Op de korrel.
Terwijl de catechismus der Belgische bisdommen reeds in een van zijn eerste lessen onderstreept, dat er twee bronnen zijn, waaruit de rooms-katholieke kerk haar leer put, gaat de catechismus der Nederlandse bisdommen deze tweeheid van bronnen voorbij (om er pas in les 20 op terug te komen), en vangt onmiddellijk aan met te spreken over de geloofsbelijdenis van de apostelen.
Psychologisch is dit een land als Nederland, dat men in het zuiden nog als protestants beschouwt, meer verantwoord. Immers, zo wordt de zich naar Rome kerende protestant niet onmiddelijk met het feit, dat Rome naast de hem zo heilige Bijbel nog een overlevering kent, geconfronteerd; en zo worden de kanten niet nodeloos aangescherpt.
Daar wij echter de catechismus der Nederlandse bisdommen volgen, zullen wij hierop t.z.t. terugkeren.
Wanneer wij nu het deel dat handelt over de twaalf artikelen even doornemen, dan valt het onmiddellijk op, dat de stellingen die hier geponeerd worden, waar zijn. Men zal echter wel bemerken, dat de achtergrond van deze geloofswaarheden in de Nederlandse catechismus vaak meer gedragen wordt door een wijsbegeerte, dan door de Schrift. Daar waar in de Heidelbergse catechismus deze waarheden telkens met Bijbelse argumenten worden gestaafd, poneert men hier de waarheden zonder meer. Men schijnt zelfs de wijsbegerige achtergrond ter staving in te roepen. Zo b.v. op de vraag:
Waaruit weten wij, dat God bestaat?
luidt het antwoord:
Dat God bestaat, weten wij:
1. Uit de openbaring, die vooral Jezus ons gedaan heeft.
2. Ook uit alles, wat geschapen is.
Gemakkelijk zou men hieruit kunnen afleiden, dat er niets anders gezegd wordt, dan wat ook wij in onze belijdenis des geloofs zeggen, n.1.: dat men God kan kennen door twee middelen. Ten eerste, door de schepping, onderhouding, en regering van de gehele wereld. Ten tweede, door Gods Woord. Wie echter meent dat punt twee van de Nederlandse catechismus en punt één der Nederlandse ge-^ loofsbelijdenis gelijk zijn, komt bedrogen uit. Want waarop steunen beiden? Onze geloofsbelijdenis zegt dat men God kan kennen door de schepping, steunend op Gods Woord (Romeinen 1 : 20). De Nederlandse catechismus zegt dat men God kan kennen, steunend op het Vaticaans concilie dat leert: 'Dat God begin en einddoel van alle dingen, door het natuurlijke licht der rede, uit de geschapen dingen met zekerheid kan gekend worden'. Het steunen waarop geeft dus reeds een groot verschil: hier een menselijk woord, daar Gods Woord in de Bijbel. Ook de affirmatie klinkt in beide gevallen heel anders. Het Vaticaans concilie eist voor de menselijke rede het recht op, God door middel van de rede met zekerheid te kennen. De Nederlandse geloofsbelijdenis daarentegen oordeelt op Schriftuurlijke grondslag dat de Godskennis van hen die God kunnen kennen door de schepping, zodanig is 'dat ze genoegzaam is om hun alle onschuld te ontnemen'. Hier staat dus het duidelijk kennen tegenover het kennen dat genoegzaam is 'om niet schuldvrij te zijn'.
Dat hier een groot verschil in schuilt, wordt iedereen, die nadenkt, onmiddellijk duidelijk. Daarom achten wij ons besluit, dat de Nederlandse catechismus gedragen wordt door een wijsbegeerte, terwijl de Heidelbergse catechismus zich laat leiden door Gods Woord, volkomen gerechtvaardigd. Trouwens, wanneer we Klug, 'Het Katholieke geloof' (uitgegeven in 1940 te Heemstede) openslaan, wordt het ons onmiddelijk duidelijk, dat de achtergrond van het geloven in het Godsbestaan in de rooms-katholieke kerk gedragen wordt door de wijsbegeerte van Thomas van Aquino. Immers in § 2, voor dat hij over de Bijbel handelt, geeft Klug de vijf Godsbewijzen van Thomas weer. Zelfs schijnt Klug het verstand van Abraham zodanig hoog te schatten, dat hij als het ware vanzelf tot het bestaan van God is opgeklommen. Op blz. 42 o.c. lezen wij immers: 'Een oude joodse legende verhaalt: Abraham, grootgebracht in een onderaards hol, kwan? eens in een nacht naar boven gekropen, naar de oppervlakte der aarde. Dra? zag hij de sterren en aanbad ze. Maar de sterren verdwenen, en de nachtelijke aanbidder voelde dat ze niet de godheid konden zijn. Toen bad hij tot de maan, die sterker scheen dan de sterren, doch ook deze verdween. Toen bad hij tot de zon, maar ook zij ging elke dag onder. Toen bad hij tot de godheid, die groter moest zijn dan zon, maan en sterren. Dit is een legende, en wij hebben geen grond voor de veronderstelling, dat Abraham ooit een aanbidder van de zon en de sterren of een dienaar van de maangodin zou zijn geweest. Maai er ligt een diepe zin in deze legende: lsra'éls patriarchen hebben dieper gedacht dan de andere volkeren der aarde. En van de hemel ontvingen zij het antwoord, dat hun denken juist was.' *)
Ik wil hiermede eindigen. In het volgende artikel hoop ik nog op een en ander uit de twaalf artikelen terug te komen om aan te tonen hoe Rome ook in deze artikelen haar leer zo goed mogelijk weet in te passen.
Hoever staan wij hier van de Bijbel af, waar wij lezen en horen, dat alleen Gods uitverkiezende genade Abraham riep uit het land zijner vaderen?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1960
In de Rechte Straat | 21 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1960
In de Rechte Straat | 21 Pagina's
