde van het klooster luidde: opstaan om drie uur, psalmengebed, studietijd, hoogmis met psalmengebed, middageten in stilte, recreatietijd, namiddagstudietijd, vespergebed, avondeten en avondgebed, dit alles was een ordening, die ons naar de volmaaktheid voerde. Het was Gods wil. Wanneer wij vijf tot zes uur per dag in de koorbanken stonden, om daar psalmen te zingen en gebeden te verrichten, dan was dit gehoorzaamheid aan Christus. De statuten en voorschriften waren een heilig boek. Een tekortkoming ten opzichte van die voorschriften en van de wil van de overste was een tekortkoming ten opzichte van God, van de roeping die men van God had.

Deze strikte gehoorzaamheid was niet alleen een uiterlijke houding. Ook innerlijk moesten wij onze opvattingen en ideeën volledig aan de geest van het klooster aanpassen. Zo kwam het ook, dat reeds de kleinste ongehoorzaamheid ons geweten ernstig belasten kon.

In dezelfde zin moet men ook de gelofte van armoede beschouwen. Wij moesten arm zijn, zoals Christus arm was. Wij mochten geen duit in de zak hebben, geen eigen kleren of meubelen bezitten. Christus had niet eens een steen, om zijn vermoeide hoofd op neer te leggen. Zo ook de kloosterling niet. Zo wordt de kloosterling aan het harde hout van het kruis gehecht. Het klooster mocht bezittingen hebben, de kloosterling echter niet.

Wordt vergold

Vraag en antwood

Belofte maakt schuld

Het was een prachtige avond in de hervormde Marekerk in Leiden. Uitstekend georganiseerd. Het koor van Sassenheim zong bijzonder mooi. Geen wonder dat de kerk bijna geheel gevuld was.

Fijn was ook de oecumenische samenwerkinng. Ds v. d. Berg, Ned. herv. predikant, opende de samenkomst en ds Velema, chr. geref. predikant, verzorgde de sluiting, terwijl ikzelf, zoals u weet, geref. predikant ben.

Tot onze spijt konden we niet alle binnengekomen vragen beantwoorden. Ds Velema vroeg ons toen, of we die vragen in ons blad wilden behandelen. Wij hebben daarin toegestemd en ds Velema heeft dit medegedeeld. Dus. . . . Belofte maakt nu eenmaal schuld.

Er was één vraag bij, die ik moeilijk kon lezen, n.1. over de Mariaverering. Ik zou graag hebben, dat de schrijver die vraag duidelijker fomuleerde. Zo kan ik zijn bedoeling niet ontcijferen.

1. Waarom bent u juist gereformeerd geworden?

Dat heb ik uitvoerig beschreven in „Mijn weg naar het Licht", blz. 175-180. Kort hierover het volgende:

Toen ik door eigen onderzoek tot de overtuiging was gekomen, dat ik het zuivere Evangelie slechts zou kunnen beleven in een kerk van de reformatie, heb ik in Rio de Janeiro de telefoongids geraadpleegd, en vond daar het adres van een methodistisch predikant. Ik werd door de methodistische kerk van kleren voorzien en mocht gratis op het internaat van hun theologische fakulteit in Sao Paulo verblijven.

Toen ik daar een maand of twee was, kreeg ik een brief van een Nederlandse gereformeerde familie, Kraan-Neven. Zij nodigden mij uit hen te bezoeken en sloten tegelijk het reisgeld voor de trein in. Ze hadden n.1. van de methodistische predikant ter plaatse mijn naam en adres gehoord en hadden tevens vernomen, dat mijn financiële toestand het mij niet mogelijk maakte om mij de reis van vier uur per trein naar hun woning te veroorloven.

Was deze familie christelijk gereformeerd of vrij-evangelisch geweest, dan was ik nu naar alle waarschijnlijkheid christelijk gereformeerd of vrij-evangelisch predikant geweest.

U kunt dat enigszins vergelijken met hen die in het protestantisme geboren zijn en thans lid zijn van de Ned. hervormde, gereformeerde, chr. gereformeerde enz. kerk zijn. Zeker 95 % is dat, omdat hun ouders lid van die kerk waren. We moeten die zaken ook met de nodige nuchterheid bekijken. We hebben toch immers dezelfde belijdenis, dikwijls zelfs dezelfde „formulieren van enigheid".

2. Kunt u zich thuis voelen in de gereformeerde kerk, die zelf heult met Rome ?

Kom, kom, „heulen" is nog al een zwaar woord. Misschien bedoelt u het ook niet zo zwaar, maar kon u op dat moment geen ander woord vinden.

Ik weet, dat er in de gereformeerde kerk een stroming is, die zoveel mogelijk met Rome wil samenwerken. Maar dergelijke predikanten doen dat, omdat zij menen de zaak van het Evangelie aldus het best te dienen. Zij doen dat uit oprechte overtuiging. En dan moogt u zo iets nooit een „heulen" noemen. We moeten elkaar niet zo gauw verdacht maken. Dat is tegen de liefde die Christus ons predikt. We moeten proberen om de ander, die er anders over denkt dan wij, te overtuigen, dat hij het verkeerd ziet.

Oecumenistische oogkleppen

Wel weet ik, dat er gereformeerde predikanten zijn, die bewust maar één geluid willen horen. Zo stuurde een gereformeerd predikant ons blad, dat wel eens gratis aan alle predikanten wordt gezonden, terug. „Geweigerd" stond er op. De postbode kon er zodoende van meegenieten. Ik belde deze predikant daarna op. Hij antwoordde slechts met enkele bitse opmerkingen en zei dat hij meteen moest vertrekken.

Maar zo iets is ook bij predikanten van andere kerken mogelijk. Iemand had de bekende televisiespreker, ds v. d. Bosch, een gratis abonnement op ons blad gegeven. Ook deze predikant zond het geweigerd retour. Wij wisten hiermee dus, dat ook ds v.d. Bosch bewust slechts luisteren wil naar het zoet gefluit van de oecumene met Rome. Wij vinden het volkomen onverantwoord, dat iemand die aan honderdduizend kijkers voorlichting wil geven over allerlei problemen, zoals ook onze houding t.o.v. Rome, zichzelf zo eenzijdig laat voorlichten.

Gereformeerde evangelisatie onder r. katholieken

Maar, wat afzonderlijke gereformeerde predikanten ook voor oecumenische stunts mogen uithalen, dat is beslist niet de officiële houding van de gereformeerde kerken. Er zijn drie deputaatschappen, die alle drie de opdracht hebben gekregen van de gereformeerde generale synode om de evangelisatie onder de r. katholieken te stimuleren. Dat is het algemene deputaatschap Reformatie Rome, en de bijzondere deputaatschappen voor de evangelisatie in Noord Brabant en Limburg en in België. En wanneer men opdracht geeft tot bevordering van de evangelisatie onder de r. katholieken, dan houdt dat in, dat men overtuigd is, dat in de r.k. kerk het zuivere Evangelie niet gepredikt wordt. En dat dit niet alleen een zaak is, die van boven af gedirigeerd wordt, maar ook bij het gereformeerde kerkvolk leeft, blijkt wel uit de enorme opbrengsten van de jaarlijkse koliekten voor deze deputaatschappen.

3. Uit een oud r.k. leerboekje voor de jeugd van 1904 lees ik o.a. deze vraag: Wie heeft macht geboden of wetten uit te vaardigen? Antwoord: De heilige Kerk die ook de sabbat heeft veranderd in de zondag.

Mijn vraag: Waarom vieren de protestanten niet de sabbat van het vierde gebod?

Omdat Jezus Christus voor ons met zijn bloed de vrijheid der kinderen Gods gekocht heeft. Wij, gelovigen, vormen één grote geestelijke familie. Zij die waarachtig tot bekering zijn gekomen en wedergeboren werden, door Gods Geest, zijn broeders en zusters van elkaar in Jezus Christus. En in een familie kunnen toch ook allerlei gewoonten die geen wezenlijke betekenis hebben, veranderd worden. Daar behoeft toch geen aparte wet voor te worden geproklameerd. Wanneer b.v. een familie de gewoonte had om 's middags om twaalf uur te eten en ze doen het voortaan om één uur, dan schikken allen zich daarnaar, als er een goede sfeer is in het gezin.

Zo hebben de christenen blijkbaar al vrij spoedig hun vreugde over de opstanding van Christus en over de uitstorting van de H. Geest, die beide op zondag plaats hadden, tot uiting gebracht door de rustdag te verplaatsen naar dc zondag. Ze hebben gemeend dit te mogen doen vanuit de vrijheid der kinderen Gods, die Jezus hun geschonken had. Ik kan het geen goede gezinsgeest vinden, wanneer wij, de broeders en zusters die eeuwen later leven, daar weer op terug willen komen en dat tot een twistpunt onder elkaar willen maken. Het maakt op mij de indruk van een jongen, die altijd maar zit te mokken omdat het middageten in de familie verzet is van twaalf naar één uur.

Dat Paulus de vrijheid der kinderen Gods ook in deze zin verstaat, blijkt duidelijk uit: „Deze immers stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd" (Rom. 14, 5).

4. Zijn de protestanten u als belijders van Christus niet erg tegengevallen?

Ik ben in Brazilië, waar ik lector in de filosofie was aan een groot-seminarie, overgegaan tot de reformatie. Daar maakte ik kennis met een jong, vitaal, getuigend christendom. De kracht van dit getuigenis blijkt ook wel daaruit, dat volgens r.k. berichtgeving in Zuid-Amerika elke dag gemiddeld duizend r. katholieken overgaan naar het protestantisme.

Toen ik in Nederland terugkeerde, viel het mij inderdaad erg tegen, dat ik dit getuigende christendom hier zo weinig aantrof. Het is dikwijls zo kil in onze Nederlandse kerken. Men kijkt vreemd op, wanneer iemand zo maar in alle eenvoud vertelt van de diepe vrede die hij in Jezus Christus bezit. Sommigen vinden dat eigenlijk een beetje onfatsoenlijk, zo ongeveer in dezelfde zin als wanneer iemand zich in een gezelschap zou gaan ontkleden. „Geestelijke denudatie" noemt men dat dan.

Geen persoonlijk getuigenis

Zo vond ik het ook bijzonder teleurstellend, dat in een artikel van de gereformeerde predikant, dr K. Dronkert, de ex-priester, H. Meinders, die onlangs bevestigd werd als predikant van de gereformeerde kerk te Zevenhoven, geprezen werd omdat er in zijn prediking niets te bespeuren was van zijn persoonlijke geschiedenis. Ik begrijp dat niet. Zijn wij dan niet geroepen om te getuigen van de heerlijkheid van Christus die wij persoonlijk in ons geloof hebben aanschouwd? Moet de prediking zich dan beslist beperken tot een volstrekt zakelijke weergave van het Woord Gods?

Paulus maakt voortdurend melding van zijn verleden en de Heilige Geest heeft het niet als overdadig beschouwd, dat de persoonlijke geschiedenis van Paulus vier keer uitvoerig in de Bijbel werd opgenomen.

Wel ben ik het met dr. Dronkert eens, als hij door zijn opmerking wil wijzen op het gevaar van zelfingenomenheid en persoonsverheerlijking, dat aan zo'n getuigenis is verbonden. Maar dat mag toch geen reden zijn om het getuigenis helemaal achterwege te laten. Als wij alleen maar iets mochten doen, waaraan geen gevaar van zondigen is verbonden, dan zouden we volstrekt niets meer moeten, zelfs niet het Woord Gods verkondigen, want ook een predikant die slechts Christus en het Woord Gods wil prediken, kan last krijgen van de strelende gedachte, dat hij dat op zulk een uitstekende manier doet.

De vrijheid der kinderen Gods

En andere teleurstelling voor mij was, dat de vrijheid der kinderen Gods soms zo weinig tot uitdrukking komt. Ik moest konstateren, dat bepaalde persoonlijke initiatieven enkel daardoor werden afgekeurd, omdat ze niet ontstaan waren vanuit een opdracht door de kerkelijke instanties of erdoor gesanktioneerd waren. Ik kon dan maar moeilijk het verschil zien met de r.k. kerk, die ook van allerlei dingen eist, dat zij haar „imprimatur" eraan geeft. Zie verder het artikel: „Naar een protestantse curie?"

Dit euvel hangt samen met het voorgaande. Hoe meer men de prediking herleidt tot een zakelijke, onpersoonlijke verkondiging van de leer van de Bijbel, hoe meer men ook behoefte krijgt aan een strakke kerkelijke hierarchie, die het gebrek aan levend getuigenis moet opvullen en aanvullen.

Zeker, er moet orde zijn en de kerk mag niet vervallen tot sektarische losbandigheid. Maar tussen de uitersten van een strakke, koude kerkelijke hiërarchische struktuur en de sektarische losbandigheid staat het juiste bijbelse midden: de levende orde tussen broeders en zusters in Christus, de orde van een familie, die haar meestal ongeschreven wetten of gewoonten heeft, maar waar toch de spontaneïteit alle kans blijft behouden.

5. Hoe komt het dat zovele miljoenen r. katholieken die de hijhei lezen, toch aan de r.k. leer meer waarde hechten dan aan wat de Bijhei zegt?

Omdat hun reeds vanaf de vroegste jeugd wordt geleerd dat elke vrijwillige twijfel aan de leer van de r.k. kerk, zware zonde is. En wanneer zij met zulk een vrijwillig gekoesterde twijfel aan de leer van Rome toch de kommunie zouden ontvangen (aan het Avondmaal zouden deelnemen in de r.k. zin), dan zouden zij zich een oordeel eten. En als ze zouden sterven zonder die zonde van de vrijwillig onderhouden twijfel te willen biechten, dan zouden ze voor eeuwig verloren gaan.

Dat is ook voor mij de grote moeilijkheid geweest om de Bijbel eerlijk en onbevooroordeeld te kunnen lezen, tot op het moment dat ik ineens inzag, dat de onderwerping aan het onfeilbare Woord Gods in de Bijbel steeds vooraf moet gaan aan de onderwerping aan een eventueel menselijk leergezag.

6. Als ik dit alles van u met intense belangstelling heb aangehoord, waarom kon u ds Loos dan niet weerhouden om van predikant priester te worden?

In de eerste plaats omdat ik nooit kontakt heb gehad met ds Loos vóór zijn overgang naar Rome.

En vervolgens omdat de r.k. kerk er in Nederland in geslaagd is om ons getuigenis bij veel predikanten verdacht te maken. Er zijn er die eerder geloven wat een priester dan wat een ex-priester zegt.

En tenslotte: alleen het door de H. Geest als instrument gebruikte Woord van God is oppermachtig, maar niet ons mensenwoord.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1964

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

VAN PARADIJS tot paradijs

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1964

In de Rechte Straat | 32 Pagina's