IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

in gesprek met pater Rademaker

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

in gesprek met pater Rademaker

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(vervolg)

Vraag 1 (ds H. J. Hegger): „Pater Rademaker, bizonder blij ben ik met uw getuigenis (in De Bazuin), dat in het leven van de mens niet ónze werkzaamheid voorop staat maar de om niet geboden heilsbemoeienis van God. Dat is ook voor ons het enige houvast. Vraag: Bent u het dan ook met ons eens, dat de mens eigenlijk en allereerst gerechtvaardigd wordt door de toereiking van de gerechtigheid van Christus en dat al het andere een gevolg is daarvan? Dat andere is dan: de bereidheid tot gehoorzamen aan Gods geboden, de houding van liefde tot de evenmens, de vreugde, de rust, de zekerheid des harten, bovenal echter de gemeenschap met Christus, het leven van, met en in Hem".

N.B. In deze vraag is een typefout van mij ingeslopen, waarvoor ik allereerst mijn oprechte verontschuldiging aanbied. Het woord „toereiking" had moeten zijn „toerekening". De Here gebruikt echter meerdere malen onze vergissingen om Zijn doeleinden te bereiken. Ik meen dat dit ook hier het geval is. We kregen over deze vraag van de „toereiking van de gerechtigheid van Christus" zulk een mooi antwoord, dat we menen er goed aan te doen dit toch hieronder te laten volgen. In 'het eerstkomende nummer zal pater Rademaker dan antwoorden op de vraag van de toerekening van de gerechtigheid van Christus.

Antwoord (pater Ben Rademaker) C.ss.R.): „Als ik u goed begrijp, ben ik het volledig met u eens, „dat de mens eigenlijk en allereerst gerechtvaardigd wordt door de toereiking van de gerechtigheid van Christus en dat al het andere een gevolg is1 daarvan". Er is mij nl. in de schatkamer van Gods Woord, de Bijbel, niets zó duidelijk geworden als dat God niet alleen als de „Eerstwerkzame" in ons leven vóórop staat, maar ook dat Hij als de Ene en Enige - in en door Jezus Christus en door Zijn Geest - heel ons leven van aanvang tot voltooiing volledig beheerst en draagt. Noemen wij deze „heerschappij Gods", waaraan hemel en aarde, d.w.z. álles is onderworpen niet het „Koninkrijk Gods"?

En wat betekent, vanuit de Bijbel vernomen, dit Koninkrijk van God, dit heersen van God, en hóe heerst God zó volledig over alles en allen? Ik kan het niet anders zien dan dat het de Boodschap bij uitstek van de Bijbel is en goed verstaan zelfs de enige Boodschap die wij er in aantreffen, dat God over ons heerst - in Christus Jezus en de Geest — door als de Ene en Enige in beiden Zich volledig aan ons te openbaren en ten volle aan ons weg te schenken. Ik ken dan ook geen rijker formulering van dit heersen van God, van Zijn Koninkrijk, dan wat ons daarover in de eerste brief aan de Christenen van Korinthe gezegd wordt in hoofdstuk 15, vers 28. Daar lees ik, dat God bij de eindvoltooiing het Koningschap over ons aanvaardt om „Alles in allen" te zijn. Het is de vervulling van Gods belofte, die wij in Uittocht 3, 14 en 15 vernemen, dat God van geslacht tot geslacht voor eeuwig zal heten: „Ik ben". Uit heel de Schrift valt te beluisteren, dat dit betekent: Ik ben er - om er krachtens Belofte en Verbond - uit Trouw dus - te zijn en te blijven voor ú, mijn volk.

Het geheim van dit unieke heersen van God, dat een heersen is door Zich volledig te geven aan allen en voor altijd, waardoor God „onze" God zal zijn (en blijven) en waardoor wij „Zijn" volk zullen zijn (en blijven) - het unieke geheim van dit „Koninkrijk Gods" is, dat God de „wereld" - „alles in allen" liefheeft, zo lezen wij toch in Johannes 3:16. En tot de vraag teruggaand zou ik dan willen zeggen: Dit alles wordt ons toegereikt in Christus Jezus. Já, want in Hem woont naar het woord aan de Christenen van Kolosse (Kol. 2:9) „in werkelijkheid de ganse Volheid Gods" en door onze gemeenschap met Hem - de gemeenschap des geloofs - zijn wij aan die volheid deelachtig geworden. En de Geest der waarheid zal ons in Christus Jezus, die een „levendmakende Geest" genoemd wordt (1 Kor. 15:45), „tot de volle waarheid geleiden" (Joh. 16:13) - d.w.z. tot de volle „werkelijkheid" van het Koninkrijk Gods dat „genade" heet, genade uit Liefde en Trouw.

U zult na dit alles wellicht begrijpen, dat ik in vraag 1 een beetje moeite heb met de uitdrukking, dat de mens eigenlijk en allereerst gerechtvaardigd wordt door de toereiking van de gerechtigheid van Christus en dat al het andere een gevolg daarvan is. Het woord „toereiking" lijkt mij bizonder gelukkig. Het geeft prachtig aan, dat onze rechtvaardiging zonder meer een „genade" is, een vanuit Gods Trouw aan ^ijn Belofte en Verbond om niet geschonken gave. Doen wij er dan wel goed aan, om deze gave op de operatietafel te gaan leggen en haar te ontleden aan de hand van theologische formules als „eigenlijk" en „allereerst" en „al het andere is een gevolg daarvan"? Maakt de Bijbel ons niet duidelijk, dat alles - heel onze rechtvaardiging van aanvang tot voltooiing - ons wordt geschonken door de „toereiking van de gerechtigheid van Christus" in en door de Geest, door de oneindige Liefde van de Vader? Of zit u met de moeilijkheid, wat wíj dan nog moeten doen? - wat ónze rol daarbij is? Ons beider antwoord daarop kan dunkt mij niet anders luiden dan dat wij moeten geloven, dat wij ons met huid en haar moeten toevertrouwen aan het boven omschreven Koninkrijk Gods dat ons in Christus Jezus en de Geest tot „rechtvaardigen", tot „heiligen" maakt. Maar is ook deze „gehoorzaamheid des geloofs" niet zonder meer en heel en al een om niet geschonken genade, die ons wordt „toegereikt" in Christus Jezus, die naar Hebreeën 12: 2 de „grondlegger en de voltooier is van het geloof"? En geldt óók van het geloof niet, dat het als een gave Gods „in onze boezem wordt gelegd en op ons hart wordt geschreven" (Jeremia 31:33), of om met Ezechiël 36:26 te spreken, dat het ons als een „nieuw hart", d.w.z. als een volmaakt gelovend hart door God geschonken wordt? Ik zou dit eerste antwoord willen besluiten met de opmerking: laten wij met de theologen niet lonken naar het gouden kalf van de eigen werken, zelfs niet door in theologische formules onszelf en anderen te willen voorrekenen: dit doet God en dat doen wij. Laat ons liever met de „eigen handen" op de rug luisterend instemmen met het woord van Sint Paulus in 1 Kor. 15: 9-10, dat wij de allerminsten zijn en óók dat wat wij als een „koningsvolk van priesters" zijn (Exod. 19:6 en 1 Petr. 2:9), dat wij dat zijn door Gods genade en dat die genade niet ijdel is in ons - niet door óns, maar door de Vader die in Christus Jezus en de Geest met ons is, alle dagen, tot aan de voltooiing van de wereld" (Matth. 28: 20).


IN HET VOLGENDE NUMMER:

Een brief aan kardinaal Alfrink met de vraag: „Erkent u de gereformeerde kerken ten volle als kerk?" - en zijn eventuele antwoord.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1968

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

in gesprek met pater Rademaker

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1968

In de Rechte Straat | 32 Pagina's