IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Uitgeleid uit Israël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uitgeleid uit Israël

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Vervolg)

Uitgeleid uit Israël

Jezus heeft zijn discipelen buiten Israël geleid. En daar, even buiten de grens van Israël, zal Hij Petrus aanstellen als de grote uitleider uit het diensthuis van Israël.

Het gebeurt in de buurt van Ceasarea Filippi, de stad die door Philippus de Viervorst was verfraaid en genoemd was naar de Romeinse keizers (caesars). Philippus had ook een witmarmeren tempel laten bouwen voor keizer Augustus en zijn beeld er doen plaatsen opdat er goddelijke eer aan gebracht zou worden. Het is merkwaardig, dat Petrus straks in een ander Caesarea, n.l. Caesarea Palestinae dat aan de zee ligt, de poort van de kerk zal openen voor de heidenwereld, wanneer hij de heiden Cornelius en de zijnen zal dopen.

„Ik ben ook maar een mens"

Het is goed om te letten op de verering die Cornelius dan aan Petrus wil brengen: „Toen Petrus binnentrad, kwam Cornelius hem tegemoet en eerde hem met een voetval. Maar Petrus deed hem opstaan en zei: Sta op, ik ben ook maar een mens" (Hand. 10:25-26 r.k. vert.).

In ditzelfde Caesarea zal later Herodes Agrippa zich deze eer wel laten welgevallen, als het volk uitroept: „Dat is de taal van een god en niet van een mens". Maar dan staat er ook: „Terstond sloeg hem een engel van de Heer, omdat hij aan God niet de verschuldigde eer had gegeven; en door wormen verteerd stierf hij" Hand. (12:19-23 r.k. vert.).

Petrus wil van geen verering weten. Hij is er zich van bewust, dat hij in zichzelf niets betekent, dat hij slechts dienaar van Christus is, een geredde zondaar die zelf van genade moet leven en daarom geen enkel recht heeft op verering. "Ik ben ook maar een mens". De pausen van Rome, die zich de opvolgers van Petrus noemen, hebben blijkbaar die woorden van Petrus vergeten, want zij laten zich wel vereren door een voetval ja zelfs, doordat zij hun voeten laten kussen door anderen. Zij zeggen dan: Ja maar wij laten die verering toe, omdat de mensen in ons Jezus Christus willen vereren. Wij willen niet twijfelen aan de oprechtheid in deze bedoeling, maar onze vraag blijft dan weer: Waarom heeft Petrus dan die voetval niet willen aanvaarden? Cornelius wilde hem toch zeker niet vereren omdat hij in zichzelf die verering waard zou zijn, maar ook slechts omdat hij een gezant van God was, brenger van een goede tijding, de tijding van het heil in Jezus Christus.

„Maar Gij…"

De NIEUWE theologie in Spanje, KRONKELINGEN van het ALGEMEEN HANDELSBLAD, Kerkelijke kronkelingen?

„Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? En Simon Petrus antwoordende, zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods" (Mat. 16:15-16 S.V.).

„Maar gij, sprak Hij tot hen, wie zegt gij dat ik hen? Simon Petrus antwoordde: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God" (r.k. vert.).

In het Koninkrijk Gods gaat het om het persoonlijke antwoord van elk afzonderlijk mens.

De Here is er niet mee tevreden, wanneer wij alleen maar nazeggen wat anderen over Hem vertellen.

Het geloof als een aannemen van geopenbaarde waarheden op gezag van andere mensen wordt hier als nutteloos opzij geschoven.

Christus wil zijn Kerk ook niet bouwen op een traditie- of sleurgeloof. Petrus zal het later zelf zeggen in zijn eerste brief: „Laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis" (2:5). Hij wist het immers heel goed: De Here had ook hem slechts „petros" (rotssteen) genoemd op grond van zijn heel persoonlijke getuigenis aangaande Christus.

Wij moeten de openbaring van Gods heil in Jezus Christus persoonlijk verwerkt hebben. De belijdenis omtrent onze Zaligmaker moet uit ons hart komen. Het Woord van God mag niet blijven steken bij ons verstand; het moet doordringen tot ons hart en onze dode zielen herscheppen tot het leven in Christus. Petrus zelf zegt het heel duidelijk: Wij moeten worden: „als wedergeboren, en niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God" (1 Petr. 1:23).

„Gij zijt", niet: „Er is"

Het antwoord van Petrus is dan ook niet het uitspreken van een stukje theologie over Christus, maar een getuigenis aangaande Hem: „Gij zijt…". Gij, die daar voor mij staat, Gij, die ons die vraag hebt gesteld, „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God".

Wij moeten dat nooit vergeten: Het christendom is allereerst het getuigenis omtrent Iemand, en pas in de tweede plaats een leer omtrent die Iemand. Christen-zijn betekent steeds: in een direkte, persoonlijke verhouding komen te staan tot Iemand, tot Jezus Christus.

Dat is dan ook het geheel eigene van het christendom. Het is zelfs zo, dat een mens de kern van het christendom niet kan begrijpen, wanneer hij niet door de H. Geest in die diep-persoonlijke relatie tot Christus is gesteld. „Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn" (1 Kor. 2:14 SV.) Een theologieprofessor dus, die deze innerlijke omvorming niet heeft doorgemaakt, waardoor hij als een verloren zondaar tegenover Jezus Christus als zijn persoonlijke Zaligmaker is komen te staan, kan zelfs de kern van het christendom niet begrijpen. Hij staat dan verre ten achter bij een primitieve uit de oerwouden, die onder de verlichting des Geestes Jezus Christus persoonlijk heeft leren kennen.

De kerk gaat te gronde aan allerlei leer over Christus, waarin het persoonlijk getuigenis geheel en al ontbreekt. Op deze manier werkt de duivel in de gedaante van de „engel des lichts". Maar… we zullen het straks horen: De poorten der hel zullen de gemeente van Christus niet overweldigen.

Lezer, hebt u reeds een antwoord gegeven met uw hart, een heel persoonlijk antwoord op de vraag van Christus: „Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?"

Ook de verwerping is persoonlijk

Ook de verwerping van Christus gebeurt door persoonlijke houding tegenover Hem, niet door de onpersoonlijke verkondiging van een dwaling omtrent Christus. Jezus zegt het zelf: „Wie met Mij niet is, die is tegen Mij" (Mat. 12 : 30). En sterk komt dat tot uitdrukking in de veroordeling van Christus door het Sanhedrin. Eerst heeft men het ook met getuigen geprobeerd. Maar de machten der duisternis zijn innerlijk verdeeld en zo moesten deze getuigen elkaar wel tegenspreken.

En als dan het spel met de valse getuigen mislukt, staat Kajafas op en zegt: „Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God" (Mat. 26 : 63). Het zijn bijna letterlijk de woorden, die ook Petrus heeft gebruikt in zijn getuigenis. Maar als Christus dan bevestigend op die vraag, verklaren zij allen: „Hij is des doods schuldig". De antwoordt loochening van Jezus als de Christus, de Zoon van de levende God, brengt voor deze mensen de eeuwige dood; het getuigenis van Petrus betekent voor hem de zaligspreking.

„De synagoge des satans" (Openb. 2:9) wordt gebouwd op de persoonlijke verwerping van Christus en zal eindigen onder de leiding van een heel persoonlijke tegenstander van Christus, de Anti-Christ. De gemeente van Christus wordt gebouwd op het persoonlijke getuigenis aangaande Christus, en Christus zal eenmaal de Antichrist „doden door de adem Zijns monds" (2 Thess. 2:8). De wereldgeschiedenis draait slechts om ÉÉn middelpunt: Jezus van Nazareth, Christus, de Zoon van de levende God.

„En Jezus, antwoordende, zeide: Zalig zijt gij, Simon, Bar-Jona!, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader Die in de hemelen jis" (Mat. 16 : 17 SV.).

Jezus hernam: Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jonas, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemel is" (r.k. vert.).

De zaligheid alleen door genade

Ook dit antwoord van Jezus is heel persoonlijk. Petrus wordt met zijn eigen naam genoemd en de naam van zijn vader wordt erbij gehaald. Het heeft iets weg van een identiteitskaart, waarbij ook de naam van de ouders vermeld wordt.

En toch laat Jezus een heel ander licht vallen op dat persoonlijk getuigenis van Petrus. Hij spreekt Petrus niet zalig vanwege het persoonlijk verworven inzicht, maar omdat zijn getuigenis voortkomt uit de verlichting des Geestes. Dat Jezus de Christus, de Zoon van God, is, heeft Petrus niet achterhaald door studie. Dit inzicht is niet het resultaat van eigen prestatie, maar van een openbaring van de Vader die in de hemel is.

Ook hier vinden we dus de grondregel van het Evangelie terug: De zaligheid is alleen uit genade. Op grond van menselijke prestaties zullen wij de zaligheid nooit deelachtig worden.

Laten wij die grondregel toch nooit vergeten, wanneer wij ons geroepen voelen om getuigenis af te leggen van wat de Here in ons leven heeft gedaan. De Here zal over zulk een getuigenis slechts dan het „zalig zijt gij" kunnen uitspreken, wanneer het een getuigenis is over en door de genade Gods in Jezus Christus. (Wordt vervolgd).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1965

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Uitgeleid uit Israël

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1965

In de Rechte Straat | 32 Pagina's