WIE STELT DE OUDSTER AAN?
De Heilige Geest stelt de oudsten aan
Dat lezen we duidelijk in de toespraak die Paulus hield tot de oudsten van Efeze, die hij te Milete ontboden had (Hand. 20:17). Hij zegt tot hen: „Zo hebt dan acht op uzelve en op de gehele kudde over welke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft om de Gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed" (vs. 28).
Als we dat tot ons laten doordringen, dan moet ons een diep ontzag vervullen voor het ambt van ouderling (oudste). Dan is het niet mogelijk dat je deze bediening weigert, wanneer de gemeente je daartoe roept, omdat je er niet veel voor voelt, omdat je je tijd liever besteedt aan allerlei hobbies of erger: aan werelds plezier. Dan zullen de gemeenteleden de ouderlingen ook met respekt behandelen, want ze weten dan te maken te hebben met door de Heilige Geest Zelf aangestelden.
Luther wijst naar zijn 95 stellingen, die hij heeft aangeslagen aan de deur van de slotkapel van Wittenberg, waarmee de Reformatie begon. Tekening van C. Koch.
(Ook) aangesteld door mensen?
Dat lijkt erop, als we Paulus tot Titus horen zeggen: „Om die oorzaak heb ik u in Kreta gelaten, opdat gij… van stad tot stad ouderlingen zoudt aanstellen, gelijk ik u bevolen heb" (Tit. 1:5).
Wie is het nu eigenlijk die aanstelt? zo ben je geneigd te vragen. Is dat de Heilige Geest of Titus? Spreekt Paulus zichzelf niet tegen?
We zullen daarop een antwoord moeten zoeken vanuit de Schrift, dus niet vanuit onze menselijke redenering.
Allereerst zien we het antwoord dat Rome heeft gegeven op die vraag.
Het antwoord van Rome
Volgens de r.-k. leer is de aanstelling door de daartoe bevoegde mensen ook altijd de aanstelling door de Heilige Geest.
Dat blijkt allereerst al bij de priesterwijding. Iemand die eenmaal priester is gewijd, blijft dat altijd. Op hem wordt zelfs de benaming van de Hogepriester Christus toegepast: „priester in eeuwigheid".
Dat was altijd een van de meest indrukwekkende ogenblikken in ons klooster in Wittem, wanneer aan het einde van de priesterwijding het koor zong: „Tu es sacerdos in aeternum secundum ordinem Melchisedech" (= Gij zijt priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizédek. Hebr. 7:17).
De priester krijgt door zijn wijding een onuitwisbaar merkteken in zijn ziel gedrukt — aldus de leer van Rome — waardoor hij altijd in staat blijft geldig de mis op te dragen en het wonder te verrichten van de verandering van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus, op grond waarvan de rooms-katholieken verplicht zijn voor deze aldus gewijde tekenen ter aanbidding neer te knielen.
Op dezelfde wijze is de paus, wanneer hij eenmaal gekozen is, voor altijd onfeilbaar, wanneer hij ex cathedra ( = krachtens zijn ambt als paus) een dogma afkondigt.
Het antwoord van de Reformatie
De Reformatie heeft deze vereenzelviging van de hand gewezen. Ze heeft ontkend dat aanstelling door de gemeente ook persé aanstelling door de Heilige Geest inhoudt. Luther móést dat doen, anders zou hij nooit zijn optreden hebben kunnen rechtvaardigen. Dan had de r.-k. kerk hem terecht kunnen verwijten dat hij zich schuldig maakte aan revolutie tegen de ordening van de Heilige Geest, aan een weerstaan van de Heilige Geest Zelf.
De Reformatie heeft steeds geponeerd dat de Heilige Geest nooit tegen het Woord kan ingaan. Een ambtsdrager die een ander evangelie verkondigt, verliest niet alleen alle bevoegdheid als opziener van de kudde, maar komt zelfs onder de paulinische vloek te liggen van Gal. 1:8-9. En men rriag een door God Zelf vervloekte toch zeker niet beschouwen als een door de Heilige Geest aangestelde om de kudde Gods, de gemeente van Christus, te weiden.
Dat dit de bedoeling was van Paulus, blijkt ook uit zijn toespraak aan de oudsten van Efeze. Want onmiddellijk daarna voegt hij eraan toe: „Want dit weet ik dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen die de kudde niet sparen; en uit uzelf zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich" (vs. 29-30).
Het is duidelijk dat Paulus niet van de gemeente verlangt dat zulke mensen, ook als die erin geslaagd zouden zijn zich door de gemeente tot ouderling te laten kiezen, als door de Heilige Geest aangestelden worden erkend. De Heilige Geest stelt geen wolven aan, die de bedoeling hebben de kudde te verscheuren door hun dwaalleer.
Daarom heeft Luther volkomen gehandeld in de lijn van Paulus en van heel de Schrift, toen hij het gezag van de r.-k. kerkleiders niet langer meer wilde erkennen, omdat die een ander evangelie verkondigen (en nog verkondigen) nl. de zaligmaking niet door geloof en genade alleen, maar door de werken.
De apostolische successie
Hoe weten wij nu of iemand door de Heilige Geest is aangesteld tot ouderling? De r.-k. kerk heeft steeds beweerd dat de Heilige Geest dat enkel doet door de zogenaamde successio apostelorum = langs de weg van een ononderbroken keten van aanstellingen door ambtsdragers vanaf de apostelen Zij gaan er vanuit dat de apostelen ambtsdragers aanstelden en dat die door de apostelen aangestelde ambtsdragers weer nieuwe ambtsdragers aanstelden enzovoort tot aan het einde der tijden. Wie niet in die lijn van de apostolische successie staat, is geen door de Heilige Geest aangestelde ambtsdrager. Daarom kunnen volgens de r.-k. kerk de dominees ook niet geldig (wettig) het Heilig Avondmaal bedienen, terwijl een ex-priester dat wél kan, omdat hij priester blijft in eeuwigheid krachtens de apostolische successie.
De gemeente bindt en ontbindt
De Reformatie heeft deze gedachte afgewezen, omdat er geen grond voor is te vinden in het Nieuwe Testament.
Deze bevoegdheid om de ambtsdragers aan te wijzen berust bij de gemeente. Dat blijkt o.a. uit Matth. 18:17-18. Daar zegt de Heere dat iemand die gezondigd heeft en zich ook na broederlijke vermaning eerst onder vier ogen, daarna voor twee ol drie getuigen, niet van zijn zonde wil bekeren, tenslotte door de gemeente vermaand moet worden. „En indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zei hij u als de heiden en de tollenaar". En dan laat de Heere er onmiddellijk op volgen: „Voorwaar, Ik zeg u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in de hemel ontbonden wezen".
De bindende en ontbindende macht is dus allereerst aan de gemeente toevertrouwd. Dat zal dus zeker ook gelden wat betreft de aanstelling van de ambtsdragers. Het staat er immers zeer ruim: „Al wat gij op aarde binden zult…"
Zeker, de gemeente oefent deze macht om te binden en te ontbinden mede uit door middel van haar ambtsdragers. Zo kunnen we ook verstaan dat de Heere precies dezelfde woorden in Matth. 16:19 richt tot Petrus en in hem tot de andere apostelen, die evenals Petrus fundament van de gemeente worden genoemd (Ef. 2:20 en Openb. 21:14).
Zo kunnen we ook verstaan dat Christus aan Johannes de opdracht geeft om te schrijven aan de engel van de gemeente te… en toch telkens Zijn brieven aan de zeven gemeenten van Klein Azië aldus eindigt:„Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt" (Openb. 2 en 3 ); dus niet: „die hore wat de Geest tot de pausen of tot de plaatselijke ambtsdragers zegt."
Wat is een evangelist?
Maar hoe moeten we dan die opdracht aan Titus zien om ouderlingen aan te stellen? We zullen uit de Schrift een antwoord moeten pellen. Dat is niet zo eenvoudig. Ik wil er een poging toe wagen.
Ik krijg de indruk dat Titus zoals Timotheüs (2 Tim. 4:5) en Filippus (Hand. 21:8) een evangelist was, ook al wordt hij niet uitdrukkelijk zo genoemd. Wat is de taak van een evangelist? De Bijbel is daar zeer summier over. Ik krijg de indruk dat een evangelist de vorming van gemeenten moet voorbereiden — zo Filippus in Samaria. Immers pas toen de apostelen Petrus en Johannes van Jeruzalem waren gekomen en de gelovigen aldaar de handen hadden opgelegd, „ontvingen zij de Heilige Geest" (Hand. 8:17). Pas toen werden die gelovigen dus door de Heilige Geest samengevoegd tot een tempel, waarin Hij ging wonen, en tot het levende lichaam van Christus.
Een evangelist kan echter ook een reeds door een apostel gestichte gemeente verder moeten opbouwen. We krijgen de indruk dat Timotheüs en Titus zulk een opdracht hadden. Wat Timotheüs betreft, over hem lezen we dat Paulus hem (zoals Titus in Kreta) te Efese heeft achtergelaten (1 Tim. 1:3) om de gemeente te versterken in de afweer tegen de opkomende dwaling (Zie Hand. 20:29). In deze beide gevallen gaat het dus om gemeenten die nog niet volwaardig zijn en uit alles blijkt dat die funktie van Timotheüs en Titus slechts tijdelijk is.
Een evangelist is dus iemand die een bevoegdheid heeft boven de oudsten en leraars zoals de apostelen dat ook hadden. Daarom is het te begrijpen dat de funktie van evangelist in Ef. 4:11 genoemd wordt vóór de herders en leraars, maar na de apostelen en profeten.
Hoe worden de oudsten aangewezen?
We moeten dus vasthouden aan Hand. 20:28, waar staat dat de ouderlingen door de Heilige Geest zijn aangesteld. Maar hoe voltrekt zich die aanstelling door de Heilige Geest?
Die voltrekt zich door middel van de keuze van de gemeente. Ik denk dat dat op eenzelfde manier gebeurt als waarop de Heilige Geest werkt door Woord en Sakramen. Wij, mensen, kunnen nooit een ander tot bekering brengen. Dat gebeurt uitsluitend door de Heilige Geest, die daarbij het Woerd gebruikt.
Daarom is de keuze van ambtsdragers door de gemeente een zeer heilige zaak. Helaas wordt dat door velen niet beseft. Ze zijn soms nauwelijks in de keuze van de ambtsdragers geïnteresseerd. Hoe is dat toch mogelijk? Weten ze dan niet dat de Heilige Geest de gemeenteleden wil gebruiken om de door Hemzelf aangestelde ambtsdragers aan te wijzen? En wat is er soms weinig eerbied bij zulk een heilige handeling. Jammer!
Gebruik de middelen
Oudsten worden door de Heilige Geest aangesteld en daartoe verrijkt met de nodige gaven.
We lezen daarover in Rom. 12:6. Daar spreekt Paulus over de verscheidenheid van gaven binnen de gemeente en wekt dan in vs. 7-8 op om die goed te gebruiken: „Zo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie naar de mate des geloofs, hetzij bediening, in het bedienen; hetzij die leert, in het leren; hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid."
Het gaat mij om het woord „voorstander". Dat woord had in de tijd dat de SV tot stand kwam, blijkbaar een andere betekenis dan het nu heeft. Nu heeft het volgens Van Dale's Woordenboek twee betekenissen: „1. bevorderaar, beschermer: voorstander van de kunst; 2. die vóór iets is, het bepleit: voorstander van algemeen kiesrecht".
Dat kan het hier betekenen. Paulus gebruikt hier hetzelfde woord als in 1 Tim. 5:17, waar de SV heeft: „De ouderlingen die wel regeren…"
Paulus bedoelt dus, dat ook het regeren, het besturen, het leiden van een gemeente een gave is van de Heilige Geest.
Maar hoe wordt zichtbaar dat iemand die gave van de Heilige Geest heeft gekregen? Dat kan alleen maar, wanneer de gemeenteleden elkaar goed kennen. Dat is de reden, waarom ik in het blad „Waarheid en Eenheid" ervoor gepleit heb dat we moeten zoeken naar wegen om elkaar in de gemeenten van grote omvang toch beter te leren kennen. Alleen dan kunnen we als gemeente optimaal beantwoorden aan de bedoelingen des Geestes, die dan langs de weg van dit middel (het kennen van elkaar) zichtbaar maakt, aan wie Hij Zijn bijzondere gave nl. om de gemeente te leiden en te onderrichten heeft gegeven.
Wanneer mogen we een ambtsdrager niet erkennen?
Het is onjuist, wanneer we wettig gekozen ambtsdragers niet zouden willen erkennen enkel omdat er te weinig geestelijk leven in onze gemeente is. Men kan dan niet aldus argumenteren: Dus zijn ze niet door de Heilige Geest aangesteld, want onze gemeente bezit als geheel niet of nauwelijks de gave van de onderscheiding der geesten, ze heeft niet de geestelijke antenne om de gaven des Geestes op te merken en dus om te kunnen vaststellen, wie door de Geest als ambtsdragers zijn aangesteld, en meer van dat soort redeneringen.
Als we die kant uitgaan, belanden we onvermijdelijk in subjektivistische willekeur. Dan halen we een principe binnen dat oorzaak is van eindeloze twisten en scheuringen.
Maar moeten we dan elke ambtsdrager als door de Geest aangesteld aanvaarden, zodra hij wettig gekozen is?
Beslist niet! We zagen het al: dan zouden we de Reformatie van de zestiende eeuw daarmee veroordelen en dan zou dat betekenen een oproep om terug te keren naar de r.-k. kerk.
Het criterium of wij een ambtsdrager als door de Geest aangesteld kunnen (en moeten) aanvaarden, ligt uitsluitend in het Woord. Wanneer een wettig gekozen (liever zou ik zeggen: langs ordelijke weg door de gemeente aangewezen, daar het woord „wettig" zulk een juridische klank heeft, maar de gemeente staat niet meer onder een wet, maar onder een goddelijke orde, de orde van de Geest) ambtsdrager zich stelt achter de goede belijdenis, achter het ene Evangelie en dus niet „een ander evangelie" verkondigt, dan moeten wij hem aanvaarden als iemand die door de Heilige Geest in die bediening is gesteld.
Maar wanneer hij dwalingen verkondigt, die een wezenlijk bestanddeel van dat Evangelie aantasten zoals de loochening van het plaatsbekledende lijden en sterven van Christus, het volstrekt betrouwbare gezag van de Schrift enz., dan mogen wij hem niet aanvaarden. De apostel Johannes zelf schrijft ons dat voor: „Indien iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis en zegt tot hem niet: Wees gegroet!" (2 Joh. 10).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1977
In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1977
In de Rechte Straat | 32 Pagina's