IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Reformatie bekering tot GOD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reformatie bekering tot GOD

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De hamerslagen waarmee op 31 oktober 1517 de 95 stellingen door Maarten Luther op de deur van de slotkapel te Wittenberg geslagen zijn, klinken nog door. Veel mannen, geleerder en met groter aanhang, zijn na hem gekomen en gegaan. Maar hun namen worden niet meer genoemd en hun werk niet meer gekend. Waar ligt de oorzaak hiervan?

Wel, het werk dat Luther deed was uit God.

De Koning der Kerk bezocht Zijn kerk na een eeuwenlange nacht. De Reformatie was het werk van Gods Heilige Geest die mensen gebruikt om Zijn kerk te bouwen uit het stof.

Zoals God als Eerste in het Paradijs onze ouders opzocht, toen zij al bevende van Hem vloden, en hen troostte, belovende hen Zijn Zoon te zullen geven, zoals God Zijn volk verloste uit het diensthuis van Farao en het leidde naar Kanaan. Zo heeft God ook Zijn kerk verlost aan het eind der middeleeuwen toen deze verzonken lag in ongeloof en bijgeloof.

Die toestand der kerk tekende zich ook enigermate af in het leven van Maarten Luther.

Als jongen kende hij de angst voor Gods straf op de zonde. Hij ziet God nis wrekend rechter die de zonde met helse straf vergeldt en slechts door boete en ascese kan worden verzoend.

De angst voor boze geesten manifesteert zich in zijn naïeve gesprekken met de duivel.

De opvoeding door zijn vrome, maar ook zeer bijgelovige moeder zal hieraan niet vreemd zijn.

Die angst voor God trachtte Luther kwijt te raken door sterk te leunen tegen de middelen, die de kerk ter hand stelde.

Een kerk die met haar ontzagwekkende macht het geestelijk en intellectuele leven eeuwen lang beheerste.

Een kerk met een theologie uitgebouwd met de meest verfijnde kunstgrepen van de scholastiek, steunend op een grote autoriteit van talrijke kerkvaders en een eeuwenoude Aristotelische filosofie.

Slechts zij die rooms geweest zijn kunnen beseffen, hoe groot de macht van deze kerk is in leven en denken van deze mensen.

Het is immers de Kerk die de zaligheid uitdeelt.

De gehele sacramentsleer der kerk is er op gericht de mens in staat te stellen medewerker Gods te zijn. Genade is meestal helpende genade die via de kerk aan de mensen uitgedeeld wordt om deze in staat te stellen het zelf te doen.

Dit houdt ten sterkste verband met de opvatting van de roomse kerk over de mens. Te dezen opzichte denkt de roomse kerk zeker niet als Augustinus maar is semipelagiaans.

Ik kan dit niet beter demonstreren dan met de woorden van één van haar kerkvorsten, de overleden kardinaal De Jong.

Deze schrijft in zijn handboek over de kerkgeschiedenis: De kerk heeft sommige onderdelen van Augustinus' genadeleer nooit tot de hare gemaakt.

Zijn pessimistische opvatting over de menselijke natuur. Zijn sobere en harde voorstelling van de almacht en de gerechtigheid Gods. Zijn verklaring van de erfzonde. Zijn leer over de werkzame genade, de predestinatie, het klein getal der uitverkorenen e.d., is nooit door de kerk gedeeld.

Integendeel, vooral met Thomas van Aquino en sedert het concilie van Trente, heeft zich een mildere opvatting baangebroken, die ook meer in overeenstemming is met de traditie vóór Augustinus en met de opvatting der Griekse kerk. Tot zover kardinaal De Jong.

Typerend is dat hier verwezen wordt naar de Griekse kerk.

Deze kerk heeft juist niet de grenzen weten te trekken tegenover het Griekse denken in cultuur en filosofie. Juist in de Griekse kerk is men niet toegekomen aan het bijbelse mensbeeld. Men kleefde zo vast aan het Griekse denken in het voetspoor van Socrates: „De mens is in wezen goed, het kwaad is slechts een gevolg van verkeerd inzicht. De wetenschap kan deze verkeerde inzichten door goede vervangen", dat men aan het bijbels mensbeeld niet toekwam.

Het was juist Augustinus die tegen dit optimistisch mensbeeld plaatste de gevallen mens, wiens ziel verdorven is. Weliswaar heeft de roomse kerk de leer van Augustinus niet veroordeeld, maar in de tijd van paus Gregorius de Grote zien wij duidelijk de sporen van het semipelagianisme. Men spreekt wel over de val des mensen, maar bedoelt er wat anders mee dan Augustinus.

De mens is niet verdorven, dood tot enig geestelijk goed, maar ziek, verzwakt. Zijn vrije wil is niet verloren maar slechts verzwakt. De mens kan zelfs vóór het geloof nog goede werken doen. De scholastiek in de middeleeuwen leerde letterlijk: „Als iemand doet wat binnen zijn bereik ligt, weigert God hem de genade niet". In naam handhaaft Rome Augustinus, maar in feite werd het predestinatie van besluit - vóórwetenschap, althans bij een groot deel van de r.-k. theologen, en kwam men zo tegemoet aan de vrijewilsleer van Pelagius.

En daar men verder leert dat de kerk de middelen heeft om die zieke mens te sterken en in staat te stellen de ladder tot God te beklimmen, krijgt Christus nooit de funktie van enige Verlosser en Helland. Hij blijft bij Rome altijd verheven voorbeeld, helper, de eerste onder de groten, ook wel Middelaar, maar nooit de enige Naam onder de hemel gegeven om zalig te worden. In verband daarmee is het ook duidelijk dat de roomse mens schier nooit spreekt over en uit persoonlijk geloof in Jezus Christus. Dit is verdund in te geloven wat de kerk leert. Wanneer men geen beletselen stelt aan de werking van de sacramenten ontvangt men door het gebruik hiervan zonder meer genade en kan gerust zijn op zijn zaligheid. Bekering is bij Rome dan ook bekering tot de kerk, tot de middelen die als voertuigen van de genade dienen. Samengevat dus dit:

Behoort men bij de kerk, is men gedoopt, gebruikt men de sacramenten, zo ja, dan is het zonder meer vaststaand dat men kind Gods is.

Nu gaan wij begrijpen wat het voor I uther geweest moet zijn dit alles los te laten. De kerk als bezorgster van de zaligheid. De paus als onfeilbare uillegger van Schrift en traditie. De sacramenten als voertuigen der genade. Boete en ascese als middelen tot vergeving van zonden. Een respectabel aantal heiligen als voorspraken en medeverlossers.

Wat is het een lange bange nacht geweest om dit alles als ondienstig, ja schadelijk voor de zaligheid los te laten en zijn vertrouwen te stellen op de volkomen offerande van Jezus Christus aan het kruis volbracht.

Niet door onthouding en zelfkastijding. Door marteling van het lichaam, om zo te komen tot zelfmishaging. Noch door zijn gang naar Rome, waar hij de Pilatustrap op en afklom tot het bloed zijn knieën kleurde, maar door het geloof alleen, zonder de werken der wet, zou hij leven.

De rechtvaardigheid Gods wordt in het evangelie geopenbaard uit geloof tot geloof. Rom. 1:17. Hier ging de zon op. Dit ging zijn leven beheersen. Nu begreep hij de opvattingen van Augustinus over de verdorvenheid des mensen en zijn verlossing door het geloof. Er bestaan geen goede werken, zo roept hij uit. Elk werk uit het geloof gedaan is goed en zonder geloof kunnen wij God niet behagen. Nu verstaat hij, dat waar berouw niet eindigt bij een verzoend God, maar daar begint.

Hier wordt de theologie van het kruis geboren die Luthers leer en leven beheersen zal. Het „uit God, door God en tot God zijn alle dingen" wordt zijn devies. Hij hield niets meer over dan Gods Woord en het was hem een kracht Gods tot zaligheid.

In verband hiermee is het begrijpelijk dat het breekpunt met de leer der kerk openbaar kwam bij de aflaathandel. Aflaat zonder innerlijk berouw is in strijd met de leer des Evangelies. Heeft de mens wáár berouw, dan wordt hij vergeving der zonde deelachtig. Bezit hij dit berouw niet, zo kan de aflaat niet helpen. Luther ontdekte weer de band Kerk-Geest-Woord.

De Reformatie is bekering geweest tot God. Tot Gods Woord.

In dit Woord vond hij de zaligheid zijner ziel. Daarom is Luther vóór alles geweest bedienaar van het Woord. Hij preekte soms zeven maal per week. Toch bleef hij sprankelend en fris. Het Woord heeft mij gegrepen, schrijft hij. Wij moeten God Zijn Woord terug geven. Onze wil moet sterven. Dan alleen krijgt Christus waarde voor ons. Hier heeft Luther zijn leven verloren. Hier de diepe en hartelijke smart leren kennen, die in de waarachtige bekering tot God het hart van een mens gaat vervullen. Gods recht eiste voldoening, het offer van Christus was aanvankelijk zo verborgen voor hem, dat hij zijn toevlucht zocht bij de werken der wet. Maar Gods Geest had hem aangegrepen en wierp hem net zolang neder, tot hij verbrijzeld van hart aan Gods voeten smeekte om genade.

Hij zag duidelijk en klaar dat genade opkomt uit dieper diepte dan onze werkzaamheid. Zelfs ons bidden en worstelen, ons smeken en lijden is geen losprijs voor onze ziel. Bekering tot God wil ten eerste zeggen: Gods Woord aanvaarden ook dan als het met haar veroordelende kracht op ons hart gebracht wordt. En anderzijds, hoe smartelijk die veroordeling ook moge zijn, toch geen kwaad van God te kunnen denken, omdat tevens Zijn liefde ons doet buigen onder Zijn recht.

Niet voor God te kunnen bestaan en toch buiten God niet te kunnen leven, ziehier de nood van het vernieuwde hart. Hier sterven wij duizend doden van voor eeuwig verloren te gaan. Maar in deze nacht ging het Licht in Luthers ziel op. Hier openbaarde God hem, toen alle wegen waren toegesloten die ene Weg ten leven namelijk dat de rechtvaardigheid Gods in het Evangelie geopenbaard wordt uit geloof tot geloof. Hier zag hij dat Christus door God voorgesteld is tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed. Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid door de vergeving der zonden, die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods. Dit is een openbaring die een mens nooit meer vergeet in zijn leven. Hier wordt in bewustheid des harten het nieuwe leven geboren. Hier breken de banden en vergaat de verdoemende kracht van Gods Wet.

Hier wordt Jezus Christus zo dierbaar en beminnelijk, hier versmelt ons hart en roepen wij met de Bruid uit het Hooglied „al wat aan Hem is is gans begeerlijk, zulk Eén is mijn liefste, ja zulk Eén is mijn vriend". Hier begint de ware vrijheid in hartelijke gebondenheid aan Gods heilige Wet. Dit is het wat Erasmus nooit verstaan heeft, dat men vrij kan zijn juist door het eigendom van Jezus Christus te zijn. Dat de hoogste zaligheid bestaat in het volbrengen van de wil Gods met een vernieuwd hart uit dankbaarheid.

Erasmus schrijft Luther: „Jij kent God niet, je hebt nog nooit tegen God gevloekt, je hebt nog nooit gezegd: Er is geen God". En Erasmus gaf gaarne toe niet van het hout te zijn ,.waaruit men martelaren snijdt".

Erasmus kende de worsteling niet, die Gods Geest Luther deed doormaken. Vandaar dat Erasmus bleef hangen in verbetering, maar Luther kwam tot vernieuwing.

Wij hebben geruild, riep Luther uit. Jezus Christus, ik ben uw gerechtigheid en Gij zijt mijn zonde.

Van nature verstaat de mens dit niet. God richt op door neer te slaan. Hij maakt levend door te doden.

Uit zulk een afgrond kan God alleen redden In deze vertwijfeling heeft een mens nodig Gods stem te horen.

Hier ligt ook voor ons de toetssteen: Is er in ons leven deze bekering tot God? Gradueel moge het dan vaak verschillen met die bekering van Luther, maar principieel zal ook in ons leven die worsteling op leven en dood plaats moeten vinden, wil genade waarde voor ons krijgen. Nooit zal Christus ons recht dierbaar en beminnenswaardig worden, als wij niet sterven aan onze eigen gerechtigheden, onze goede werken, onze vermeende voorrechten.

Als goddelozen worden wij dan met God verzoend, zodat er maar één roem overblijft en dat is de roem van het kruis van Jezus Christus. Hier begint het waarachtig nieuwe leven. Hier krijgen wij God lief boven alles en onze naaste als ons zelf.

Ook in ons leven is er dat dodelijk gevaar te leunen tegen de „zaligmakende kerk". Wij zijn toch gedoopt, wij hebben toch belijdenis des geloofs gedaan. Wij komen toch trouw naar de kerk en ijveren voor allerlei christelijke aktiviteiten. Wat ontbreekt ons nog? Wees er zeker van, dat er duizenden vóór u geweest zijn, die met al deze voorrechten eeuwig omgekomen zijn. Wij hebben dit persoonlijk geloof nodig, dat zich openbaart in de worsteling der ziel om de welverdiende straf te mogen ontgaan en weder tot genade te mogen komen. Nooit zullen wij God oprecht lief krijgen, zo wij niet duidelijk ervaren dat Hij ons uit de dood tot het leven bracht.

Bekering is niet slechts voor Saulus van Tarsen, de moordenaar aan het kruis en de stokbewaarder te Filippi nodig. Maar ook voor het „kind des Verbonds" de Nicodemussen die van jongsaf de Schriften hebben geweten en leraar zijn in Israël. En deze bekering is enerzijds een werk Gods hetwelk Hij zonder ons in ons werkt. Maar ook anderzijds een dagelijkse bekering die door Gods Geest in ons gewerkt wordt, waardoor de vernieuwde wil nu ook zelf wil en werkt wat God aangenaam is. Anderzijds is er ook een dodelijk gevaar dat men deze zaken aanvaardt en overtuigd is dat bekering nodig is om ten leven in te gaan, zonder dat er een zoeken en strijden is om deze weldaden deelachtig te worden. Men voelt zich als een toeschouwer, die op de tribune alles overziet en kan gadeslaan, zonder te gevoelen hierbij betrokken te zijn.

Wij kunnen dan met zuivere belijdenis een puur werelds leven leiden en zo er nog enig gevoel is dat de zaak tussen God en ons niet recht is, gevoelen wij ons meer slachtoffer dan schuldenaar. Ook te dezen opzichte blijft gedurige reformatie nodig. En dan reformatie, ten volle gezien als bekering tot God.

En dan tenslotte nog de machtige zuigkracht van deze wereld in haar meest moderne vorm. De welvaart die ons weelde veroorlooft met daaraan verbonden het grote gevaar te verzanden in een leven van eten en drinken en vrolijk zijn.

Sport, spel, radio, televisie, schouwburg en bioscoop nemen de plaats in van de beoefening der gemeenschap met God. Het „komt luistert toe, gij allen die God vreest en ik zal vertellen wat God aan mijn ziel gedaan heeft" zijn klanken die ons als uit een vreemde wereld toekomen. „Verborgen omgang met God" schijnt alleen iets geweest te zijn van vrome denkers uit de vroege middeleeuwen. En met dit alles wordt ons leven steeds armer en leger.

Wij zijn opgeklommen tot een welvaartspeil waar de meest optimistische mens nooit van gedroomd heeft. Wetenschap en techniek strooien hun gaven over ons uit. Alles komt binnen ons bereik. Vreemde landen worden bereisd. Een druk op de knop en wij staan midden in Mexico of waar je maar wilt. Nog een druk en de meest verfijnde of de grofste, meest ordinaire klanken muziek stromen ons uit tientallen kanalen toe. Wij behoeven niet meer te wandelen, brommers en auto's. Straks behoeven wij ook niet meer te denken: dat doet dan de computer.

Wanneer de aarde niet meer interessant is omdat wij daar uitgekeken zijn, gaan wij naar de planeten om ons heen kijken en misschien wel betasten.

De idealen van fantasten uit vorige eeuwen zijn achtergebleven bij de werkelijkheid. Nu moesten wij toch gelukkig zijn. En nu, juist nu is alles zo leeg. Eenzaamheid en vervreemding zijn modewoorden geworden.

Onbehagen in de politiek bij een top in de welvaart. Onbehagen bij de werknemer bij een maximum beloning. Onbehagen bij de student, terwijl het aantal dergenen die kunnen studeren wegens allerlei tegemoetkomingen vertiendubbelt. Het kerkelijk leven, sedert lang toch nog een bewaarplaats van gelooi en zede, begin te barsten en te scheuren.

Het geloof in de levende God dat zoveel generaties kracht gal om getroost en zalig te leven en te sterven moet plaats maken voor een algemeen geloof in de mens, voor een nieuw soort geloof waarin God dood verklaard wordt. Hoe komt het toch? Terwijl alle stoffelijke nood schijnt opgelost, is er leegte, dodelijke leegte, overal.

Ineens staat het woord van Augustinus voor ons: Ons hart blijft rusteloos in ons totdat het rust vindt in U, o God. De mens is te groot voor deze wereld. Wij zijn van Gods geslacht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1969

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Reformatie bekering tot GOD

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1969

In de Rechte Straat | 32 Pagina's