IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

De PAUS komt, maar…

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De PAUS komt, maar…

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoals in het vorige nummer plaats ik ook nu weer de brief van dhr. Janson in gedeelten en voorzie die gedeelten telkens van mijn kommentaar. U zult bemerken dat dhr. Janson erg veel nadruk legt op het celibaat. Daarom ben ik daar ook uitvoerig op ingegaan.

Geachte heer Hegger,

Naar aanleiding van uw kommentaar op mijn kritiek t.a. v. uw advertentie DE PA US KOMMAAR … het volgende:

Wie heeft de seminarist Hegger indertijd GED WONGEN om voorpriester te gaan studeren?

Wie heeft de seminarist Hegger indertijd GED WONGEN om depriesterwijding te ontvangen?

Heeft de seminarist Hegger er tijdens zijn studies nooit bij stilgestaan, dat hij celibatair moest blijven, indien hij priester zou worden?

Hij wist toch, ofkon althans weten, dat hetpriesterschap in de Rooms-Katholieke Kerk celibatair was?!

Hij wist toch, ofkon althans weten, dat het een ongedwongen, vrije keuze moest zijn om priester te worden?!

Zijn hele tirade tegen het celibatair priesterschap is m.i. niet anders dan een rookgordijn om te maskeren dat hij indertijdof wel ondoordacht, als meerderjarige, een levensstaat aanvaarddedacht ik, nu niet direct zoupleiten voor zijn karakter en intelligentie - danwel dat hij tijdens zipriesterschap, althans in zijn denken „vreemd is gegaan"- alle grofgeschut ten spijte dat hij daarover in stelling brengt.

MIJN ANTWOORD:

Inderdaad, ik ben niet gedwongen om mij priester te laten wijden en ik, zoals alle andere seminaristen, wist dat dit priesterschap celibatair zou moeten zijn.

Ik heb de priesterwijding en het daaraan verbonden celibaat echter aanvaard in de verwachting dat ik zou blijken te bezitten de gave der onthouding d.i. de gave om de liefde van een vrouw te kunnen ontberen zonder voortdurende sterke aanvechtingen (bekoringen, zoals dat heet in r.-k.termen).

Ik ben echter in die verwachting bedrogen uitgekomen. In de eerste plaats had ik vóór mijn priesterwijding - vermoedelijk vanwege het stille, teruggetrokken leven in het seminarie - heel weinig verlangen naar de vrouw.

Dat werd echter anders, toen ik de biecht moest afnemen. Ik heb ongeveer 20.000 biechten gehoord.

In de biechtstoel kreeg ik van heel nabij te maken met die oerdrang, die God in elk mens heeft gelegd.

Ik kreeg van gelukkig-getrouwde mensen te horen, hoe mooi de liefde tussen man en vrouw kan zijn en hoezeer zij genoten van de vrucht van hun wederzijdse liefde: hun kinderen. Ik voelde dat zij een psychische rijkdom bezaten, die ik moest missen. Ik bemerkte hoezeer zij elkander aanvulden. Toen ging ik ook opnieuw het Hooglied lezen, de bijbelse lofzang op de liefde tussen bruid en bruidegom, die tevens steeds door de kerk der eeuwen is gezien als een lofzang op de liefde tussen God en Zijn volk.

Vervolgens bemerkte ik hoe sterk de sexuele drift bij de mens kan zijn. Ik moest erkennen dat ik die oerneiging tot nog toe zeer had gebagatelliseerd. Ik had steeds gedacht: Dat fiks ik wel even. Ik mag, wanneer ik eenmaal priester ben, bovendien elke dag het misoffer opdragen. En in de theologie hadden we geleerd dat de priester zelf dan steeds nog meer genade (genade is volgens de r.-k.leer: kracht om Gods geboden te volbrengen) ontvangt dan degene voor wie de mis wordt opgedragen (degene die het misstipendium heeft betaald).

Andere dingen drongen zich aan mij op. De vrouw was blijkbaar niet het duivelinnetje dat er voornamelijk op uit is de man aan zich te onderwerpen door middel van de sexualiteit waaraan ze zelf niet of nauwelijks behoefte heeft.

Te uwer informatie: U kent misschien nog wel het antwoord van de vroegere catechismus op de vraag: „Wat is de mens?", „De mens is een redelijk schepsel Gods, bestaande uit een sterfelijk lichaam en een onsterfelijke ziel." In het klooster gaven wij dit antwoord op de vraag: „Wat is een vrouw?". „Een vrouw is een onredelijk schepsel Gods, bestaande uit een bedriegelijke ziel en een verleidelijk lichaam".

Ik weet dat dit een stukje galgenhumor was: wij noemden de druiven zuur, omdat we er niet van plukken mochten. Maar deze geringschatting van de vrouw, als afweermiddel tegen haar geestelijke bekoorlijkheid, is mij nog heel lang bij gebleven, ook al moest ik telkens door mijn ontmoeting met vrouwen in de biechtstoel en de spreekkamer vaststellen dat zij anders waren dan men mij had voorgehouden.

Het bleek mij dat de vrouwen ook sexueel anders waren dan men mij had gesuggereerd. Het was dus niet waar dat het bij de lichamelijke gemeenschap enkel of voornamelijk ging om een bevrediging van de verlangens van de man, waaraan het arme vrouwtje zich dan maar noodgedwongen moest onderwerpen.

Ik had dat kunnen weten uit de Bijbel: „Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, hoewel hij over u heerst" (Gen. 3:16 RKV). Maar de Bijbel zei ons zo weinig. Immers niet de uitspraken van de Bijbel waren beslissend, maar de uitspraken van de onfeilbare paus.

U weet dat men in de biechtstoel, op straffe van doodzonde en hel, alle zonden op sexueel gebied moest belijden, met het juiste aantal, maar slechts met de omstandigheden waardoor een zonde van soort verandert (bv. of je getrouwd was, of je volledige gemeenschap met elkaar had gehad enz.), maar niet met alle verdere details.

Ik kreeg echter soms meisjes in de biechtstoel, die er behoefte aan hadden om wél allerlei bijzonderheden te belijden, waar en hoe ze de zonde hadden bedreven en vooral ook de hartstocht waarmee ze zich aan de jongen, hun verloofde, hadden gegeven. Ze redeneerden blijkbaar: Hoe meer ik opbiecht, hoe meer ik vergeven krijg. Ze beleefden die belijdenis als een katharsis, een psychische reiniging.

Het was duidelijk dat zij zich totaal niet realiseerden dat daar vlak bij hen een mens zat van vlees en bloed, een normale jongeman, een man in wie de Schepper datzelfde oerverlangen naar de vrouw had gelegd.

Door dit alles kreeg ik een helder zicht op wat er in de diepten van de ziel van man en vrouw roert, huilt en smeekt. En het raakte ook mij heel diep. Sluimerende gevoelens en vermoedens kwamen tot ontwaken.

Vanzelfsprekend heb ik door intens gebed en door boetedoeningen en lichaamskastijdingen, o.a. de geseling, getracht mij te bevrijden van de verlangens, die door dit intieme kontakt met de vrouw en haar erotische en sexuele verlangens in de biechtstoel naar boven waren gekomen. Maar het lukte niet. Niet dat ik er een ongeoorloofde relatie met een vrouw op nahield. Mijn medekloosterlingen van destijds kunnen getuigen dat ik mij steeds korrekt heb gedragen. Ik was daarvoor ook te konsekwent van karakter. Degenen die mij in het protestantisme hebben gevolgd, weten dat ik steeds de neiging heb gehad om recht door zee te gaan. Ik beschouw dat niet als een soort prestatie van mijn kant Ik kan gewoon niet anders. Dat is nu eenmaal mijn aard. Ik moet mijzelf recht in de ogen kunnen kijken, anders houd ik het bij mijzelf niet uit.

Maar ook al was er dan uiterlijk niets op mijn gedrag aan te merken, - een bewijs daarvan was mijn benoeming tot professor - ik was innerlijk niet vrij van „de" vrouw.

Laat ik echter nu meteen opmerken dat de moeilijkheid met het celibaat niet de reden is geweest, waarom ik de R.-K.Kerk heb verlaten. Dat zou ik niet gekund hebben. Dat zou voor mij geen leven zijn geweest. Dan zou het mij altijd achtervolgen:

„Je hebt enkel omwille van de vrouw vaandelvlucht gepleegd". Mijn geweten zoals dat door de r.-k.leer gevormd was, zou mij dan ook voortdurend aanklagen. Ik zou daaraan, vanwege mijn konsekwente psychische aard, geestelijk te gronde zijn gegaan.

Die reden was ten diepste een verstandelijke overtuiging dat de r.-k.leer vol innerlijke tegenstrijdigheid zit. Ook dat hangt samen met mijn aard. Ik ben blijkbaar erg filosofisch aangelegd. Ik werd dan ook benoemd tot professor in de filosofie en de geschiedenis van de filosofie aan het groot-seminarie van de redemptoristen van Tietê in Brazilië. (Maar dat alles heb ik uitvoerig beschreven in „Mijn weg naar het licht". Mijn brief zou te lang worden, wanneer ik dat hier ging herhalen).

Wél heeft die moeilijkheid met het celibaat mij aan het denken gezet. Vragen kwamen in mij naar boven zoals: Is dit nu de enige, ware Kerk van Christus? Is dit nu Zijn reine Bruid?

Is dat de bedoeling van Christus Zelf geweest? Heeft Hif gewild dat Zijn gemeente van geheiligden op déze manier aan celibataire ambtsdragers moet zien te komen? Moet Zijn gemeente jongelui proberen te lokken met de voorstelling van de geweldige eer, die hen te beurt valt, wanneer ze priester zijn gewijd, waarna ze kunnen opklimmen tot bisschop, kardinaal en paus?

Moeten zij hun normale verlangen naar een huwelijk zien te overwinnen door een onjuiste voorstelling van wie de vrouw is, door een bagatelliseren van de neiging van de man naar de vrouw, door de voorstelling van een bijzondere genade door het sakrament van de priesterwijding, waardoor ze zulk een sterke geestelijke injektie van Boven krijgen, dat ze als geestelijke krachtpatsers verre boven de aantrekkingskracht van de vrouw zullen verheven zijn?

Verlangt Christus dat meisjes en vrouwen hun sexuele misstappen „met het juiste aantal en de omstandigheden, waardoor de zonde van soort verandert, biechten aan de priester" (aldus het Concilie van Trente), die toch ook een man is? Ik wil het populair zeggen, al klinkt het wat cru: Mag je een kat zó op het spek binden en dan tegelijk met een knuppel erbij staan om ze dood te slaan, wanneer ze een beetje zou likken aan dat spek?

U weet dat volgens de r.-k.leer reeds de geringste vrijwillige verlustiging in sexuele voorstellingen doodzonde is (behalve wanneer het je eigen huwelijkspartner betreft) en dat je voor eeuwig verloren gaat, wanneer je dat niet wilt biechten. Ook dat is de leer van Trente. Is dat de bedoeling van Christus geweest, dat de ambtsdragers van Zijn Kerk 1. de gelofte moeten afleggen dat ze nooit zullen trouwen, terwijl het huwelijk toch een door God Zelf ingestelde heilige verbintenis is; 2. dat deze celibataire jongemannen vervolgens in het nauwste, psychische kontakt komen met het meisje in de biechtstoel en daar met de neus gedrukt worden op haar sexuele woelingen; 3. dat, als ze dan desondanks het verlangen in zich voelen opkomen om de gemeenschap met een vrouw in een huwelijk eveneens te beleven, ze meteen doodzonde doen en neergeknuppeld worden in de eeuwige hel, als ze dat niet willen biechten?

Na mijn uittreden uit de R.-K. Kerk in Brazilië ben ik een antwoord op al dergelijke vragen gaan zoeken in de Bijbel. U kent waarschijnlijk ook de belofte van Christus: „Zoekt en gij zult vinden" (Lk. 11:9). Welnu, ik die zocht, heb gevonden. Christus houdt Zich blijkbaar aan Zijn beloften. Halleluja!

Ik las bij Paulus over de wet, die wij niet kunnen volbrengen. En Paulus bedoelt daarmee de ganse wet van God, al Zijn geboden en verboden.

Hij schrijft o.a.: „De gehele wereld staat schuldig voor God. Want geen mens zal in Zijn ogen als rechtvaardig gelden, ómdat hij de wet onderhield; de wet doet alleen maar de zonde kennen" (Rom. 3 : 19 - 20 RKV). De SV letterlijken „Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde".

Dat opende een totaal nieuwe wereld voor mij. Ik leerde van Paulus dat wij nooit op grond van onze onderhouding van Gods geboden aangenaam kunnen worden in Zijn ogen, omdat we nooit helemaal los kunnen komen van ons „vlees" d.i. onze zelfzucht. Het eigen „ik" met zijn begeren dringt overal in door, zelfs tot in onze hoogste vroomheid. Dan nóg gaat het om onszelf. Ik, ik wil door die innige gemeenschap met God gelukkig worden. Het gaat mij dus ook dan niet ten diepste om God, maar om mijzelf.

Maar juist daardoor werd ik, ook weer volgens de aanwijzingen van Paulus, uit mijzelf getrokken naar Christus toe. Ik leerde dat we in Christus alles kunnen vinden. „Christus is ons van Godswege geworden heel onze wijsheid, onze gerechtigheid, heiliging en verlossing" (1 Kor. 1:30 RKV). „Gerechtvaardigd door geloof, leven wij in vrede met God door Jezus Christus onze Heere. Hij is het die ons door het geloof de toegang heeft ontsloten tot die genade waarin wij staan; door Hem ook mogen wij ons beroemen op onze hoop op de heerlijkheid Gods" (Rom. 5:1-2 RKV). Paulus wil voor God verschijnen „niet met mijn eigen gerechtigheid door de wet, maar met de gerechtigheid die verkregen wordt door het geloof in Christus, de gerechtigheid die van God komt en steunt op het geloof' (Fil. 3:9 RKV). Terecht bemerkt de r-k. vertaling in een voetnoot: „De onverzoenlijke tegenstelling tussen de gerechtigheid die van God komt en de eigen gerechtigheid vormde de kern van Paulus' evangelie".

Ook ik ben dat gaan zien: Christus is mijn gerechtigheid door het geloof. Je moet dat ineens zién. Dat „zien" kan alleen door de Heilige Geest bewerkt worden. Want dat zaligmakende „zien" is niet de konklusie van een redenering.

Dat „zien" is moeilijk te beschrijven. Het veroorzaakt immers volgens Petrus in je „een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde" (1 Petr. 1 : 8).

Door dat geloof in Christus dat door de Heilige Geest in mij was bewerkt, begon Christus in mij te leven, terwijl mijn zondige „ik" tegelijk met Hem stierf aan het kruis (Gal. 2 : 20). Toen ontving ik een kracht om Gods wet te volbrengen, die ik tijdens mijn 14 jaar in het klooster nooit had ondervonden.

En die onuitsprekelijke vreugde en die kracht van de Heilige Geest bid ik ook u, en alle lezers(essen), toe.

De heer Janson:

Inderdaad zijn blijkbaar, naar ik heb gelezen, tijdens het Pontificaat van Paus Paulus VI, vele priesters, met toestemming van „Rome", uitgetreden, zoals ook vele huwelijken door „modernistische" diocesane rechtbanken voorbereid, ontbonden werden verklaard. Voor ds. Hegger uiteraard een zaak om er bij wijze van spreken de vlag voor uit te steken; voor een gelovig katholiek echter een trieste zaak, waarbij hij zich, verdrietig heeft neer te leggen, zoals bij zoveel waarvan, na Vaticanum II, misbruik is gemaakt door „handige jongens '.

Kommentaar

Ik kan u hierin niet volgen. Vandaar deze vragen:

1. Beschouwt u Paulus VI ook als een „handige jongen", die misbruik heeft gemaakt van het tweede Vaticaanse concilie, doordat hij aan priesters verlof gaf om te trouwen? Hoe kunt u hem dan nog beschouwen als plaatsbekleder van Christus op aarde?

Persoonlijk heb ik altijd groot respekt gehad voor Paulus VI vanwege zijn konsekwente en eerlijke levenshouding. Johannes XXIII en ook deze paus zijn volgens mij veel te veel diplomaten - denk aan deze paus, die van de ene kant in het nieuwe kerkelijke wetboek de vervloeking over de belijders van de leer van de Reformatie handhaaft, en van de andere kant de lutherse kerk van Rome bezoekt en daar aan een kerkdienst deel neemt.

2. Beschouwt u het geven van verlof om te trouwen aan priesters door Paulus VI in dezelfde lijn liggend als het ten onrechte verlenen van toestemming tot echtscheiding door modernistische r.-k. bisschoppelijke rechtbanken?

De heer Janson:

Overigens wat Paus Joannes Paulus II betreft: wij hebben dezer dagen kunnen lezen dat de pauselijke commissie, door hem ingesteld, de uitspraken van de rechters der Inquisitie heeft veroordeeld inzake Galilei.

Kommentaar.

Is dát nu zo geweldig dat deze paus eindelijk in 1984 officieel toegeeft dat de zon niet om de aarde, maar de aarde om de zon draait - iets waar geen sterveling thans meer aan twijfelt? Moeten we misschien een toekomstige paus nog gaan toejuichen, omdat hij erkent: 2 x 2 = 4?

De heer Janson:

Deze paus heeft ook reeds meerdere malen blijk gegeven dieper te willen doorstoten naar de oorzaken van de Reformatie.

Kommentaar

Ik lees al jaren L'Osservatore Romano, maar heb nooit in de toespraken van de paus een verlangen bespeurd om te luisteren naar wat de Reformatie ten diepste heeft bewogen. U wél? Dan zou ik dat graag vernemen. Misschien heb ik er overheen gelezen.

Juist van r.-k. zijde lees ik telkens de klacht dat de paus met al die bezoeken aan de vele landen zelf niets leert, omdat hij in wezen niet luistert, maar alleen maar praat. Ik kan dat begrijpen, want hij heeft het druk genoeg. Ik ben iedere keer verbaasd over de enorm vele aktiviteiten die hij ontplooit: die vele toespraken in L'Oss. Rom., die voortdurende reizen door de wereld heen. Hoe speelt hij dat klaar? Dat hij dan niet tevens naar anderen kan luisteren, begrijp ik. Maar zou het niet beter zijn, dat hij wat minder reisde en sprak, en zodoende wat meer tijd vrij maakte om te luisteren?

De heer Janson:

De mensen, en dus ook een Paus, leven nu eenmaal in hun eigen tijdsperiode, waarvan zij uiteraard exponenten zijn.

Kommentaar

Daar ben ik het helemaal mee eens. Daarom: veel begrijpen is veel vergeven. Maar daarom moeten we in déze tijd deze paus als een religieuze wereldleider durven aanspreken op grond van het Woord van God dat eeuwig stand houdt. Dat Woord heeft God gegeven voor alle tijden. En wij moeten bidden dat de Heilige Geest ons laat zien wat dit Woord te zeggen heeft voor déze tijd, dus ook voor de leiders van déze tijd.

De heer Janson:

Het is best mogelijk dat ds. Hegger, ondanks zijn papenhaat, liefde koestert voor de roomskatholieken, zoals hij zegt te doen. Ook hem zullen we moeten aanvaarden als een werktuig in Gods hand. Zoals de oude catechismus ons leert, weet immers God uit het kwade het goede te trekken. Of dit ook met ds. Hegger het geval zal zijn, zullen we moeten afwachten en ondertussen voor hem bidden.

Kommentaan

1. Ik dank u heel hartelijk voor uw gebed. Wanneer wij in ootmoed en vol vertrouwen naderen tot God, niet steunend op eigen prestaties (denk aan de gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar in de tempel, Luk. 18), maar enkel vertrouwend op de oneindige verdiensten van Christus, dan zal Hij ons zeker verhoren, al zal die verhoring er misschien anders uitzien dan wijzelf hadden verwacht.

2. Neem alstublieft van mij aan dat ik geen haat in mij koester tegen wie dan ook, dus ook geen haat tegen de paus. Haat wordt door de Bijbel veroordeeld.

Slechts in één geval worden we aangespoord tot haat: „Zou ik niet haten, Heere, die U haten? en verdriet hebben in hen die tegen U opstaan? Ik haat hen met een volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij". Maar als de psalmist dat heeft uitgesproken, is het alsof hij zich meteen bewust wordt van de duistere mogelijkheden van zijn eigen zondige hart. En dan voegt hij er aan toe: „Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten. En zie of er bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op de eeuwige weg" (ps. 139 : 21 - 24).

Maar er is geen haar op mijn hoofd die zou menen dat deze paus bewust God haat. En dus is er voor mij geen enkele bijbels-geoorloofde reden om de paus te haten. Ik keer mij dus ook niet tegen de heer Karol Wojtyla als persoon, maar tegen zijn aanspraken als paus. Hij komt ook niet naar Nederland als die ene Pool, die toen en daar is geboren, maar als paus, die de pretentie voert dat Hij Christus, dus God Zelf, op aarde vertegenwoordigt.

De heer Janson:

Zijn bewering echter: „Ik weet veel meer dan welke protestant of rooms-katholiek ook, welk een macht der duisternis er schuil gaat achter het pausdom" en trouwens zijn hele verweer, doet mij denken aan de bekoring {protestantse term: verzoeking H.J.H.) in de woestijn. Satan wist het ook allemaal, maar Christus wees hem terug. Ik zou niet graag ds. Hegger met Satan willen vergelijken, en zeker mijzelf - een „run-of- the-mill"-gelovige - niet met Christus. Maar wel ontneemt hij mij de lust om verder met hem te discussiëren. Immers: hij weet het toch allemaal beter… Ik neem derhalve hiermede afscheid van u, ds. Hegger. Moge de Heer u, en ook mij, genadig zijn.

w.g. M. J. M. Janson

Kommentaar

1. Inderdaad was dat een pretentieuze uitspraak, die ik eigenlijk had moeten nuanceren. Toen ik de kopij opnieuw doorlas, voordat ik ze naar de drukker zond, stootte ik daar ook op. Maar ik heb het toch maar laten staan, omdat er kans was dat u daarop zou reageren en ik mijn brief aan u reeds verzonden had.

Ik bedoelde daar dit mee: Ik heb de eerste helft van mijn leven doorgebracht in de R.-K Kerk en de tweede helft in het protestantisme. Ik heb beide levenshoudingen innerlijk helemaal doorleefd. Beide theologieën heb ik op academisch niveau doorworsteld.

Dat zijn er niet veel. In Nederland zijn er twee priesters, die eenzelfde weg hebben doorgemaakt en er ook een boek over hebben geschreven nl. ds. Hendriksen met „Van dominikaan tot dominee" en ds. de Craene, wiens boek „Priester en Predikant" zojuist is verschenen. Wel zijn er meer priesters, die overgegaan zijn naar de Reformatie, maar die hebben er niets over gepubliceerd.

Ik weet dat er ook predikanten zijn die overgegaan zijn naar de R.-K. Kerk. Ook zij hebben beide levenshoudingen doorleefd en theologisch doorworsteld. Ook zij hebben dus dezelfde gronden waarom zij zich een oordeel over beide kunnen vormen.

Ik heb er vooral drie op het oog: ex-ds. v.d. Linden, Visscher en Loos. Aan alle drie heb ik een gedachtenwisseling in ons blad voorgesteld. En alle drie hebben dat niet willen (of durven) accepteren. Ik heb dat altijd zeer betreurd. Juist wij die hoewel in een tegenovergestelde richting de strijd en de pijn van een overgang RomeReformatie hebben doorgemaakt, zouden daarover vruchtbaar met elkaar van gedachten hebben kunnen wisselen.

2. Ik geef u ook de verzekering dat ik echt luisteren wil naar de ander en beslist niet van de veronderstelling uitga dat ik het alleen weet.

U zult misschien antwoorden; Dat is gemakkelijk beweerd, maar kunt u dat ook bewijzen?

Ja. Ik ben nl. mede-oprichter geweest van vijf interkerkelijke stichtingen:

1. de Stichting In de Rechte Straat; 2. de Evangelische Omroep; 3. de Stichting Woord en Daad (die gericht is op hulp aan de Derde Wereld en een jaarinkomen aan giften heeft van 9 a 10 miljoen); 4. de Stichting Evangelisch Ontwaken; 5. de Stichting „De Bijbel in elk huis".

Verder ben ik vanaf het begin (nu al 10 jaar) voorzitter van het Gallege van advies voor de rubriek „Theologische Verkenningen" van de EO. In dat college zitten voorgangers en professoren van de theologie van verschillende merken. Ik ben voorzitter van de commissie „De Bijbel Open" van de EO, die de inhoud van deze rubriek bepaalt Verder ben ik vanaf het begin lid geweest van EO-Metterdaad. Wanneer ik iemand was die de houding aannam: „Ik weet alles en ik weet het beter", dan zou ik, ik denk dat u het daarmee eens bent, het in dit interkerkelijk werk nooit zo lang hebben uitgehouden. Men zou mij niet hebben geaccepteerd. Ik hoop dat het bovenstaande voor u voldoende bewijs is en dat u daarom toch deze gedachtenwisseling wilt voortzetten.

3. Het verbaasde mij toch enigszins dat u daar zo bewogen op reageerde. Immers u aanvaardt het wél, wanneer iemand anders, nl de paus, beweert dat hij het onfeilbaar zeker weet en dat alle christenen zijn verklaring van de Bijbel moeten aanvaarden.

De bewering dat de paus op religieus gebied het onfeilbaar zeker weet, staat zo niet in de Bijbel. Die is ook niet terug te vinden in de geschriften van de christenen in de eerste eeuwen.

De paus kan die bewering alleen maar staven met een redenering vanuit de Bijbel.

Is dat dan niet uitermate pretentieus, wanneer je jezelf zulk een absolute macht toekent, enkel op grond van je eigen menselijke redenering?

Tot slot:

Ik ben in deze brief erg openhartig geweest, met name inzake het celibaat. Ik ben mij ervan bewust dat ik mij daardoor zeer kwetsbaar heb opgesteld.

Als iemand daar misbruik van wil maken, het zij zo. Ik heb gemeend door deze eerlijkheid en openhartigheid de goede zaak, de zaak van Christus, te dienen. Wat men dan voor lelijks over mij zegt, is dan niet meer belangrijk.

Ook ik van mijn kant gedenk u in mijn gebeden.

Met hartelijke groeten:

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 1984

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

De PAUS komt, maar…

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 1984

In de Rechte Straat | 32 Pagina's