3 Kom niet aan de oogappel Gods!
„Wie u aanraakt, raakt zijn oogappel aan" (Zach. 2:8).
Dat Pius XII gezwegen heeft ten overstaan van de folteringen en de uitmoording van het volk Israël, is heel erg. Want er staan nog steeds vreselijke bedreigingen in de Bijbel tegen hen, die zich op een of andere manier schuldig maken aan het volk Israël. Ook verzuim is immers schuldig. Zo lees ik b.v.: „Te dien dage zal ik zoeken te verdelgen, alle volken die tegen Jeruzalem oprukken" (Zach. 12:9). Dergelijke profetieën zijn uitgesproken na de ballingschap van het Joodse volk. En, naar ik meen, zijn dergelijke profetieën nog niet in vervulling gegaan.
Maar erger is misschien nog, althans in Gods ogen, het feit, dat de r.k. kerk zich een van de voorrechten van het Joodse volk heeft aangematigd, n.1. om uit te maken welke boeken tot het Oude Testament behoren en welke niet.
Dit voorrecht heeft God aan de Joden toevertrouwd. We lezen dat duidelijk in Rom. 3:1-2, waar staat: „Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis? Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats toch dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd".
Het is duidelijk, dat met „de woorden Gods" het Oude Testament bedoeld was, immers het Nieuwe Testament bestond toen nog niet.
Welnu, de Joden hebben bepaalde vrome boeken, zoals het boek van de Maccabeeën, Tobias, Judith, Baruch enz. nooit als boeken van de Bijbel erkend. Ook nu nog niet.
De r.k. kerk echter beweert, dat deze boeken wèl tot het Oude Testament behoren en spreekt de vervloeking uit over ieder, die dat zou willen ontkennen (Conc. Trid. sess. IV).
Juist in diezelfde brief aan de Romeinen, waarin Paulus als voorrecht van de Joden noemt, dat God hun de boeken van het Oude Testament heeft toevertrouwd, spreekt hij zo nadrukkelijk over trouw van God tegenover de ontrouw van de Joden. Ook al hebben de Joden woordbreuk gepleegd, God doet dat niet. Hij trekt de voorrechten, die Hij aan het Joodse volk heeft gegeven, niet terug. „De genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelije" (11:29). „God heeft zijn vole niet verstoten, dat Hij te voren geeend heeft" (11:2).
En we lezen ook in deze brief van de bedreiging tegen hen, die zich op een of andere manier aan het volk Israël schuldig maken, al was het slechts door zich boven het volk te verheffen. „Indien nu eneele van de taeeen weggebroeen zijn en gij als wilde loot daartussen geënt zijt en aan de saprijee wortel van de olijf deel hebt geeregen, beroem u dan niet tegen de taeeen! Indien gij u er tegen beroemt, — niet gij draagt de wortel, maar de wortel u WEEE NIET HOOGMOEDIG, MAAA VAEEE! Want indien God de natuurlijee taeeen niet gespaard heeft, Hij zal ooe u niet sparen". (11:17-21).
Een gedeeltelijke verharding over Rome
„Want broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden" (Rom. 11:25).
Wanneer ik de geschiedenis van de r.k. kerk overdenk, dan lijkt het mij, dat God ook een gedeeltelijke verharding als een straf over Rome heeft gezonden, juist ook omdat zij aan Gods oogappel geraakt hebben en zich voorrechten hebben aangematigd, die God aan het Joodse volk had toevertrouwd.
De aard van die verharding beschrijft Paulus in Rom. 11:8:10 „En de overigen zijn verhard, gelijk geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot de dag van heden. (. .). Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien, en doe hun rug voor goed zich krommen".
Het is vanuit de Bijbel toch wel zo volkomen duidelijk, dat allerlei r.k. dogma's in strijd met Gods Woord zijn, dat het voor ons zo moeilijk te verklaren is, waarom ook intellektuele r. katholieken, ook priesters, maar niet tot het inzicht van deze r.k. dwalingen komen, ook dan niet wanneer reformatorische christenen hun die dwalingen duidelijk vanuit de Bijbel aantonen. Zij proberen dan toch maar weer, op het dwaze af, die r.k. leerstellingen te verdedigen.
Ik meen dat misschien toch de laatste verklaring van dit feit moet gezocht worden in de verharding als een straf: „Laten hun ogen verduisterd worden, opdat zij niet zien".
Maar des te meer rust dan op ons de roeping om het Woord Gods met alle kracht te verkondigen, opdat dit Woord Gods wellicht toch door de schaal van de verharding heenbreke en zij zich bekeren. Want„ook zij zuilen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geënt worden" (Rom. 11:23).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1963
In de Rechte Straat | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1963
In de Rechte Straat | 32 Pagina's