IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Gij zijt Petros

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gij zijt Petros

vervolg van intermezzo

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Pater Schoffelmeer

„Op bl. 6 van het juli/aug.-nummer schrijft u, dat mijn vergelijking („Jij wordt mijn gouverneur" en later: „Jullie worden mijn gouverneurs") uitgaat van de veronderstelling, dat Christus één bepaalde persoon of een college van drie of meer als hoofd van de universele kerk zou willen.

Dat is mijn uitgangspunt niet geweest en heb ik ook niet willen beweren. Een andere vraag is natuurlijk of ik dit in feite niet houd. Voor de vergelijking is 't van geen belang, of de vorst zegt: „Jij wordt mijn gouverneur", of b.v. „Groot is jouw wijsheid" en later: „Groot is jullie wijsheid". Door de gebruikte voorbeelden wordt nl. aangetoond, dat in de gegeven omstandigheden de tweede persoon enkelvoud „jij" niet kan worden opgevat als een representatief meervoud en dat dit daarom ook niet mogelijk is in Matth. 16:19. Het ging er mij dus alleen om uit te maken, tot wie Jezus de woorden in genoemde tekst had gezegd, niet wát ze betekenen, zoals u abusievelijk meent. Uit de door mij gegeven vergelijking volgt enkel, dat de woorden: „Al wat gij op aarde zult binden. ." tot Petrus alleen zijn gesproken."

ONS ANTWOORD:

1. Ik meen dat men slechts kan aantonen, dat Jezus hier niet tot Petrus kon spreken als representerend het college van de apostelen, wanneer men aan kan tonen, dat Petrus zijn belijdenis: „Gij zijt de Christus..." ook niet heeft uitgesproken in naam van de andere apostelen.

Het spreken in naam van anderen neemt ook u aan als mogelijkheid in uw vergelijking. Waarom neemt u dan niet de mogelijkheid aan, dat Christus, hoewel Hij zich grammatikaal in het enkelvoud tot Petrus richt, toch tegelijk bedoelde een antwoord te geven aan de andere apostelen, in wier naam Petrus gesproken had?

Er is maar één minister-president

2. Men kan wel tegen iemand zeggen: „Groot is jouw wijsheid" en daarna aan anderen: „Groot is jullie wijsheid". Want zij kunnen op verschillende manieren wijs zijn.

Maar wanneer onze koningin tot minister Cals heeft gezegd: „U zult de minister-president zijn", dan kan zij datzelfde niet de volgende dag tegen minister Biesheuvel zeggen, of zij moet eerst de benoeming van minister Cals ongedaan maken. En nog veel dwazer zou het zijn, als ze dat eerst zegt tegen minister Cals en daarna tegen alle demissionaire ministers of tegen de hele kamer. Dat zou een hopeloze verwarring scheppen. Want minister-president kan maar één persoon tegelijk zijn.

Daarom is het ook niet mogelijk om, zoals u dat doet, de grammatikale vorm van de inhoud van de zin te scheiden. Het is slechts vanuit de inhoud van een gezegde, dat wij kunnen opmaken of iets slechts tot één of tegelijk tot meerdere personen kan gezegd worden.

Om het populair te zeggen: Volgens u heeft Jezus met die woorden Petrus benoemd tot eerste paus, tot hoofd van de Kerk met een absolute macht over de andere apostelen en over alle christenen.

Maar dan blijft mijn vraag klemmen: Hoe kan Jezus precies dezelfde woorden, waarin Hij Petrus benoemt tot paus, daarna nog eens richten tot alle discipelen? Dat moet toch een bron van verwarring worden.

Een juridische dwaasheid

3. Overigens acht ik het niet van zo groot belang, of hier sprake is van een representatief meervoud of niet. Ik heb dat representatieve meervoud slechts aangenomen, omdat ik dan gemakkelijker de harmonie kan vinden tussen Matth. 16:19 en 18:18. Men zou ook de eenvoudige verklaring van de heer L. Götzer (zie ons septembernummer bl. 13) kunnen volgen.

Want ook al zou Jezus hier zich uitsluitend tot Petrus gericht hebben, dan nog blijft mijn vraag klemmen: Hoe kan Jezus dezelfde woorden, waarmee Hij volgens u Petrus tot paus aanstelt, later ook richten tot de andere apostelen en misschien zelfs tot nog meer discipelen?

Het „westerse schisma" (1378-1418) is juist daardoor ontstaan, dat de ene groep kardinalen tegen Urbanus VI zeiden: „U bent de paus", terwijl een andere groep kardinalen precies datzelfde zeiden tegen Clemens VII. Slechts één van beiden kon echter de paus zijn.

Kard. De Jong zegt in zijn „Handboek der Kerkgeschiedenis":

„Het Westerse Schisma is ongetwijfeld de meer ernstige crisis, die de middeleeuwse Kerk heeft doorgemaakt. Niets heeft zozeer het pauselijk gezag ondermijnd en daardoor het Protestantisme, het Gallicanisme en andere verwante tendenzen, die tot het Vaticaans concilie voortduurden, voorbereid" ((II, p. 384). Maar als Jezus zelf dezelfde woorden, waarmee Hij Petrus zou hebben aangesteld tot paus, later ook richt tot de andere apostelen, dan zou Jezus toch een grote juridische dwaasheid hebben begaan en zelf oorzaak zijn geworden van verwarring in Zijn eigen Kerk.

Pater Schoffelmeer:

„Op bl. 5 van het september-nummer had ik u de vraag gesteld: Was de aan Petrus gegeven kennis een bijzondere? Zo ja, wat hield die dan in? Zo nee, waarom zegt Jezus haar dan hier speciaal aan Petrus toe?

In uw antwoord stelt u zonder meer, dat die kennis ook aan andere apostelen gegeven is. U neemt dus blijkbaar aan, dat de woorden waarmee de sleutelmacht wordt gegeven, tot alle apostelen gericht zijn. Wanneer echter de woorden over binden en ontbinden alleen tot Petrus zijn gericht, zoals ik de vorige maal heb aangetoond (sorry: heb trachten aan te tonen H.J.H.), dan is er geen reden om aan te nemen, dat die over de sleutelmacht tot andere dan genoemde leerling alleen zijn gesproken.

Daarom moet ook de kennis, wanneer die in deze tekst wordt gegeven, ook een bijzondere zijn, groter dan die van anderen, anders had Jezus geen reden om haar speciaal aan Petrus alleen te beloven.

Ik merk verder hierbij nog op, dat wanneer men de woorden, tot Petrus gericht, zou willen toepassen op alle met hem aanwezige toehoorders, men niet het recht heeft in hen alleen apostelen te zien, omdat volgens Matth. 16:13 die toehoorders de leerlingen waren. Men kan dan in geen geval stellen, zoals u schijnt te doen, dat door de tekst van de sleutelmacht een bijzonder inzicht in de heilsfeiten aan de Twaalf alleen wordt beloofd."

ONS ANTWOORD:

Ik heb nergens beweerd, dat het eigene van het apostelschap van de Twaalf zou bestaan hebben in een bijzonder inzicht in de heilsfeiten of in een kennis die groter zou zijn geweest dan van andere discipelen. Men zou dan meteen kunnen opwerpen: Maar Paulus dan? Wie zou durven beweren dat de brieven van de apostel Johannes blijk geven van een dieper inzicht en een grotere kennis van de heilsfeiten dan de brieven van Paulus, die niet tot de Twaalf heeft behoord?

„Gij zult mijn getuigen zijn" (Hand. 1:8)

Integendeel, ik heb juist in een van de eerste artikelen van deze reeks geprobeerd aan te tonen, dat het eigene van het apostelschap van de Twaalf bestaat in hun aanstelling als getuige van leven, dood en opstanding van Christus.

Zij moeten getuigen zijn van deze feiten. In het getuigenis echter kan er geen sprake zijn van een méér of een minder. Men getuigt van een feit. En feiten zijn feiten. Zodra men aan een feit iets gaat toevoegen, is men geen trouw getuige meer.

Daarom meen ik inderdaad, dat de woorden: „Al wat gij zult binden..." niet alleen tot de apostelen, maar tot de gemeente gericht zijn.

De kroongetuige

Inzoverre de apostelen door Christus zijn aangesteld tot Zijn getuigen, inzoverre zijn zij dus het fundament van de Kerk; inzoverre geloven wij nog steeds door het woord van hen (Joh. 17:20). Ons geloof wordt gewekt door de H. Geest, maar baseert zich op het getuigenis van de Twaalf, die ons zeggen, dat het dezelfde Here is, die onder hen geleefd heeft, is gestorven en opgestaan uit de doden.

Wel kan men van Petrus zeggen, dat hij de eerste onder de apostelen is, omdat hij het eerste de opgestane Heiland heeft gezien. Maar men mag daaruit niet konkluderen, dat hij dus ook macht had boven de andere apostelen. Het getuigezijn ligt niet in de sfeer van de macht. Voor de rechtbank wordt aan een getuige niet gevraagd, welke funktie hij bekleedt in het leven, welke macht hij uitoefent, maar wat hij gezien heeft. En iemand wordt een eerste of voornaamste getuige genoemd, enkel als hij het meeste heeft gezien van de misdaad, waarover hij moet getuigen. Een eenvoudige landarbeider, die de moordenaar uit het huis heeft zien sluipen, is een eerste getuige boven een minister of professor, die twee uur later het huis passeerde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1966

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Gij zijt Petros

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1966

In de Rechte Straat | 32 Pagina's