Eerlijk voor God
Eindelijk hebben we plaatsruimte voor de bespreking van dit boek (uitg. Carillonreeks), waarover zoveel te doen is geweest.
Robinson is een van de z.g. „God-is-dood"-theologen. Deze uitspraak die opgevat moet worden als een leuze en niet als een theologische stelling, wil natuurlijk niet zeggen, dat God gestorven zou zijn. Dat zou je reinste onzin zijn.
Men wil ermee uitdrukken, dat de gangbare Godsvoorstelling, zoals die vanuit de Bijbel tot ons komt, de moderne mens niet meer boeien kan. Die God is voor ons tot een dode geworden. Hij heeft ons niets meer te zeggen. De moderne mens loopt er bij weg.
Daarom moeten we zoeken naar een andere Godsvoorstelling die wèl aanspreekt. En daartoe doet ook Robinson een poging.
Geen God daarboven
Daar wil Robinson allereerst mee afrekenen. Vanzelfsprekend zijn wij het ermee eens, dat wij van God niet kunnen spreken als van Iemand die in letterlijke zin zich boven ons bevindt. Immers de aarde draait en dan zou God Zich het ene etmaal boven en het andere etmaal Zidh beneden ons beviniden.
Wij weten ook wel, dat God niet ergens in letterlijke zin op een troon zit, want de Bijbel leert duidelijk Gods alomtegenwoordigheid.
Geen God daarbuiten
Robinson gaat echter verder en wil ook breken met de voorstelling van een God die Zidh op een of andere manier buiten ons zou bevinden. Hij haalt dan Tillich aan, die God „de Grond van ons eigenlijke bestaan" noemt. Hij meent dat wij ons niet moeten richten naar een God buiten ons (het supernaturalisme), of naar een God, waarvan wij deel uitmaken (pantheïsme), maar naar de Diepte van onszelf, die tegelijk onszelf transcendeert, overstijgt. Hij is dus ook geen vlakke naturalist en allerminst een materialist.
Het boekje is zeer boeiend. Ik moet er echter wel aan toevoegen dat het voor velen geen gemakkelijke kost zal zijn. Het gaat erom dat wij zijn visie begrijpen. Die is nl. totaal anders dan de traditionele religieuze opvatting. Het meest kernachtig vind ik zijn visie weergegeven met de woorden van Tillich:
„God in deze zin transcendent noemen betekent niet dat we een „superwereld" van goddelijke objekten moeten construeren. Het betekent dat de eindige wereld-in-zich-zelf boven zidh zelf uitwijst. In andere woorden, zij is zelf-transcendent". (p. 61).
De medemenselijkheid
Die beleving van de Grond, de Diepte van ons bestaan, geschiedt in de liefde, in de ontmoeting met de ander, in de medemenselijkheid. „Het is met Buber zeggen, dat elk afzonderlijk Gij een doorkijk is naar het eeuwige Gij; dat we tussen mens en mens God ontmoeten" (p. 59). „De transcendente is niet oneindig ver weg, maar vlak bij de hand. Want de eeuwige Gij laat ziich slechts vinden in, met en onder het eindige Gij, of in onze ontmoeting met andere mensen ofwel in ons antwoord op de natuurlijke orde" (p. 59).
Beoordeling
Graag zou ik nog meer uit het boekje vertellen, maar ik vrees dat ik dan buiten het kader zou treden van ons populaire tijdschrift. Daarom nu maar een korte beoordeling.
De diep-religieuze fundering van de liefde tot de evenmens doet zeer weldadig aan. Wat is het echter jammer dat Robinson de transcendente God, de Vader van Jezus Christus, verwerpt en niet wil weten van de levende God van de geschiedenis, de God van Abraham, Izaak en Jakob. Al het mooie dat hij schrijft over de liefde, „dat men God kan ontmoeten niet door zich „religieus" af te keren van de wereld, maar door zich volledig in te zetten voor „de ander" en dat volgehouden tot in de diepste diepten" (p. 67), is legitiem evangelisch. Maar Robinson maakt het tegelijk los van de haard, de vuurgloed des Heren, waaruit ze ontstaan is. Daarom is dit boekje zo gevaarlijk. Het is in al zijn schoonheid demonisch. Het is de duivel in de prachtige glanzende gedaante van „de engel des lichts". We kunnen het helaas niet anders zien.
BOEKEN
„RELIGIE ZONDER GOD?", prof. dr. K. Runia, uitg. Kok Kampen ƒ 1,75, Boeketreeks.
Dit is een bijzonder helder boekje. Het is een wegwijzer in de doolhof van al de nieuwe vrijzinnige theologieën die op ons afkomen. Op rustige en zakelijke wijze analiseert Runia de ideeën van Bultmann, Tillich, Bonhoeffer en Robinson en onderwerpt ze daarna aan de toetsing vanuit de Bijbel. Over het boek van Robinson zegt hij: „Wij geloven niet dat het nog werkelijk de blijde boodschap bevat. Als er geen persoonlijk God meer is, die de Schepper en Onderhouder van het leven is, als er geen werkelijke verzoening meer is door de Zoon van God, als er geen plaats meer is voor werkelijke eredienst en gebed, als er geen toekomst meer na dit leven is (zoals Tillich ergens openlijk en consequent zegt), dan houd je niet anders over dan een filosofie voor dit leven alleerv; waarin je als mens tenslotte zelf maar je weg moet zoeken. Dan wordt het allemaal donker. Dan is er geen vreugde meer, ook niet in de naam van de mens Jezus, de mens-voor-anderen. Immers ook Hij kan ons niet redden. Hij is alleen maar „een venster dat, door de oppervlakte van de dingen heen, zicht geeft op God". Maar wat troost is dit? Uiteindelijk gaan hier alle horizonten dicht" (p. 126).
Van harte aanbevolen!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1967
In de Rechte Straat | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1967
In de Rechte Straat | 32 Pagina's
