IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

HET GELOOF?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET GELOOF?

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het geloof is een centraal begrip bij de controverse Reformatie-Rome. Beslissend is daarbij de vraag: Wat is, volgens de Bijbel, het geloof? U weet dat Reformatie en Rome daarop verschillend antwoorden. Daarom hebben wij al vaker over die vraag in ons blad geschreven. Maar vanwege het grote belang daarvan willen we het nu weer eens doen en dan in de vorm van vraag en antwoord.

1. Wat is het geloof, waardoor wij het eeuwige leven beërven?

a. „Een stellig weten, waardoor ik alles voor waarachtig houd wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard."

Lijnrecht daartegenover staat de moderne Schriftkritiek, die zo gevaarlijk is, omdat de aanhangers beweren in te stemmen met bovenstaande omschrijving van wat geloof is. Ze voegen er echter aan toe: De vraag is wat God ons in Zijn Woord openbaart. Dat moeten we zélf zien uit te maken.

Wanneer wij echter zelf moeten uitmaken, wat God in Zijn Woord ons openbaart, dan hebben we ten diepste niets aan dat Woord Gods. Dan stellen we onszelf erboven. Via de clausule: „Wij moeten zien te achterhalen wat God in de Bijbel tot ons zeggen wil en wat in de Bijbel alleen maar mensenwoorden zijn" — kunnen we alle kanten uit die we zelf willen.

Maar we herhalen: Het geloof is een stellig weten dat alles wat de Bijbelschrijvers ons als waar voorhouden, ook werkelijk door God ons als waar wordt geopenbaard.

b. „Een vast vertrouwen, dat … ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, alleen om der verdienste van Christus wil."

Dat „ook voor mij" hoort wezenlijk bij het geloof, waardoor wij het eeuwige leven beërven. Jakobus schrijft immers:

„En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, die een ieder mildelijk geeft en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Maar dat zij ze begere in geloof, niet twijfelende; want wie twijfelt, is een baar der zee gelijk, die van de wind gedreven en op en neer geworpen wordt. Want die mens mene niet dat hij iets ontvangen zal van de Heere" (Jak. 1:5-7).


„De wet is heilig en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed" (Rom. 7:12).

Maar voor hen, die buiten Christus zijn, is de wet moordend, „ten dode".

Ze is vol dreiging voor hen, die door het vervullen van Gods geboden het eeuwige leven trachten te verdienen.

Dan maakt de wet angstig en brengt allerlei frustraties voort. Maar voor hen die tot geloof zijn gekomen, is de wet liefelijk. Zij is dan een dienares, een vriendin, die ons leert hoe wij gelijkvormig kunnen worden aan het beeld van Gods Zoon. Hiernaast een afgodsbeeld in het museum van Mexico City.


Inderdaad, wanneer de Heere door Zijn Woord ons stellig verzekert, dat wie in Christus gelooft, het eeuwige leven beërft (bv. Joh. 6 : 4 7 ) , en wij twijfelen daaraan, dan moeten we niet menen dat we desondanks tóch het eeuwige leven zullen ontvangen.

2. Is dat geloof, waardoor wij het eeuwige leven beërven, een verdienstelijke daad?

Nee, in en door dat geloof belijden we juist dat er in ons geen enkele verdienste is, maar dat de Heere God alle reden heeft om ons voor altijd van Zich te werpen: „Weg van Mij in het onuitblusbare vuur!" En in en door dat geloof pleiten we juist op pure barmhartigheid en vragen wij dat de Heere ons goedgunstig gestemd wil zijn, — NIET op grond van iets goeds dat wij zouden gedaan hebben (we belijden juist dat we zondaars zijn en de eeuwige dood verdienen) — maar uitsluitend op grond van wat Christus gedaan heeft voor zondaars, die op Hem hun vertrouwen willen stellen.

3. Worden we dan toch niet behagelijk aan God op grond van dit geloof?

JA en NEE.

JA, omdat we door dit geloof Gods barmhartigheid eren en Christus grootmaken, die ons van God gegeven is tot zoenmiddel en tot oorzaak van eeuwig leven. We zijn dan dus in wezen toch weer alleen maar door het geloof aangenaam aan God vanwege Jezus Christus.

NEE, als we zouden denken dat dit geloof een zuivere, geheel zondeloze daad zou zijn, die DAAROM Gods welbehagen over ons zou trekken. Want ook deze daad van het geloof rijst op uit een mens, in wie de oude zondige begeerlijkheid wel overwonnen is door de inwonende Heilige Geest, maar in wie die begeerlijkheid nog steeds aktief is, ook al distanciëren wij ons voortdurend van die oude mens in ons door de dagelijkse strijd van het geloof en van de levensheiliging. En de heilige God kan alleen maar behagen hebben in het volmaakte.

4. Wordt dan van onze kant geen enkele bijdrage verwacht om het eeuwige leven te beërven?

Nee, alle bijdrage voor onze zaligheid wordt alleen geleverd door Jezus Christus. Er is dus niet nodig:

a. een zekere voorbereiding tot de verzoening van God, doordat we bv. schoon schip maken met de ergste zonden in ons leven, of doordat we althans proberen ons best te doen;

b. er is ook niet nodig een bepaalde diepte van zondebesef, alsof God ons genadig zou willen zijn op grond van ons diepe berouw. God is ons helemaal niet genadig op grond van ons berouw, maar enkel op grond van het feit dat we ons vertrouwen helemaal stellen in Jezus Christus, Zijn geliefde Zoon, die Hij gegeven heeft voor onze redding.

Helaas kunnen wij, mensen, maar moeilijk ertoe komen om aldus geheel alleen op Gods barmhartigheid in Christus te bouwen. We kunnen maar moeilijk geloven in een God, die zo geheel anders is dan wij. En zo zien we toch altijd weer dat in de praktijk wél allerlei voorwaarden gesteld worden aan mensen, willen ze zeker zijn van de vergeving der zonden.

Wel is zondebesef noodzakelijk voor onze zaligheid, omdat dit niet mogelijk is zonder waarachtig geloof. In het geloof zelf zit het zondebesef gegeven, want in Christus geloven betekent juist de erkenning dat ik zo zondig ben dat ik uit mijzelf nooit meer met God kan verzoend worden, maar dat dat slechts kan gebeuren door tot Jezus Christus als mijn Middelaar mijn toevlucht te nemen.

5. Kunnen wij onszelf enigszins opwerken naar zulk een geloof toe?

Nee, zulk een geloof, waardoor wij oprecht onze eigen schuld en verlorenheid erkennen, en de vergeving der zonden en het eeuwige leven niet verwachten van eigen prestatie, gaat zozeer in tegen de zelfvoldaanheid en opstandigheid van onze zondige natuur, dat zulk een geloof nooit resultaat kan zijn van deze zondige natuur. Daarom zegt Christus dan ook dat wij moeten wedergeboren d.i. innerlijk helemaal omgevormd worden door de Heilige Geest, willen wij dat Koninkrijk van de genade zien en binnengaan. Daarom is zulk een geloof dan ook een genadegeschenk van God.

6. Maar waarom worden de niet-gelovigen in de Bijbel dan voortdurend opgeroepen om te geloven, wanneer ze zich daartoe niet kunnen opwerken en het geloof een gave van God is en geen prestatie van de mens?

Omdat God die gave slechts wil schenken langs de weg van de vermaning, de oproep, de uitnodiging, het bevel om te geloven. Daarom is het onjuist, wanneer iemand aan de oproep tot geloof in Christus geen gehoor wil (of durft) geven op grond van het feit, dat het geloof een gave is. Dan zouden wij ingaan tegen de wil van God, die ons dat geloof slechts schenken wil langs de weg van de uitnodiging en de oproep tot geloof.

Zulke mensen willen het geloof als een geschenk ontvangen, dat zo maar van de hemel neerdaalt in hun harten. Maar wij mogen God niet voorschrijven, hoe Hij Zijn genadegeschenken, dus ook de gave van het geloof, aan ons moet mededelen. En het is uit de Bijbel duidelijk dat de Heere als regel de mensen slechts tot het geloof brengt door hen toe te roepen: „Bekeert u en gelooft in het Evangelie. Gelooft in Jezus Christus". Wij mogen en moeten dus geloven in de gave van de vergeving der zonden en van het eeuwige leven uitsluitend op grond van de belofte, die God in Zijn Woord heeft vastgelegd en in de sakramenten verzegelt, en zo mogen we dus ook geloven dat het geloof, waarmee we die weldaden aannemen, een gave Gods is.

7. Wat zijn de wezenlijke vruchten van zulk een geloof?

Wanneer wij volkomen oprecht en algeheel d.i. met onze geest en met ons hart aldus geloven, dan móét zulk een geloof o.a. de volgende vruchten voortbrengen. Dat „moeten" is niet het moeten van een zedelijke verplichting, maar het moeten van een levensnoodzakelijkheid, een moeten dat voortspruit uit de eigen vitaliteit van het geloof.

a. Ootmoed. Wanneer een mens oprecht gemeend belijdt, dat hij een zondaar is, die alleen maar van genade en ontferming kan leven, dan brengt dat vanzelf een ootmoedige levenshouding mee. Indien niet, dan is zijn geloof niet oprecht. Helaas zijn er heel wat christenen, die belijden dat wij allen zondaars, grote zondaars, zijn, terwijl zulk een belijdenis alleen maar in het verstand blijft steken, maar niet voortkomt uit het hart. Zulke christenen zijn dan ook soms hard, hooghartig en koud.

b. Tevredenheid. Wanneer een mens oprecht belijdt dat hij geen enkel recht heeft op ook maar enige levensgenieting, dan zal hij ook niet opstandig worden, wanneer lijden hem ten deel valt.

c. Blijdschap en verwondering. Voor een mens, die weet dat hij elk recht op het goede in het leven verbeurd heeft, is elke genieting die hij ontvangt, een verrassing. Hij ziet daar steeds persoonlijk de barmhartige Vader achter staan, die hem dat uit loutere onverdiende goedheid, om wille van Christus, toebedeelt.

d. Dankbaarheid. Zulk een gelovige zal altijd dankbaar zijn. Hij is blij met elk plezier. Hij geniet steeds opnieuw van al het mooie van de schepping als een dankbaar kind van God.

e. Liefde en barmhartigheid. Iemand die zo diep en radikaal de liefde heeft ervaren van Iemand, van God Zelf, kan niet anders dan leven in die sfeer van de liefde en die liefde ook uitstralen en in praktijk brengen. Hij móét wel de belangstellende liefde voor de medemens in zich meedragen.

En dat betreft vooral de medemens in nood. Zulk een gelovige weet immers dat de Heere hem uit de verschrikkelijkste nood heeft gered, die maar denkbaar is: de nood van de vervreemding van God en zelfs van de haat tegen zijn Schepper en Weldoener, de nood van de uiterste duisternis. Christus heeft Zichzelf gegeven in de uiterste duisternis van Golgotha om hem te redden. Dat weet en ervaart een gelovige elke dag vol dankbaarheid. En daarom kan hij nooit hard zijn tegen zijn naaste. Daarom móét ook hij wel barmhartig en geduldig zijn en verdraagzaam, omdat hij weet dat de Heere dagelijks geduldig met hem is.

f. Gemeenschap en leven. Allereerst gemeenschap met de Heere. Dat is een wezenlijk gevolg van het geloof of beter: het is mét het geloof gegeven. Geloof betekent immers overgave in vertrouwen aan Iemand, aan Jezus Christus, en in en door Hem aan God, de Vader. Daarom brengt het geloof vanwege deze gemeenschap ook het leven, zelfs het eeuwige leven, met zich mee. Ook dat is inherent aan het geloof. Daarom zegt Christus ook heel kort: „Wie in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven" ( Joh. 6:47).

Maar dat geloof brengt ook vanzelf een levende gemeenschap met alle andere oprechte gelovigen. Er is op aarde geen dieper gemeenschap tussen mensen denkbaar dan door het geloof. Het is een wonderbare ervaring om in de ander Christus te ontdekken, om te bemerken, hoe ook de ander zijn vertrouwen geheel en al stelt op Jezus Christus en enkel leeft uit dezelfde Heere, die ook ik zozeer liefheb.

Die levende gemeenschap van de kinderen Gods onderling wordt in de Bijbel geschilderd met allerlei prachtige beelden zoals: het éne lichaam met zijn vele ledematen, de éne Wijnstok met zijn vele ranken, de éne Herder met de vele schapen van de éne kudde, enz.

g. Dit zijn maar enkele stukjes van de overweldigende rijkdommen, die het geloof met zich meebrengt.

8. Hoe wordt ons geloof versterkt?

Deze morgen had ik een lang gesprek met een Italiaanse priester. Hij is 55 jaar, maar is tot de overtuiging gekomen dat de r.-k. leer in strijd is met de Bijbel. Nu moet hij dus zijn geweten volgen en de kerk verlaten. Maar wat een stap is dat niet op zo'n leeftijd! Zal hij werk kunnen vinden? In Italië is er veel werkloosheid. En welk land zal hem op zo'n leeftijd nog aanvaarden? Bovendien heeft hij in een ander land direkt de taaimoeilijkheid. Het is te begrijpen dat hij dan ook huivert. Ja, hij weet dat hij eigenlijk zijn kerk moet verlaten en toch is daar die angst voor die zo diep ingrijpende stap. Hij zei mij: „Ik heb echt vertrouwen in de Heere, maar ik heb méér vertrouwen nodig om de moeilijkheden, die na mijn uittreden opdoemen, het hoofd te kunnen bieden. Maar hoe krijg ik dat meerdere geloof? Het geloof, ook de vermeerdering van het geloof, is immers een gave van God".

Toen heb ik hem erop kunnen wijzen, dat de Heere ook die vermeerdering van het geloof in de regel slechts schenkt langs de weg van vermaning en vertroosting door Zijn Woord en door de innerlijke worsteling met de belofte Gods. „Wanneer u straks terugbent in Italië — zo zei ik hem —, ga dan in de stilte van uw kamer heel diep het aangezicht van de Heere zoeken. Probeer u op te werken tot een volstrekt vertrouwen in Hem. Lees voortdurend de vele beloften in de Bijbel, waarin de Heere zegt dat Hij het vertrouwen van de Zijnen nooit beschaamd zal maken. Zeg het tegen de Heere heel eenvoudig, dat u het daar zo moeilijk mee hebt, dat u beeft voor die grote stap, ook al weet u dat het Zijn wil is. En keer dan weer terug naar dat Woord, naar die stellige belofte. En langs die weg wil de Heere uw geloof vermeerderen.

Zeker, als u dan versterkt uit zulk een geloofs- en gebedsworsteling opstaat, weet u heel goed dat die versterking van het geloof niet het gevolg is van uw prestatie, maar geschenk Gods. Maar u weet dan ook dat u de weg van de gehoorzaamheid bent gegaan. U hebt de aanwijzingen van de Heere gevolgd. Wanneer u maar in uw stoel zou blijven zitten, wachtend totdat de Heere ineens als een wonder u dat grote en sterke vertrouwen schenkt, waardoor u zich in staat voelt om alle moeilijkheden die uit uw komende beslissing voortvloeien, te overwinnen, dan bent u er naast, dan bent u in strijd met de duidelijk geopenbaarde wil van God, die ons in de regel slechts de nodige geloofssterkte wil geven langs die weg van de worsteling in gebed en geloof met het woord der belofte in Christus."

Ik heb het bovenstaande konkrete voorbeeld gegeven, maar voor ons allen geldt hetzelfde. De bede: „Ik geloof, Heere, kom mijn ongeloof te hulp!" mag nooit betekenen een lijdelijk afwachten. Nogmaals, de Heere komt ons ongeloof in de regel slechts te hulp in de weg van onze eigen gebeds- en geloofsworsteling.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1975

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

HET GELOOF?

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1975

In de Rechte Straat | 32 Pagina's