Ecclecia Catholica
Wij zouden liever niet over dit boek gesproken hebben, daar het een verhaal is van de motieven, waarom de schrijfster, Dr. C. de Vogel, overgegaan is naar het rooms-katholicisme. Het zou de schijn kunnen wekken, alsof wij, die de tegenovergestelde weg bewandeld hebben, willen beweren: „Maar onze bekering is toch maar veel echter geweest". Zulk een poging om elkaar te overtroeven met iets, dat men als een teer genadeproces van God beschouwt, zou zeer onsmakelijk zijn en een profanering van het heilige.
Waarom ik mij dan toch genoodzaakt voel, om over dit boek te schrijven, is, dat protestanten meerderemalen mijn mening daarover vragen.
Laat ik dan allereerst zeggen, dat ik alle eerbied heb voor deze zielegang van Dr. de Vogel. Je merkt haar eerlijke worsteling tot op de laatste bladzijde van het boek. Een trek van smart loopt er doorheen totdat de beslissende stap alle spanningen doorbreekt en zij zich veilig waant in de armen van de „Moederkerk".
Een beetje jammer vond ik het, dat het boek zo weinig van de psychologische achtergronden van haar overgang aangeeft. Iemand, die zijn bekering beschrijft als een louter geestelijk proces zonder zich bewust te zijn van de emotionele en onderbewuste drijfveren, kent zichzelf niet of bedriegt zichzelf. Het is daarom ook, dat ik zelf in mijn boek een uitvoerige uiteenzetting heb gegeven van de invloed van de vaderfiguur in mijn leven. Ik weet heel goed, dat het optreden van mijn vader een belangrijke rol heeft gespeeld bij de bekering van het Gods-idee in mij. Ik weet heel goed, dat ik de vader-idee getransporteerd heb op God en ten dele heb gesublimeerd in de Bijbelse openbaring van de hemelse Vader. En als ik geheel en al over mijn vader gezewegen had, dan had ik voor mijzelf het gevoel gehad van onwaarachtig te zijn.
Gelukkig echter heeft Cornelia de Vogel in „Pelgrims naar de Una Sancta" geschreven: „Ik geloof zelf dat dat hele werk (Ecclesia Catholica) niet geschreven zou zijn als niet het probleem van de concrete zonde zich in die jaren door concrete personen met felheid aan mij had opgedrongen, evenals in de voorafgaande jaren — naar het mijtoescheen 'in een soort onschuldtoestand' — het probleem van het lijden." (pag. 211). Zij zegt dan verder dat de realiteit van de concrete zonde een plotselinge schok in haar teweegbracht, waardoor er een nieuwe bezinning bij haar ontstond over de zonde.
Jammer vind ik ook, dat zij zegt, dat haar boek niet bedoeld is als een „apologie, noch pro vita mea, noch voor het katholiek geloof" (pag. 11). Waarom heeft ze het dan gepubliceerd? Toch niet als interessant geval? Zij zegt: „Ter wille van de waarheid, die voor ons allen één is, heb ik daarover willen schrijven" (pag. 10). Maar na zulk een persoonlijk hevig doorleefde waarheid, of wat jezelf als waarheid ziet, kun je daar nooit als een buitenstaander over schrijven. Dan kan het niet anders dan uitgroeien tot een apologie. En is dat dan zo erg? Dr. de Vogel behoeft er zich toch niet over te schamen, dat haar boek een verdediging wil zijn van de rooms-katholieke leer? Als wij over tuigd zijn, dat wij de waarheid gevonden hebben, dan zijn wij ook geroepen om getuigen te zijn van diewaarheid voor hen, die ze nog niet gevonden hebben.
Haar eigenlijke argumenten.
„Is het mogelijk dat de Kerk vanaf het eerste begin in de meest fundamentele geloofszaken grondig zou hebben misverstaan en bijgeloof en heidendom zou hebben ingevoerd in het centrum van haar eredienst?" (pag. 170).
Wij moeten allereerst iets opmerken omtrent deze status questionis. Zo strak kunnen we beslist niet de vraag stellen. Een nuchterdenkend protestant zal heus niet beweren, dat zelfs de rooms-katholieke kerk van nu „in de meest fundamentele geloofszaken grondig dwaalt". In mijn boek „Onder hetzelfde Kruis" heb ik telkens aangewezen wat ons met de rooms-katholieken verbindt, de punten, waarin wij tegenover humanisten en heidenen naast elkaar onder hetzelfde Kruis van Christus staan. En omdat de rooms-katholieke kerk nog steeds vast houdt aan de fundamentele waarheden van het christelijk geloof, daarom achten wij het mogelijk, dat iemand als kind van God kan leven en sterven in deze kerk en voor eeuwig behouden worden. Hoewel…. maar daarover schrijf ik nog wel eens.
De vraag van Dr. de Vogel zou inderdaad veel meer klemmen, wanneer de rooms-katholieke kerk, die vóór de reformatie bijna de gehele christelijkheid omvatte, in deze fundamentele waarheden was afgedwaald, wanneer zij b.v. Maria als godin had opgenomen in een soort vier-eenheid. Nu dit niet het geval is, kunnen we dezelfde vraag stellen in deze richting: „Hoe is het mogelijk, dat terwijl de apostelen nog leefden, ja, in gemeenten, die door Paulus zelf waren gesticht, zoals die van Galatië, zulke diepingrijpende dwalingen konden komen?" Bevat bijna elke apostolische brief niet een waarschuwing tegen de dwaalleraars binnen de kerk?
Het komt mij voor, dat aan de grond van deze vraag van Dr. de Vogel een stukje ergenis zit om de dwaasheid van het Kruis. Natuurlijk aanvaardt Dr. de Vogel, als gelovige christin, de onbegrijpelijke goedertierenheid Gods in de gave van zijn Zoon aan het Kruis. Maar zit er ook niet een stukje dwaasheid des Kruises in het feit, dat daarna toch niet meteen het aanschijn der aarde is veranderd en de christenenen, de verlosten door dit bloed van Gods Zoon, toch nog echte zondaren bleken te zijn en dat de geschiedenis van Gods Kerk een geschiedenis is geworden van verloste zondaren? Althans lijkt het voor Dr. de Vogel moeilijk aan te nemen, dat God het zou hebben toegelaten, dat het arglistige hart van deze verloste zondaren nog belangrijke invloed zou kunnen hebben in de weergave van het Evangelie, zodat ook deze verloste zondaren op belangrijke punten af zouden wijken van het Evangelie van Christus?
Het verbaast ons dan echter, waarom niet veeleer de volgende vraag bij Dr. de Vogel is opgekomen: „Hoe is het mogelijk dat meerdere pausen, de plaatsbekleders van Christus op aarde, de vertegenwoordigers van God zelf, zoals zij zich noemen, zulk een liederlijk leven hebben geleid?". Misschien antwoordde zij dan: „Ja, maar dat is de schuld van deze pausen geweest". Goed, maar God had toch kunnen voorkomen, dat zulke misdadigers tot paus werden gekozen? En bovendien: ook de afdwaling van de rooms-katholieke kerk in de leer is de schuld van de mensen, zoals ook onzuiverheid van leer bij een protestantse kerk niet alleen de schuld is van een synode, maar van alle leden van die kerk. Omdat de afzonderlijke protestanten te weinig de Bijbel overdenken, daarom is er de kans, dat de dwaling ook in hun kerken binnensluipt. Of omdat ze de moed missen om te getuigen tegen eenmaal ingeslopen dwalingen, daarom nestelt die dwaling zich steeds meer in die kerk.
In Luc. 9:62 lezen wij: „Maar Jezus zeide tot hem: Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods". Het geloof is altijd actueel. Het richt zich nu, op dit moment, op Jezus Christus, zoals Hij Zich in zijn Woord aan mij openbaart. Hij is mij op zichzelf genoeg. Hij is in Zichzelf geloofwaardig. Ik heb met geen geschiedenis te maken. Ik geloof, dat Jezus over de golven der geschiedenis heen tot mij kan komen, en als ik maar naar Hem blijf zien, dan zal ook ik over die bruisende zee van de wereld en van de eeuwen heen kunnen wandelen naar Hem toe. „Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs, die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft" (Hebr. 12:2).
Alleen dan zal de kerkgeschiedenis geen benauwend raadsel voor ons worden. Wij moeten alles veilig in Gods vaderarmen bevelen en al onze bekommernissen, ook die van de voorbije eeuwen, mogen wij op Hem werpen, daar Christus alle angsten en zorgen voor ons heeft doorstaan in zijn lijden.
Kerkvaders en Bijbel.
Dr. de Vogel besteedt 93 bladzijden aan wat zij noemt: „de kerkhistorische beslissing". Zij tracht daarin aan te tonen, dat reeds in de eerste eeuwen de rooms-katholieke gedachtengangen werden gevolgd.
Wij kunnen hier onmogelijk op al de citaten van de kerkvaders ingaan. Wellicht zal er nog wel gelegenheid zijn om enkele belangrijke teksten te behandelen. Ter loops merken we slechts op, dat zij ook de tekst van Irenaeus: „convenire ad.." vertaalt door: „ovéreenstemmmen met….". Wij hebben in ons nummer van maart aangetoond, dat dit een verkeerde vertaling is: „Convenire ad" drukt een locale beweging uit en moet dus vertaald worden: „samenkomen naar een bepaalde plaats". „Overeenstemmen met" is in het latijn: „convire cum".
Wij verwonderen ons echter zeer over het Schriftgebruik van Dr. de Vogel. Zo zegt zij: de rooms-katholieke interpretatie „laat het Schriftwoord zoveel mogelijk wat het is; zij neemt het in zijn meest voor de hand liggende, meest directe zin" (pag. 180). Hierop zou ik willen antwoorden: de rooms-katholieke interpretatie neemt de Schrift in de zin, die voor ons, Europeanen, het meest voor de hand ligt. Als iemand tegen ons in het westen zegt: „Je moet je vader en moeder haten om in de hemel te komen", dan antwoorden wij: „Vent, ga op dak zitten en kom niet met zulke onzin aan!" Of „praat maar gewoon!" Maar als Jezus dat zegt aan zijn Joodse toehoorders, dan verstaan zij Hem blijkbaar.
Soms willen zij Hem echter niet goed verstaan. Dan gaan zij zijn woorden letterlijk nemen. Dat is b.v. het geval als zij er Hem van beschuldigen, dat Hij heeft gezegd: „Breek deze tempel af en in drie dagen zal Ik Hem weer opbouwen". Zij wisten heel goed, dat Hij dat van zijn lichaam bedoelde, maar door het letterlijk op te vatten, hadden ze een grond voor een valse beschuldiging. Zo is het ook in Joh. 6. Ze zijn teleurgesteld omdat Jezus niet hun aardse koning wil zijn en voor een goed stuk dagelijks brood wil zorgen. Daarom trekken ze ook zijn beeldspraak in het belachelijke, als Hij spreekt over Zichzelf als over het brood, dat uit de hemel is gedaald en dat door het geloof genuttigd moet worden en waardoor ze eeuwig leven zullen krijgen.
Ja, als Jezus zelden in beelden sprak, zoals wij, westerlingen, dan zou het voor de hand liggen, dat wij ook Joh. 6 letterlijk moesten verstaan. Maar; „ Dit alles zeide Jezus in gelijkenissen tot de scharen en zonder gelijkenissen zeide Hij niets tot hen" (Matth. 13:34).
Vreemd is, dat zij van Joh. 21:15 v.v. zegt: „Wat betekent dit driemaal herhaald: 'Weid mijn lammeren, weid mijn schapen', nadat hem eerst is gevraagd: 'Hebt gij mij meer lief dan dezen?'. Daar is de tegenstelling tot de andere apostelen; Petrus krijgt een taak en een waardigheid, die niet aan hen geschonken wordt." Ja, maar ziet Dr. de Vogel hierin dan helemaal geen zinspeling op de tegenstelling, die Petrus zelf in zijn eigenwaan gemaakt heeft, met de andere apostelen: „Ook al zouden allen U verlaten, ik niet!" ? Ziet zij daarin dan geen zachte verwijzing naar de drievoudige verloochening?
Dr. de Vogel gaat dan verder: „En wat voor een waardigheid? Die van een herder over een kudde. Dat is een beeld. Maar toch een beeld dat voor geen misverstand vatbaar is. Het is een bestuurs macht, men kan het niet anders noemen; een opperste leiding, een primaat" (pag. 186). Maar alleen deze simpele vraag: in Hand. 20:28 zegt Paulus tot de oudsten van Efeze: „Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde waarover de heilige Geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente Gods te weiden". Waarom hier niet dezelfde redenering: Het weiden van de gemeente betekent bestuursmacht, een opperste leiding, een primaat?
Vreemd is ook, dat zij vraagt: „Is het waar tenslotte, dat een Calvinist 1 Cor. 11:27 verstaan kan? Zo strikt en zo letterlijk als het er staat?" (pag. 183).
Maar weet zij dan niet beter? Als iemand het portret van de koningin publiek kapot scheurt en vertrapt of in de modder gooit, dan maakt hij zich schuldig aan majesteitsschennis, dan zal hij door de Nederlandse rechter veroordeeld wsvorden. En in deze zin verstaan wij ook volkomen strikt en letterlijk, dat iemand, die „op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zich zal bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren (1 Cor. 11:27).
Nog vreemder is het als zij in deze tekst een reden ziet om aan te nemen, dat voor Paulus het offerkarakter van het heilig Avondmaal vanzelfsprekend was. Nog meer wrijven we onze ogen uit, wanneer zij dit offerkarakter uit een tekst van de brief aan de Hebreen meent te kunnen afleiden (n.l. Hebr. 13:10), terwijl toch juist die brief aan de Herbreën zo heel duidelijk zegt, dat Christus Zich eens en voor goed geofferd heeft aan het kruis.
Samenvattend: Hoezeer wij ook respekt moeten hebben voor de persoon van Dr. de Vogel, wij moeten haar overgaan naar de rooms-katholieke kerk ten stelligste veroordelen als ontrouw aan de Christus der Schriften. Zij heeft de ergernis en de dwaasheid des Kruises prijsgegeven voor de fiktie van de mystieke droomsfeer van een machtige aardse imponerende kerk. Wij hopen, dat zij de moed zal hebben om haar dwaling in te zien en om terug te keren aan de voet van het ruwe kruis van Christus, waar alle filosofie en alle wazige mystiek wordt stukgeslagen op de rots der eeuwen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960
In de Rechte Straat | 18 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960
In de Rechte Straat | 18 Pagina's