IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

DENKEN OVER OECUMENE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DENKEN OVER OECUMENE

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit boekje van Ir. J. v.d. Graaf (uitg. Boekencentrum - Den Haag, 80 blz. ƒ 12,90) geeft een helder inzicht in heel de problematiek van de oecumene. Zeer handzaam, met telkens belichtingen vanuit de Bijbel. Aan het slot worden bij elk hoofdstuk drie gespreksvragen toegevoegd.

Zelf zou ik daar graag nog enkele vragen aan willen toevoegen in de hoop dat daardoor een diepgaand gesprek over de oecumene bevorderd wordt.

Ik wil met name vragen stellen over de manier waarop wij als christenen één kunnen en dus moeten worden. Dat moet immers het doel zijn van elke oecumene: te komen tot een bijbels verantwoorde vorm van eenheid.

Is de basis van de eenheid iets van de mens.

Een eerste vraag: Wat moet de basis zijn van de eenheid van de christenen: Een daad van God of een daad van de mensen? Laat ik mij nader verklaren.

Hoezeer ik ook waardering heb voor de belijdenisgeschriften in de verschillende kerken, met name voor de Drie Formulieren van Enigheid, toch zal niemand kunnen ontkennen dat alle belijdenisgeschriften een door mensen geformuleerde samenvatting is van wat volgens die mensen de wezenlijke inhoud van de Bijbel is. Mijn vraag is nu: Moet de eenheid van de kerk gebaseerd worden op de instemming van de mensen met die door mensen geformuleerde samenvatting van wat volgens die mensen de wezenlijke inhoud van de Bijbel is? In dat geval is de basis van de eenheid van de christenen een daad van mensen.

Indien men daarop antwoordt met een ,ja', dan luidt mijn vraag: Is dit niet in strijd met de grondtendenz van die belijdenisgeschriften, die een diepe afhankelijkheid van God uitademen en die de lezers steeds weer oproepen om niet te vertrouwen op iets van de mensen, omdat alles in de mens, ook zijn denken en dus zijn formuleren van de korte samenvatting van de inhoud van de Bijbel, is aangetast door de zonde? De Bijbel waarnaar de belijdenisgeschriften steeds verwijzen, leert voortdurend: niet op grond van werken, niet op grond van het doen van mensen, maar op grond van genade, op grond van het doen van de éne Mensjezus Christus en daarom enkel langs de weg van gelovig vertrouwen in dat doen van Christus. Indien Ir. v. d. Graaf met ,ja' antwoordt, dan luidt mijn vraag: Maar hoe kan de Ned. Herv. Kerk waartoe u behoort, dan gemeenschap onderhouden, zelfs de nauwe gemeenschap van het leven in één kerkverband die in allerlei herderlijke, synodale brieven als een eenheid optreedt, - met plaatselijke kerken die het belijden zoals dat in de Drie Formulieren verwoord is, radikaal ontkennen?

…. of een soevereine daad van God?

Wat denkt u van het volgende voorstel: Laten we de eenheid van de kerk baseren op een daad van de soevereine God nl. Zijn uitverkiezende liefde waardoor Hij Zich een volk heeft willen verwerven, niet op grond van wat mensen doen (b.v. het formuleren of onderschrijven van een belijdenis), maar krachtens de belofte van Zijn ontferming over zondaars, die Hij in het genadeverbond heeft vastgelegd en die Hij heeft verzegeld in de besnijdenis voor de Joden (Rom. 4:11) en in de Doop voor de christenen uit de heidenen (o.a. Kol. 2:11 in verband met 1 Kor. 7:14). Dat houdt in dat God trouw blijft aan Zijn verbond en Zijn volk nooit verstoot ondanks welke menselijke zonde of afdwaling ook. Zó kunnen we dan verklaren dat God Israël nooit heeft willen verstoten (Rom. 11:1) ondanks het feit dat Israël puur vrijzinnig is geworden en de godheid en het plaatsbekledende lijden en sterven van Christus radikaal loochent en zelfs de Zoon van God aan het kruis heeft laten slaan.

Dan kunnen we ook begrijpen dat God trouw blijft aan het volk dat Hij Zich uit de heidenwereld verworven heeft (Hand. 15:14), dus ook aan de Ned. Herv. Kerk, ondanks allerlei vrijzinnigheid.

…. in de daad van Christus?

Vervolgens meen ik dat we de eenheid van de kerk moeten baseren op een daad van Christus nl. dat Hij de Heilige Geest van de Vader gezonden heeft om degenen die waarachtig in Hem geloven, tot Zijn gemeente levend samen te binden in één Lichaam, waarvan Hij het Hoofd is.

Op grond van die daad van Christus zoals die op de pinksterdag zichtbaar is geworden, vertrouw ik dat Christus altijd weer de kerk zal terugvoeren van haar afdwalingen en zonden. Daarom zal Hij steeds weer een reformatie en een opwekking teweeg brengen. Ook de Reformatie van de zestiende eeuw was een daad van Christus, niet van Luther en Calvijn.

Christus heeft gezegd: „Ik ben met u al de dagen tot de voleinding der wereld" (Mt. 28:20). Die belofte van Christus is voor mij een sterkere garantie voor de voortdurende terugkeer van de kerk naar de waarheid dan een heel nauwkeurig geformuleerde samenvatting van de inhoud van de Bijbel … door mensen.

Verschillende betekenissen van het woord „kerk".

Dan nog een vraag van andere aard. Op p. 64 citeert u de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die in art. 27 zegt: „Deze Kerk is geweest van het begin der wereld af en zal zijn tot het einde toe; gelijk daaruit blijkt dat Christus een eeuwig Koning is dewelke zonder onderdanen niet zijn kan". Mijn vragen:

1. Gebruikt de Ned. Geloofsbelijdenis hier niet het woord „Kerk" in verschillende betekenissen? Naar ik meen verstaan wij onder „Kerk" gewoonlijk een ambtelijke geleding van gelovigen. Maar toen Adam en Eva gelovig vertrouwden op de moederbelofte, waren ze nog slechts met twee. Kon je toen al spreken van „Kerk in de volle betekenis, die wij daar gewoonlijk aan hechten? Hetzelfde geldt voor Noach met zijn „acht zielen" na de zondvloed. Was er toen reeds een kerk in de volle zin van het woord? Kunnen we niet beter spreken van de „huisgemeente'' van Noach? Of van de „twee of drie" van Mat. 18:20, die immers ook nog geen kerk vormen?

2. Jezus zei: „Op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen" (Ml 16:18). „Zal…" dus toekomst. Op dat moment was de gemeente van Christus er dus nog niet. Iets wat er al is, hoef je niet meer te gaan bouwen. Ik meen dan ook dat de gemeente van Christus pas ontstaan is op de pinksterdag. Volgt daaruit dan niet dat we een onderscheid moeten maken tussen de gemeente Gods vóór de pinksterdag én de gemeente van Christus na de pinksterdag? - al wordt de gemeente van Christus in het NT ook aangeduid als „gemeente Gods".

3. De Ned. Bel. wil de nadruk leggen op het machtige koningschap van Christus en daarin kan ik helemaal meegaan. Ook met de belijdenis dat Christus altijd onderdanen heeft gehad, want dat lees ik in de Bijbel. Ik heb echter mijn aarzelingen aangaande de redenering dat we tot het bestaan van een Kerk van Christus vanaf het paradijs konkluderen op grond van de inderdaad bijbelse stelling dat Christus Koning der eeuwen is. Moeten we niet uitermate voorzichtig zijn met logische gevolgtrekkingen? Kunnen wij op grond daarvan doordringen in Gods bedoelingen? Is het niet beter zulke belangrijke uitspraken enkel te baseren op wat de Bijbel zegt en niet op wat wij, mensen, menen uit de Bijbel te kunnen konkluderen? Ik wijs weer op het door de zonde aangetaste menselijke redeneervermogen.

ANTWOORD VAN IR. V. D. GRAAF.

Graag wil ik beginnen met ds. Hegger hartelijk te danken voor de uitvoerige aandacht, die hij gegeven heeft aan mijn boekje en aan de wezenlijke vragen, die hij daarbij stelt.

Op de eerste vraag: „Wat moet de basis zijn van de eenheid van christenen?" wil ik antwoorden: het geloof in het gezag van de Heilige Schrift. Maar intussen besef ik, dat dit Schriftgezag in allerlei kerken en kringen heel verschillend wordt gewaardeerd. Daarom specificeer ik één en ander met artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: „Al deze boeken ontvangen wij voor heilig en kanoniek om ons geloof daarnaar te reguleren, daarop te gronden en daarmee te bevestigen. En wij geloven zonder enige twijfel al wat daarin begrepen is; en dat niet zozeer, omdat ze de Kerk aanneemt en voor zodanig houdt; maar inzonderheid, omdat ons de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn."

Intussen heb ik dan toch gebruik gemaakt van een formulering van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. In de verdere artikelen van deze Nederlandse Geloofsbelijdenis worden allerlei dwalingen specifiek aangewezen en afgewezen, omdat deze in de loop van de tijden zijn ontstaan. We kunnen dus volstaan met te zeggen: de Schrift alléén; maar door velen, die dit in de loop van de tijd ook hebben gezegd, zijn toch vreemde leringen verkondigd. En daarom zijn ook belijdenissen nodig als spreekregel voor de Kerk.

In de gereformeerde traditie zijn dit de Drie Formulieren van Enigheid en daarom zal oecumene binnen de gereformeerde gezindheid bepaald worden door ook het aanvaarden van de belijdenisgeschriften der Reformatie als norm, maar altijd ondergeschikt aan de Schrift.

Buiten de gereformeerde traditie is een brédere oecumene mogelijk, maar we krijgen dan ook altijd weer te maken met andere confessies, die binnen andere delen van de wereldkerk worden aanvaard. En uiteindelijk heeft de kerk vanaf de oorsprong reeds belijdende formuleringen gehad, met name het Apostolicum. In de Schrift zelf zijn trouwens al belijdende formuleringen aanwezig, namelijk: ,De Heere onze God is een enig Heere' in het O.T. en 'Christus is Kurios' in het N.T.

Vraag 2: Ds. Hegger vraagt: ,Wat denkt u van het volgende voorstel: laten we de eenheid van de kerk baseren op een daad van de souvereine God, namelijk Zijn uitverkiezende liefde?'. Ik acht dit te smal. De verkiezende liefde van God is één van de aspecten van de heilige leer, zoals die in de Bijbel aan de orde komen. Gelukkig noemt ds. Hegger daar direct bij het genade-verbond. God realiseert namelijk Zijn verkiezing langs de lijnen van het verbond. Maar verkiezing en verbond zijn ook wezenlijke noties binnen de gereformeerde confessie. En binnen de gereformeerde gezindte blijkt ook telkens weer, dat er grote verschillen bestaan, als het gaat om juist deze noties als verkiezing en verbond. Daarom, wanneer we echt naar de regel van de belijdenis zouden leven als kerken en groeperingen, juist ook ten aanzien van de kwestie verbond en verkiezing, dan zou er op zich al veel meer eenheid zijn. Maar nu wordt de eenheid vaak gefrustreerd, doordat allerlei andere, veel minder belangrijke zaken tot hoofdzaken zijn gemaakt.

Als ik zeg dat een eenheid gebaseerd op Gods verkiezende liefde, en dan ook daarbij het verbond te smal is, dan zou ik namelijk willen zeggen: waarom ook niet daarbij gezegd rechtvaardiging en heiliging, geloof en wedergeboorte, de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal, barmhartigheid en gerechtigheid. Als ik al deze noties overigens erbij noem, dan blijken de verschillen binnen de kerken nóg weer groter te zijn en daarom moeten we zeggen: altijd maar weer terug naar de Schrift. Maar omdat er ten aanzien van al deze punten telkens weer dwalingen geweest zijn: ook graag terug naar onze confessie, waar over deze zaken uitvoerig wordt beleden. De confessie als een drieslag, namelijk een stok om te slaan (tucht), een staf om te gaan (verwijzing naar het Woord) en een lied om te zingen (belijdenis naar binnen en naar buiten).

Vraag 3: Eenheid van kerken gebaseerd op de daad van Christus, namelijk dat Hij de Geest van de Vader heeft gezonden. Ook dat aspect acht ik volledig legitiem binnen de oecumene, maar dat is ook weer een aspect. Het belangrijke van deze formulering acht ik overigens, dat hier Vader, Zoon en Heilige Geest samen worden genoemd en dat er dus voor een soort trinitarische formule wordt gepleit voor de eenheid.

Vraag 4: Ten aanzien van de kwestie, dat de kerk er is geweest van het begin van de wereld en er zijn zal tot het einde toe, geciteerd naar artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, antwoord ik ds. Hegger het volgende. Er is in de Nederlandse Geloofsbelijdenis maar één definitie van de kerk, namelijk deze: 'Wij geloven en belijden een enige katholieke of algemene kerk, welke is een heilige vergadering van de ware christ-gelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest. Deze kerk is geweest van het begin der wereld af en zal er zijn tot het einde toe.'

Was deze kerk er dan ook al onder het O.T.?Ik antwoord: ja. Ik zou willen zeggen, dat het Kruis in deze het centrum van de geschiedenis, juist ook van de kerkgeschiedenis is en dat het Kruis van betekenis is met terugwerkende kracht tot op Adam toe. Want aan Eva reeds werd de moederbelofte gegeven, die heenwees naar Christus. En daarom blijf ik toch stellen, mèt artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat de kerk er geweest is van het begin der wereld en er zijn zal tot het einde toe.

Wèl is er onderscheid tussen de O.T.ische gemeente en de N.T.ische gemeente. Ook in het O.T. komt vele malen de gemeente voor, maar wanneer gesproken wordt over de gemeente in Matth. 16:18: ,Op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, dan wordt hier ook speciaal bedoeld de gemeente uit de heidenen en dat is de gemeente van (dan nog) de toekomst. Die gemeente is inderdaad pas ontstaan op de Pinksterdag, maar ze ligt in volledige continuïteit met de gemeente van het oude verbond.

Als wij dit zo aanvaarden, dan lezen we Christus reeds in de Psalmen, niet alleen in de zogenaamde Koningspsalmen, maar in vrijwel alle psalmen. Luther heeft gezegd: vanuit elke tekst loopt een lijn naar Christus en de Psalmen vormen een kleine Bijbel in de Bijbel. Dat zijn geen logische gevolgtrekkingen. Het is het geloof in de eenheid der Schriften, waaruit ook de eenheid van de gemeente van oude en nieuwe verbond voortkomt.

Met deze summiere beantwoording hoop ik aan de vragen van ds. Hegger voldoende recht te hebben gedaan. Het is slechts fragmentarisch. Er zou veel meer te zeggen zijn, maar hopelijk geeft deze beantwoording hem aanleiding om nader op één en ander in te gaan.

KOMMENTAAR

Inderdaad zou ik graag verder op dit onderwerp willen ingaan. Maar:

1. Ik mag daarvoor niet te veel plaats inruimen, gezien het doel van ons blad.

2. Een eindredakteur moet niet altijd het laatste woord willen hebben.

3. Juist door vragen open te laten kan de bestudering en het bespreken daarvan bevorderd worden.

Intussen danken we Ir. v.d. Graaf hartelijk voor zijn bijdrage.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1984

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

DENKEN OVER OECUMENE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1984

In de Rechte Straat | 32 Pagina's