MARIA bedreigt mensdom met grote straf
Laatste geheim van Fatima gepubliceerd
In hetzelfde nummer van „Agora" (21 nov. 1964) is de inhoud bekend gemaakt van het laatste geheim, dat Maria aan de zienster Lucia zou hebben medegedeeld.
Op 13 mei 1917 zou Maria n.l. verschenen zijn aan drie kinderen, Lucia dos Santos en Francisca en Jacinto Martó, in het Portugese dorpje Fátima.
De laatste voorspelling was alleen gedaan aan Lucia, die thans de enige overlevende is van de drie. Zij vertoeft als non in het klooster van de ongeschoeide carmelitessen in Coimbra. Zij heeft destijds deze voorspelling op schrift gesteld en in een verzegelde brief aan de bisschop van Leiria ter hand gesteld met de bepaling, dat het zegel eerst na 1960 zou mogen worden verbroken.
Na 1960 vernam men echter niets over de inhoud van die brief, totdat thans in verschillende bladen van Europa, met name ook in „Mensagem de Fatima" (no. 44, sept.-okt. 1964) die inhoud is gepubliceerd.
Het vatikaan heeft de bewering dat dit inderdaad de inhoud van het laatste ge heim van Fatima zou zijn, niet tegengesproken. Integendeel, velen zien in het feit, dat Paulus VI tegen het einde van het vorig jaar de ,.gouden roos" aan de basiliek van Fatima toekende, een teken, dat ook het vatikaan deze weergave van het laatste geheim van Fatima betrouwbaar acht.
Wij laten hieronder dan de vertaling volgen van de tekst zoals wij die lazen in „Agora" van 21 nov. 1964:
„Ik, de Moeder van God......"
„Wees niet bang, mijn dochter. Ik, de Moeder van God, ben het die met je spreekt. Ik vraag je om in mijn naam de gehele wereld de volgende boodschap bekend te maken:
Over heel het mensdom zal een grote straf zich voltrekken; niet vandaag en ook niet morgen, maar in de tweede helft van de twintigste eeuw. Wat ik in Salette (Frankrijk) aan de kinderen Melania en Maximino bekend maakte, herhaal ik nu voor jou.
De mensheid heeft zich niet ontwikkeld zoals God gehoopt had. De mensheid heeft op heiligschennende wijze de gaven die zij ontving, met voeten getreden. Nergens heerst er meer orde. Satan regeert tot in de hoogste posten en beslist over de loop der gebeurtenissen. Hij zal weten door te dringen tot in de hoogste kringen van de Kerk. Hij zal verwarring weten te zaaien in de geesten van de grootste geleerden, die wapens zullen uitvinden waarmee men de helft van de mensheid in enkele minuten kan doden. Hij zal de machtigen van de volkeren weten te winnen voor zijn bedoelingen en hen ertoe brengen om deze wapens in massa te vervaardigen.
„Ik zal God vragen...... de mensen harder en strenger te straffen dan in de tijd van de zondvloed".
Indien de mensen van deze weg niet terugkeren, zie ik mij gedwongen om de arm van mijn Zoon te laten neervallen. Indien zij die aan het hoofd van de wereld staan en van de Kerk, zich daxr niet tegen verzetten, dan zal Ik het doen en zal aan God, vragen, dat hij Zijn gerechtigheid zal doen neerkomen op de mensen (Eu o farei e pedirei a Deus que faca cair sobre os homens a Sua Justica). Dan zal God de mensen harder en strenger straffen dan in de tijd, van de zondvloed en de groten en machtigen zullen evenzo omkomen als de kleinen en zwakken.
Voor de Kerk zal dan een tijd aanbreken van de zwaarste beproevingen. Kardinalen zullen tegen kardinalen opstaan, bisschoppen tegen bisschoppen. Satan zal in hun gelederen doordringen. In Rome zullen veel veranderingen plaats grijpen. Wie verdorven is ,valt en wie valt, moet niet meer behouden worden. Duisternis zal over de Kerk komen en de wereld, zal vol wanorde en verwarring zijn.
De grote oorlog zal komen in de tweede helft van de twintigste eeuw.
„Vuur en rook van de hemel"
Dan zal vuur en rook van de hemel vallen, en de wateren van de oceanen zullen gaan koken en hun schuim tegen de hemel uitspuwen, en wie overeind staat zal ter aarde vallen. Miljoenen mensen zullen elk uur sterven en zij die dan nog leven, zullen hen benijden die reeds gestorven zijn. Overal waar men ook rondziet, zal men ontzetting aanschouwen, ellende zal er zijn op de gehele aarde, troosteloosheid in alle landen. Ziet, d.e tijd nadert steeds meer en de afgrond opent zich steeds meer. Er zal geen andere uitkomst meer zijn. De goedenz zullen met de slechten sterven, de kleinen met de groten, de Kerkvorsten met hun gelovigen, de vorsten der wereld met hun volkeren. Overal zal de dood heersen, die in triomf wordt rondgedragen door misdadige mensen en door de trawanten van de Satan die de enige heersers zullen zijn over de aarde.
Het zal een tijd zijn, die geen koning of keizer, geen kardinaal of bisschop ziet aankomen, maar die komen zal overeenkomstig de raadsbesluiten van God om te straffen en te wreken.
Later echter, wanneer de overgeblevenen tot bezinning zijn gekomen, zal God opnieuw worden aangeroepen en opnieuw zal men de Here en zijn heerlijkheid dienen zoals vroeger, toen de wereld nog niet verdorven was.
Ik doe een roep uitgaan tot alle ware navolgers van mijn Zoon en tot alle ware christenen en tot de apostelen van de laatste tijden. Zo komt de tijd der tijden en het einde der einden, indien het mensdom zich niet bekeert en indien die bekering niet komt van boven, van de leiders van de wereld en van de Kerk.Maar wee, indien deze bekering niet plaats grijpt en alles blijft zoals het is, of nog erger wordt. Ik zal aan je zijde staan en je helpen
Een verkwikkende r.k. reaktie
Laat ik nu allereerst een reaktie op dit z.g. „geheim van Fatima' weergeven, die van r.k. zijde komt, n.l. van N. A. van Rijn, O.P., in „Dagblad voor NoordLimburg" van 24 dec. 1964. Daarin schrijft deze pater dominicaan:
„Wie de tekst aandachtig doorleest, komt aldra theologische onzin (de H. Maagd zal de straffende hand van haar Zoon neer laten vallen!) en tegenspraak op het spoor. We mogen toch wel veronderstellen, dat de H. Maagd geen wartaal spreekt
En de nitspraken van de pansen dan?
Wij verblijden ons zeer over deze resolute taal van pater van Rijn. Toch mogen we niet vergeten, dat tegenover een dergelijke bijbelse uiting er nog een blok roomse traditie staat, die geheel denkt in de geest van de inhoud van dit z.g. geheim van Fatima en die de uitoefening van de barmhartigheid aan Maria toekent, zodat de naaste oorzaak, waarom wij niet door Gods straffen getroffen worden, bij de barmhartigheid van Maria ligt.
Zo schrijft Leo XIII in de encycliek „Adiutricem populi":
„Niemand wordt zalig dan door u, o moeder Gods; niemand ontvangt een gave van Gods barmhartigheid dan door u" (Vert. E.D. p. 15).
Pius IX in „Ineffabilis Deus":
„Mogen alle kinderen der katholieke Kerk (...) in alle gevaren, benauwdheden, behoeften en noden, met alle vertrouwen tot deze zoete Moeder van barmhartigheid en genade hun toevlucht nemen. Waarlijk toch, niets is te vrezen, aan niets te wanhopen, onder het geleide, onder de aanvoering, onder de gunst en de bescherming van haar, die aan ons een moederhart toedragende, en onze heilsbelangen bepleitende tevens voor het gehele mensdom bezorgd is; die door de Heer gesteld werd tot koninginne van hemel en aarde, en verheven boven alle koren der engelen en rijen der heiligen staat ter rechterhand van haar eniggeboren Zoon onze Heer Jezus Christus, — waar zij in moederlijk gebed het alvermogendst is ter verkrijging, waar zij vindt wat zij zoekt en niet mogelijk is dat haar iets wordt geweigerd" (E.D. bl. 30).
Maria leidt het wereldgebeuren
Wanneer inderdaad niet mogelijk is, dat aan Maria iets kan geweigerd worden, wanneer zij daarom smeekt bij (haar Zoon, dan heeft Maria ook werkelijk de leiding van het wereldgebeuren en dan is het aan haar te danken, dat de straffende hand van God nog niet is neergekomen op deze verdorven wereld.
In „Middelares en Koningin" okt. 1964, dat onder redaktie staat van de paters montfortanen, troffen wij een artikel aan, waarin uit verschillende citaten bewezen wordt: „welke een grote verering Paulus VI heeft voor O.L. Vrouw. Het zijn daarbij evenzoveel bewijzen dat ook in onze tijd de Mariadevotie nog even actueel en noodzakelijk is" (bl. 135).
Wij willen slechts één citaat weergeven; waarin Paulus VI zegt:
„Maria omringt het Mystieke Lichaam van Christus met dezelfde moederlijke bezorgdheid en oneindige liefde, als zij eens het Kindje Jezus in de kribbe koesterde en voedde. En het is onmogelijk dat iemand die Haar als een toegewijd kind vereert, niet tot bij Jezus zou komen om er zijn heilsbestemming te vinden". (bl. 137).
Paulus VI zei dit in een brief aan Kardinaal Cerejeira, de patriarch van Lissabon, op 20 mei 1964. En in een radiotoespraak tot het Portugese volk op 7 juni 1964 zei Paulus VI: „Gij hebt verdiend dat O.L. Vrouw uw land bezocht op het „altaar van Fatima" (ib.).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1965
In de Rechte Straat | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1965
In de Rechte Straat | 32 Pagina's
