IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Waar de Geest onbelemmerd waait...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waar de Geest onbelemmerd waait...

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Getuigenis van L.A. De Schepper,

Graswinckelstraat 28, Rotterdam.

Ik heb een harde jeugd doorgemaakt. De ontbering knaagde de verf van de deuren en knaagde als honger in onze maag.

Toen ik acht jaar oud was, stierf mijn vader. Moeder bleef toen alleen achter met dertien kinderen. De vijf oudsten waren meisjes. Het oudste kind was vijftien jaar en zo aftellend naar beneden tot onze peuter, die slechts enkele maanden de misère van ons gezin deelde.

We hadden een klein boerderijtje. Sociale voorzieningen waren er niet. En zo moest moeder zich een weg banen door een donkere toekomst

Nooit meer zal ik het volgende vergeten. Toen vader begraven was, kwam de rijke pastoor met veel gewichtigheid ons huisje binnen stappen, en deelde aan moeder mede, hoeveel de begrafenis had gekost. Zoveel ... . en geen cent minder. Moeder had te zorgen dat het geld er spoedig komen zou.

En moeder zorgde er voor dat het geld er kwam. Ze was te zeer opgevoed in de vrees voor de priesters. De angst voor de hel deed haar de laatste spaarpenningen uit de hoeken van het huis halen. Ze legde het allemaal op tafel. Nog zie ik dat zilver voor mijn ogen glansen. In mijn herinnering lijkt het wel een hele tafel vol.

En toen moeder het daar allemaal op tafel had liggen, viel ze er ineens schreiend op neer. Rondom haar werd de school van kinderen stil. Alleen de allerjongsten begrepen niet goed, wat er gaande was. Toen wij echter allen met moeder mee huilden, deden vanzelf ook de jongsten mee, liefst nog harder dan de andere kinderen. Dit beeld van een schreiende moeder en een harde eisende pastoor zal mij altijd bijblijven. Daardoor is er diep in mijn ziel een verzet ontstaan tegen de dictatuur van de rooms-katholieke geestelijkheid. Het moeilijke leven thuis heeft ons echter spaarzaamheid en energie geleerd. Wij leerden de kruimels van ons brood tellen en er ontstond in ons een harde wil om een betere plaats in het leven te veroveren.

Wij werden ouder. Op ons boerderijtje was er geen kans om zich te ontplooien. Wij zaten elkaar te verdringen. Veertien grote, gezonde lichamen in zo'n klein huis!

Gelegenheid om te emigreren was er niet. Intussen was ik op 26-jarige leeftijd getrouwd. Waarop getrouwd? Op niets! Ja, toch op iets: op mijn handen, groot als kolenscheppen en sterk als ijzer, en op mijn zin voor avontuur.

Met veel moeite kon ik bij familieleden wat geld lenen en daarop trokken wij naar Rotterdam, waar we een kolenhandeltje begonnen.

Meubels hadden we zo goed als niet; enkel wat gekregen spulletjes. We huisden in de keuken en sliepen in een alkoof; de andere kanier van ons „huis" gebruikten we als pakhuis.

Maar wij zetten de tanden op elkaar. We werkten als paarden van vroeg in de morgen tot diep in de nacht. We vochten als leeuwen voor ons bestaan en.... we overwonnen. We bouwden een mooie zaak op. Het geleende geld hadden we al spoedig afbetaald en toen begonnen onze eigen bezittingen te groeien. Als je vanaf je prilste jeugd in de ellende hebt gezeten, wat is het bezit van geld dan een verademing. Ik kon elk moment genieten van de steeds hoger stijgende bankrekening. Allemaal .... van mij! Van mij, het arme en verachte zoontje van een keuterboertje! Van mij al dat geld!

Ik ging op in dat geldverdienen. Ik werd volkomen materialistisch. Ik was nog maar nauwelijks in Rotterdam of ik begon te spuwen op elke vorm van godsdienst. Ik vond het alleen maar waardeloze ballast en boerenbedrog. Mijn jeugdherinneringen vergiftigden elke gedachte omtrent godsdienst. Ik dacht aan mijn moeder. Elke avond na de vermoeiende dagtaak bad zij twee rozenhoedjes met nog een hele jeremiade er achter aan van litaniën en allerlei andere bijvoegsels. En dat alles omdat de pastoor dat zo bevolen had. Diezelfde pastoor, die mijn arme moeder de centen afhandig maakte omdat vader daardoor uit het vagevuur zou bevrijd worden. Ik dacht toen, dat het vagevuur niets anders was dan de portemonnaie van de pastoors. Al met al voelden wij ons toch niet gelukkig, maar koesterden de verwachting: Als we vijftig jaar zijn, dan zijn we helemaal binnen; dan houden we op met dat intense geploeter en gaan gelukkig leven.

Toen ik 47 jaar was, kocht ik de ENSIE (Eerste Nederlandse Systematische Encyclopedie). Ik had het bedoeld als studiemateriaal voor de kinderen, maar toen ik er in begon te bladeren, boeide het mij, vooral het gedeelte, dat over de verschillende godsdiensten handelt.

Ik wist wel, dat dit boek voor rooms-katholieken verboden was. Immers, daarin wordt wel het rooms-katholicisme door een pater beschreven, maar daarnaast ook de andere godsdiensten door de leiders daarvan: het jodendom door een rabbi, het protestantisme door een dominee enz.

Ik bestudeerde het hindoeïsme, het buddhisme. Ik las over het jodendom en kwam tenslotte bij het christendom terecht. Ik vond dat het meest interessant, maar ik kreeg het er ook erg benauwd door. De ernst van het christendom met zijn verwijzing naar eeuwig geluk of ongeluk greep mij aan. Een tijd lang liep ik erover te piekeren, maar toen werd ik kwaad op mijzelf, en kwaad op heel het christendom en probeerde elke gedachte daaraan weg te vloeken.

Omstreeks diezelfde tijd stierf een zuster van mij, die al twintig jaar onder de heidenen van Borneo had gewerkt. Vanuit haar ziekbed schreef zij nog een laatste brief naar ons met bevende hand. Uit haar woorden sprak een volkomen overgave aan de wil van God, die haar tot Zich riep. Zij eindigde haar ontroerende brief met deze blijde uitroep: „Tot weerziens in de hemel!" Mijn hart brak, toen ik dat las. Ik had immers God verworpen. Ik geloofde niet meer in het eeuwige leven. Voor mij was er geen „tot weerziens in de hemel". God zou immers mij voor altijd van Zich verwerpen.

Ik werd jaloers op dit blijde getuigenis van mijn zuster. Ik wilde wel mijn leven, gezondheid en geld ruilen voor de stille rust van dit heengaan uit deze wereld. Ik begon weer God te zoeken. God had een brug gemaakt en ik kwam naar Hem toe.

Ik ging op retraite in Seppe. De retraite is een afzondering, die meestal drie dagen duurt. Dan houdt men zich enkel bezig met de gedachten aan de eeuwigheid. Deze dagen zijn gevuld met ernstige preken over dood, doodzonde, oordeel en hel en met lichtere beschouwingen over de liefde van Christus, de barmhartigheid van de hemelse Vader, de tederheid van Moeder Maria. Het retraitenhuis van Seppe staat onder leiding van de paters Redemptoristen.

De preken maakten mij kapot. Ik begreep mijn zware zondigheid. Ik was verbrijzeld door berouw. Ook na het avondgebed ging ik naar de kapel. Halve nachten lag ik op het altaar te bidden. Gods liefde stroomde dan door mij heen. Ik huilde van geluk, omdat ik God weer gevonden had. Ik voelde mij als de verloren zoon in de omhelzing van de vader. Ik was waarachtig bekeerd. Gods genade had over mijn zondig leven getriomfeerd.

Het was vooral de Bijbel geweest, die mij tot dit nieuwe leven had gebracht. Ik verslond het Nieuwe Testament, tijdens de vrije uren in Seppe. Het waren voor mij woorden vanuit een andere wereld. Het was voor mij het Woord Gods.

Toen ik thuis kwam, vertelde ik aan mijn vrouw, dat ik tot bekering was gekomen. Ze lachte er eerst een beetje om. Maar ze begon toch de verandering te bemerken. Tot dan toe had mijn vrouw niet veel plezier aan mij beleefd. Het was altijd jachten, grommen en snauwen. Als ik thuis kwam, gauw even op de rand van een stoel mijn eten naar binnen halen, en dan weer gauw weg: geld verdienen. Dat werd nu anders.

Regeldmatig keerde ik naar Seppe terug en kwam er weer met nieuwe blijdschap vandaan.

Langzamerhand echter rijpte in mij het plan om mij geheel aan de dienst van Gods Koninkrijk te geven.

Ik had altijd als ideaal gehad om met mijn vijftigste jaar helemaal binnen te zijn en om het er dan van te nemen. Nu, binnen waren we ondertussen en nu zou ik het er ook van kunnen nemen, maar anders dan ik verwacht had. Ik was maar voortgehold op de brede weg, die naar het verderf voert, maar God had mij van het paard gegooid en, verblind door zijn overheerlijk licht, vroeg ik nu als Paulus: Here, wat wilt Gij, dat ik doen zal?

Ik wilde nu net als Paulus mijzelf verloochenen, versmading en ontbering dragen om Christus' wil, en tot redding van zielen. In 1956 droeg ik mijn steeds meer zich uitbreidende zaak over aan mijn schoonzoon. Nu was ik vrij. Nu kon de nieuwe mens in mij zich ten volle ontplooien. Want die zaak was nog iets van de oude mens. Nu was ik vrij van dat rotte geld. dat mij jaren had opgejaagd in een hebzuchtige koorts.

Ik gaf inij volledig aan het evangelisatiewerk in dienst van de rooms-katholieke kerk. Maar toen kwam ook de geweldige ontgoocheling. Ik bemerkte steeds meer de dood in onze rooms-katholieke kerk.

Geld, eer, roem en macht: dat is het wat vooral wordt nagestreefd. Weer stootte ik op dat grote standsverschil, dat ook ingedragen wordt in de kerk zelf. Huwelijksmissen en begrafenissen in allerlei klassen! De hoogmoed krijgt er alle kansen in en rond de eredienst voor God.

Ik walgde van die zegeningen, waarbij verwacht werd, dat je geld zou geven; van dat verkopen van Missen, waarbij heel schijnheilig werd gezegd, dal je alleen „bij gelegenheid van het opdragen van het Misoffer een bepaalde som moest geven voor het onderhoud van de priester". Ik kreeg genoeg van al die woorden zonder daad, van die kaarsenhandel in het huis Gods, van die loterijen, van die vormelijkheid, dat klatergoud, van al die ijdele pronkerij in dure liturgische gewaden.

Ik hield van de Bijbel, van dat wondere boek, dat mij tot Christus gebracht had. Ik ben naar twee verschillende Bijbelcursussen geweest. Ik nam echter geen blad voor de mond en stelde allerlei vragen omtrent de r.k. afdwalingen van de Bijbel, met name omtrent de onbijbelse Mariaverering. Telkens kreeg ik dan een verzoek om niet meer te verschijnen op die cursussen.

Dan bleef mij alleen de Mis en het Lof over, waar ik onverstaanbaar Latijn te horen kreeg in plaats van de stoere volkstaal, waar de rozenkrans in eentonige dreun werd afgedraaid en honingzoete liederen gekweeld werden over onbegrijpelijke sentimentele dingen, die in elk geval geen voedsel gaven aan je hongerende ziel, waar een wereldvreemde priester in de preek orakeltaal spreekt over een ongeïnteresseerde massa.

Een koster in een rooms-katholieke kerk van N. Brabant zei me: Het enigste, wat de massa verstaat, zijn de drie weesgegroeten na de Mis. Maar dan is het te laat, want de massa heeft dan al zoveel Latijn gehoord, dat ze blij zijn, dat dit preken in een vreemde taal afgelopen is. Zestig procent is dan al de kerk uit. Hoe totaal anders heeft de Here Jezus gehandeld! Hij sprak niet in het oude Hebreeuws, dat toen ook een dode taal was geworden. Hij sprak in eenvoudig Aramees. Hij sprak de taal van zijn volk- En Hij probeerde telkens met allerlei gelijkenissen uit het gewone dagelijkse leven de Blijde Boodschap nog te verduidelijken. En al eeuwen lang verbergen de rooms katholieke priesters dit kostbare Woord van Jezus Christus onder de deftigheid van de dode taal, het Latijn, en onder zware dogmatische termen, die zo eindeloos ver afstaan van het levende Woord Gods. Om zich zelf een aureool van geleerdheid te kunnen geven, laten ze het eenvoudige volk omkomen van honger naar waarachtig geestelijk voedsel. Ze laten de mensen geeuwen van de geestelijke honger en leren ze tegelijk zich te vergapen aan de schone schijn van de roomse praal en pracht.

Ik heb een werkzaam aandeel gehad in de rooms katholieke pleinpreken te Rotterdam, maar ook dat was een doodgeboren kind. De dokwerkers lachen met de glazige gestalte van een priester, die het leven niet kent, althans niet mag kennen. En ook bij dit mooie werk deed ik weer nieuwe teleurstellingen op. Een kapelaan stond er op, dat hij om acht uur weer thuis zou zijn, want dan zouden de mensen kunnen komen om Missen bij hem te bestellen en te betalen.

Ik kwam ook in kontakt met reformatorische christenen, die ook aan straatprediking deden. Hun Bijbelse geest deed mij weldadig aan. Deze protestanten verbaasden er zich over, dat ik rooms-katholiek was en toch zo van de Bijbel hield en ook meedeed aan straatprediking. Ze trachtten mij te bewijzen, dat de rooms-katholieke kerk dwaalde. Maar dan kwam mijn rooms-katholieke zelfbewustzijn weer boven. Wat! Wij dwalen?! Maar jidlie zijn de ketters! Jullie hebben het mis!

Ik had ook gehoord van de boeken van de „afvallige priester", ds Hegger. Als rooms-katholiek mocht ik zijn boeken natuurlijk niet lezen, en ik wilde het ook niet. Ik dacht wel eens: Als ik die ds Hegger te pakken kan krijgen, dan knijp ik hem fijn. Tussen mijn ijzeren werkhanden zal er niet veel meer van hem overblijven.

Osborn kwam naar Nederland. Ik hoorde van de massale samenkomsten op het Malieveld. Ik werd er jaloers onder. Hoe speelt die man dat toch klaar om zoveel mensen te trekken, terwijl de massa zich niet interesseert voor onze Pleinpreken in Rotterdam.

Ik ging hem beluisteren. Het werd een openbaring voor mij. Ik zag daar hoe de mensen het Woord Gods als dorstig vee binnendronken. Ik zag ze daar staan, luisterend, uren achter elkaar, soms in de stromende regen. Het was voor mij alsof de Here Jezus zelf uit de hemel gekomen was. In elk geval werd de boodschap van Osborn vergezeld van tekenen en wonderen. Ik volgde daarna de deining, die dit optreden in kerkelijk Nederland veroorzaakte. Het bracht mij in verwarring, dat zoveel predikanten zich tegen Osborn keerden, en met een felheid, die ik maar moeilijk begrijpen kon. Waarom deden ze dat? Osborn predikte toch Jezus Christus en niet zich zelf. Heel zijn optreden was één grote verheerlijking van de macht van de opgestane Heiland.

Vóór de komst van Osborn had ik een afspraak gemaakt met een Nederlandse priester, die in Frankrijk pastoor was en in nood verkeerde. Ik had beloofd hem te komen helpen en ik hield mij aan die belofte.

Gedurende vijf weken heb ik daar gewerkt om de hele boel schoon te krijgen, want alles was vervuild. Het is treurig gesteld met het godsdienstig leven in Frankrijk, het land, dat „de oudste dochter van de rooms-katholieke kerk" wordt genoemd. Ds. Hegger schrijft daar in zijn boeken nog veel te optimistisch over. De streek, waar ik toen verbleef, is nauwelijks nog voor 1 procent gelovig christen te noemen. Er zijn hele parochies, waar geen mens meer naar de Mis komt, waarvan het bijwonen op zondag onder doodzonde verplicht is. Met nieuwe teleurstellingen keerde ik dus van Frankrijk terug. Nu begonnen de boeken van Hegger mij steeds meer te trekken. Ik voelde: deze man inoet wel dezelfde bezwaren hebben gehad tegen de rooms-katholieke kerk als ik. Ik wist ook van te voren, dat ik verloren zou zijn, als ik die boeken zou gaan lezen. Ik wist, dat ik hem gelijk zou moeten geven.

En wat ik verwachtte, kwam ook uit. Ik voelde mij één met ds Hegger in zijn aanklacht tegen de roomse kerk, die zover van Gods Woord is afgeweken. Ik moest zijn protesten stuk voor stuk onderschrijven. Ik voelde ook in zijn boeken eenzelfde liefde voor Jezus Christus. De volle rijkdom van het Evangelie van Gods genade ging voor mij open.

Ik begreep nu ook, dat ik uit de rooms-katholieke kerk inoest treden. De hervorming van die kerk van binnen uit zou immers toch onmogelijk zijn. Het zou alleen maar een vechten worden tegen de bierkaai, tegen een verwereldlijkte kerk, die zich gepantserd heeft met zware dogma's, die zich verschanst achter het prikkeldraad van allerlei spitsvondigheden en aldus het Woord Gods krachteloos maakt en vervalst. Ik begreep, dat God mij naar een andere plaats riep om daar mijn krachten te geven aan de uitbreiding van Zijn Koninkrijk.

EEN WOORD TOT MIJN

VROEGERE GELOOFSGENOTEN

Ik heb U eerlijk mijn gehele verleden verteld. U hebt ook kunnen merken, dat ik niet houd van mooie praatjes zonder de daad. Ik ben konsekwent rooms-katholiek geweest. Ik heb mijn hele zaak er aan gegeven om mij volledig in de dienst van de rooms-katholieke kerk te stellen. Ik heb dus niet het Evangelie gepreekt om er zelf financiëel beter op te worden. Integendeel, het plaatsen van de muurkranten van de Aktie voor God bekostigde ik zelf. Ook de reis naar Frankrijk heb ik zelf betaald en voor de vijf weken van noeste arbeid in dienst van die Nederlandse priester heb ik geen cent vergoeding gevraagd.

Ik schrijf dit, niet om over mezelf op te scheppen. Ik doe dit in de geest van de apostel Paulus, die in zijn brieven ook aantoont, dat hij een oprechte en konsekwente ijveraar was voor het jodendom. Ook ik ben zulk een ijveraar geweest voor de rooms-katholieke kerk.

Ik zou het u stuk voor stuk willen vragen: Wie van u heeft zoveel gedaan voor de rooms-katholieke kerk als ik? Wie van u heeft ooit meegedaan aan de straatprediking in de grote steden? Dat waren er maar zeer weinig. Wie van u heeft zijn zaak op zij gezet om zonder enig loon het Evangelie te verkondigen aan de wegzinkende massa?

Daarom heb ik ook het recht om voor u te getuigen. Ik getuig, dat u de volle vrede in de rooms-katholieke kerk niet kunt vinden. Daar verwacht u het van de goede werken, zoals ik dat gedaan heb. Maar zo kunt u nooit de ware rust krijgen.

De rooms-katholieke kerk onthoudt u de belofte van Jezus Christus, dat u alleen door het geloof in Hem zalig wordt. Zij weet, dat zij daardoor zichzelf overbodig zou maken. Zij wil u de blijde heilszekerheid in Jezus Christus niet geven.

Ik echter weet in Jezus Christus, dat ik voor altijd behouden ben. Ik ken zijn duidelijke belofte: „Wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven" Joh. 6:47. Ik weet: „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe". Joh. 3:16

Ik weet mij nu zo gelukkig met en in Jezus Christus. En ik zou zo graag u allen deelachtig maken in dat geluk. Het is wel waar, dat ik u niet tot bekering kan brengen, maar ik mag toch wel het Woord Gods aan u uitleggen. En de Heilige Geest gebruikt dat Woord om u tot kinderen Gods te maken. Ten allen tijde ben ik bereid voor een gesprek. Hier is mijn adres en mijn telefoonnummer:

L.A. De Schepper,

Graswinckelstraat 28, Rotterdam.

Telefoon 80999.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juli 1959

In de Rechte Straat | 20 Pagina's

Waar de Geest onbelemmerd waait...

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juli 1959

In de Rechte Straat | 20 Pagina's