IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

EEN DOLERENDE ZONDER BEDROG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN DOLERENDE ZONDER BEDROG

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder bovenstaande titel publiceerde dr. W. Aalders een recensie van mijn boek „Zij is Mijn bruid" in „Kerkblaadje". Dr. Aalders was zo vriendelijk mij van tevoren de tekst van deze recensie toe te zenden en bood aan dit artikel ook in IRS te plaatsen. De redaktie van IRS gaf toestemming daartoe en ik ben daar erg blij om. Ik liep al met de vraag rond: Nu blijkbaar mijn boek door verschillenden verkeerd begrepen wordt, zou het misschien wenselijk zijn dat ik over mijn eigenlijke bedoeling iets meer zou schrijven in IRS. Maar ik schrok daarvan terug, omdat dit misschien weer irritatie bij sommigen zou veroorzaken. Daarom ben ik blij dat iemand anders, dr. Aalders, mijn bedoeling juist weergeeft. Hier volgt zijn artikel.

I

Wij kregen ter recensie toegezonden het boek van Ds. H. J. Hegger. Zij is Mijn bruid(208 blz.,/ 19,80, uitg. Evangelische Pers, Postbus 30, Dieren). Jarenlang heeft ds. Hegger gestreden tegen de invloed van de moderne theologie in de Gereformeerde Kerken. In februari 1979 verliet hij die Kerk. En nu in dit nieuwe boek maakt hij zijn keuze bekend met betrekking tot zijn kerkelijke toekomst. Hij heeft overwegende bezwaren om toe te treden tot één van de bestaande, onderling verdeelde kerkinstituten, hoewel hij zeker niet de kerk als instituut verwerpt Maar de eenheid der christgelovigen is voor hem een evangelisch gebod. Toch weet hij ook, dat het verkeerd is om alleen te blijven staan. Wat dan? De schrijver ziet een oplossing in de huisgemeente, die hij zeker niet wil beschouwen als de volkomen gemeente ter plaatse, maar meer als een nooddak zolang de kerkelijke nood nog niet is opgelost Een belangrijk deel van dit boek (blz. 105-123) is aan die huisgemeente gewijd, aan haar mogelijkheden en gevaren.

Natuurlijk trekt dat gedeelte het meest de aandacht, maar ik zou het betreuren als daardoor het eigenlijke onderwerp van dit boek, namelijk het kerkelijke vraagstuk, te zeer op de achtergrond raakte. Want hoe men ook over de huisgemeente denkt, er is een kerkelijke noodsituatie, en die roept om een antwoord. Op een zeer persoonlijke en soms ontroerende wijze wordt daarover in dit boek geschreven. Men leest het daarom vaak meer als een brief dan als een theologische verhandeling.

Slechts wie zelf zwaar aan de kerkelijke nood geleden heeft, is gerechtigd om over dit boek een oordeel uit te spreken. En ik ben geneigd om te zeggen, dat zo iemand misschien op ondergeschikte punten met de auteur verschillen zal, maar dat hij wat de grote lijnen betreft met de schrijver zal instemmen, nL dat de kerkelijke situatie zó verward, zó ondoorzichtig, zó beladen en zó onoplosbaar is, dat wij het voorshands (niet eigenwillig, maar door de omstandigheden gedwongen!) met een noodbehuizing zullen moeten doen.

II

De kerkelijke noodsituatie, waarover in het boek van Ds. Hegger geschreven wordt, is niet van vandaag of gisteren. Zij is al verwoord in de Nederlandse Geloofsbelijdenis. In artikel 27 lezen wij, dat „de heilige Kerk somwijlen een tijdlang zeer klein en als tot niet schijnt geworden te zijn in de ogen der mensen". Maar dan staat in artikel 28, dat „niemand, van wat staat of kwaliteit hij zij, zich behoort op zichzelven te houden, om op zijn eigen persoon te staan; maar dat zij allen schuldig zijn, zichzelven te voegen bij de ware kerk". Ziedaar het dilemma; hoe kan men zich voegen bij de ware kerk, als die tot niet schijnt geworden te zijn? Met die vraag hebben de eeuwen door ernstige en dieplevende christenen geworsteld. Ik noem enkele voorbeelden: Luther en Calvijn, de Nadere Reformatie, de Puriteinen in Engeland, de Piëtisten in Duitsland, Bilderdijk en de mensen van het Réveil, J. H. Gunning en in het jongste verleden Prof. C. Veenhof en Dr. M. J. Arntzen. Wie denkt in dit verband ook niet aan de geruchtmakende rede over: Het ware herstel van de Kerk, die Dr. K. H. E. Gravemeyer op 14 augustus 1964 in Driebergen gehouden heeft?

Eén van de laatste geschriften, die Prof. Veenhofgepubliceerd heeft, is een overzicht van de strijd binnen de Afgescheiden Kerken over kerkgemeenschap en kerkorde. Het is een uitermate triest en neerdrukkend verhaal, dat uitloopt op de bekentenis van Ds. Van Velzen, één van de voormannen der Afgescheidenen, dat „trotsheid en hooggevoelendheid de bronnen van twist en tweedracht zijn". Hij bindt het zijn broeders op het hart: „Geheel het mensdom ligt half dood voor onze voeten. En wat doen wij? Er wordt van verschil onder de gelovigen vernomen. Zij kunnen niet als broeders samenwonen. Hun twisten is steeds voor de uitbreiding van het Christendom hoogst nadelig geweest… Waarom kan het ongeloof zich zo schaamteloos en stout verheffen? Het is uw schuld, o christelijke kerk! Waarheidsliefde en verdraagzaamheid ontbreken bij u" (blz. 74, 75). En gelijk het bij de Afgescheidenen was, zo was het schier overaL En zo is het nog altijd!

Het is dus een oude èn nieuwe vraag, die door Ds. Hegger in zijn boek: Zij is Mijn bruid aan de orde wordt gesteld. Hoe kan men zich bij de ware kerk voegen, als die zeer klein en als tot niet schijnt geworden te zijn? De geschiedenis bewijst, dat er op die vraag geen pasklaar antwoord is. Ook het geschrift van Ds. Hegger geeft dat antwoord niet; het is slechts een noodoplossing. En zullen wij nu over die noodoplossing andermaal een kerkelijke twist ontketenen? De hemel beware ons! Niemand, die daar meer afkerig van is, dan de auteur van dit boek.

III

Het is met name in de Réveil-kring, dat zwaar geworsteld is met het kerkelijke vraagstuk Wat Bilderdijk betreft, de kerkhistoricus Prof. Dr. D. Nauta heeft daar een aparte studie aan gewijd in: Opera Minora. Ook De Clerq, Da Costa, Capadose, Groen van Prinsterer en Wormser hebben er hun tol aan betaald.

De diepste voren heeft de kerkelijke strijd echter getrokken in het leven van Kohlbrugge. Hij is erdoor een banneling geworden. In één van zijn brieven lezen wij: „Wat kon ik arme man doen? Eerst uitgesloten van het Lutherse Consistorie, toen drie jaren gekweld van alles wat heerschappij usurpeert in de Hervormde Kerk, en uitgesloten ten laatste met vrouw en kinderen van het Lidmaatschap en de Sacramenten; toen door het Pruisisch Ministerie van den kansel der RijnProvinciën voor altijd verbannen, omdat ik geen Union of Agenda (verplichte eenheid en liturgie) goed konde heten; toen bij mijn terugkomst slechts door een enkele getroost, niet gevraagd. Wat moest ik toen doen? „Met de Afscheiding meegaan kon hij niet, omdat hij het oprichten van een tegenkerk min of meer als een revolutionaire daad beschouwde: „Passief moeten wij zijn in alles… Die er op willen slaan, zijn helpers van den duivel".

Langs wonderlijke wegen is Kohlbrugge toen predikant van een vrije Gereformeerde Gemeente in Elberfeld geworden, en dat zijn levenlang gebleven. Wat dat voor hem en zijn vrouw ingehouden heeft, blijkt uit een brief van mevrouw Kohlbrugge van 1845: „Diepe wateren gingen over mijn hoofd; ik was alleen, heel alléén, kon het aan niemand zeggen, stond daar voor het dierbare Vaderland, voor God! bad, smeekte, worstelde om een vissersdorpje (d.w.z. beroep naar zulk een dorpje), en het behaagde den Here niet, mij te horen. Hoewel vlees en bloed bezweken, hield Zijn machtige hand mij staande in Hem, troostte mij op Zijn tijd, zodat ik stille werd. Zo verliet ik het lieve vaderland, volgde blind met een gewond hart, in de diepte der ziel was heC De Here heeft niet gehoord…

Ook Kohlbrugge is dus tot een noodoplossing gekomen; niet vrijwillig, maar onder Gods leiding. „Het is alles goddelijk en heerlijk… mijn gebed is verhoord. Waarom mocht het niet in Holland zijn!!! Dat is een wichtige, een angstwekkende vraag", schrijft zijn vrouw dan.

Noodoplossingen kunnen slechts uit de noodsituatie begrepen worden. Zij zijn altijd irregulair en kunnen daarom theologisch niet gerechtvaardigd worden. Gods kinderen moeten echter somwijlen wegen gaan, die anderen als zonde en dwaling voorkomen. Daarvan hebben met name Luther en Kohlbrugge geweten, maar ook Pascal en Kierkegaard. Wat theologisch of kerkordelijk afgekeurd moet worden, kan dus in noodsituaties toch gerechtvaardigd zijn! Zo bij Luther, toen hij aan de vorsten een grote invloed in het kerkelijk leven gaf. Zo bij Pascal, toen hij zich aan het officiële kerkinstituut onttrok en intrek nam bij het als ketters veroordeelde Port Royal: „Op uw rechterstoel, Heer Jezus, beroep ik mij" (Pensees, nr. 920). Zo bij Kierkegaard, toen hij op zijn sterfbed weigerde, om een predikant, en zelfs om zijn broer (ook een predikant) te ontvangen.

In die trant zie ik nu ook Hegger's pleidooi voor huisgemeenten. Wat volgens de Dordtse Kerkorde niet kan, mag in een noodsituatie en als noodoplossing toch gerechtvaardigd, ja noodzakelijk, heten. Want méér dan een noodoplossing is het niet Het moet immers ondenkbaar geacht worden, dat de huisgemeenten zouden bloeien, als het plaatselijk kerkelijk leven zou beantwoorden aan de normen van het Nieuwe Testament. Nood breekt echter wet!

IV

Irregulaire wegen zijn echter gevaarlijke wegen. .Zij openen de poort voor wanorde. Hoe licht kan hier geloof zich vermengen met hoogmoed en eigenzinnigheid. Wat is van Boven en wat van beneden? Is zo het pad niet vrij voor allerhande" wilde experimenten van vrijgeesten en nieuwlichters?

Ik vermoed, dat hier de diepste oorzaak ligt, die scribenten als Ir. van der Graaf, Drs. Exalto en Prof. Runia het boek van Ds. Hegger zo negatief hebben beoordeeld. Zij vrezen kerkelijke anarchie. Strikt kerkordelijk gesproken hebben zij wel gelijk, maar historisch niet. De kerkgeschiedenis laat immers zien, dat in noodsituaties en bij noodoplossingen het altijd mogelijk is, om het ware van het valse, het geestelijke van het vleselijke, het geoorloofde van het ongeoorloofde te onderscheiden. Ik wil pogen hun dat duidelijk te maken.

De Bijbel leert ons, dat irregulaire geloofswegen altijd dolerend, dat wil zeggen in

droefheid, in vrees en beven, gegaan worden! Zo was het bij Abraham, bij Jakob, bij David, bij Ruth, bij Maria en Jozef. Daarin onderscheiden zich nu ook noodoplossingen van eigenzinnige experimenten.

In één van zijn fijnzinnigste boeken schrijft S. Kierkegaard: „Wie meent, dat het aanlokkelijk is om irregulaire wegen te gaan, kan er zeker van zijn, dat hij niet de ridder van het geloof is, maar een vrije vogel of vagebonderend genie. De gelovige daarentegen ervaart het als iets vreselijks, om buiten het algemene een eenzaam, eng en stil pad te moeten gaan". Dolerend zijn Abraham, Jakob, David, Ruth, Jozef en Maria hun weg gegaan. Velerlei aanvechtingen waren hun deel. Het was een diepe geloofsweg.

Naar die dolerende trek hebben wij nu ook allen te beoordelen, die in kerkelijke noodsituaties irregulaire wegen zijn gegaan en tot noodoplossingen zijn gekomen. En in dat licht zullen wij ook Hegger's boek moeten zien.

In het voorafgaande heb ik al gewezen op Kohlbrugge en zijn uitzonderlijke kerkelijke weg in Elberfeld. Welnu, onmisbaar is bij hem de sterke dolerende trek! In 1934 heeft Dr. J. C. S. Locher een boekje gepubliceerd: Kohlbrugge en de Afscheiding dat ons daarover uitvoerig inlicht. Ik heb er in dit artikel al een en ander uit aangehaald Maar er staat overvloedig veel meer in, dat ons ervan overtuigt, dat Kohlbrugge geen „vrije vogel of vagebonderend genie" was, maar een dienstknecht Gods, die zijn weg lijdelijk, in gehoorzaamheid, en onder veel aanvechtingen ging. Hij was waarlijk een dolerende zonder bedrog. Daarom is hij op zijn irregulaire weg ook zo velen tot zegen geweest tot op vandaag.

Ik sluit nu dit artikel af met nog een enkele aanhaling uit het geschrift van Ds. Locher. Het eerste is een gedeelte uit een brief, die Kohlbrugge geschreven heeft aan een leraar bij een Vrije Gereformeerde Gemeente te Rotterdam: „Uw broederlijk en vertrouwelijk schrijven heeft mij zeer verkwikt Mijn rechterhand kan ik vergeten, maar Jeruzalem niet Mijn hart is tot dat volk, waaronder ik geboren en opgegroeid ben en voor hetwelk ik twintig jaren achtereen gebonden lag; en nog duizendmaal meer tot dat volk onder Hollands volk, dat het geklank kent- dat heb ik lief met een liefde, die vele wateren niet hebben kunnen uitblussen… Maar voor mijn land moet ik alsnog een gespeend kind wezen, en- voor het geloof is alles goed… Met deninwendigen mens omvat ik ulieden, ik meen de gemeenten onder het kruis, ook andere afgescheidenen - maar den Here behaagde het, op mijn hart méér te leggen. Gij zult mij immers verstaaa' 't Is niet dat ik voor mij iets zoek; maar zal tegen den op ons land en kerk gelegden ban, Psalm 72 toch nog verhoord worden en er verlossing komen, dan zal den vijand geen klauw gelaten worden…" (blz. 49, 50).

Uit het bovenstaande blijkt, hoe dolerenden hun irregulaire weg gaan: nooit van de Kerk af, maar altijd naar de Kerk toe! Waar zij op wachten, is niet een gedeeltelijke en halve verlossing, maar een volkomen verlossing van Neerlands Kerk. Daarover nog dit citaat: „Gij verstaat mij, de oude gereformeerde Kerk zien wij nimmer meer, maar er komt nog een dag van genade over Nederland, en onder Oranje als voedsterheer zien wij een Bijbels gereformeerde Kerk opgericht… Smeken wij daarom met vele worstelingen, tranen en verzuchtingen de God van alle ontfermingen om genade en om vernieuwde uitstortingen des Heiligen Geestes over den alouden hof en lusttuin des Herea.." (blz. 9).

V

Zouden wij hiermee nu ook niet de oplossing gevonden hebben van dat eeuwenoude dilemma, waarover wij het tevoren hadden: hoe kan men zich voegen bij de ware kerk, als die in onze ogen klein en als tot niet schijnt geworden te zijn? Het kan, omdat de ware kerk steeds herkend wordt aan het dolerende karakter. Zo was het vroeger en zo is het ook nu!

's-Gravenhage

NASCHRIFT

In overleg met de redaktie wordt bovenstaand artikel van dr. Aalders alleen geplaatst, omdat uit sommige recensies gebleken is dat mijn boek soms werd misverstaan, nl. alsof ik daarin een pleidooi zou hebben gevoerd voor allerlei zogenaamde „vrije kringen". Daar mijn naam nauw verbonden is met het werk van IRS, zou dit misverstand schade kunnen betekenen voor IRS. Daarom meenden wij dat zulk een rechtzetting van de bedoeling van mijn boek in ons blad nodig was.

Vanzelfsprekend willen wij niet een diskussie op gang brengen over de verdere inhoud van mijn boek. Zulk een diskussie hoort in IRS niet thuis.

De hoofdbedoeling van mijn boek was een oproep tot herstel van de éne plaatselijke gemeente van Christus. Maar ik droom evenzeer van een herstel van de oude vaderlandse kerk. Immers, het Nieuwe Testament laat ons zien dat de gemeente wortelt in uiterlijke verbanden, in de éne plaats (dorp of stad) en in de huizen, waar de mensen samenkomen. En waarom dan ook niet in het éne vaderland? De belofte aan Abraham luidde immers: „In uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde" (Gen. 22 : 18). Er staat niet: „alle bewoners der aarde", maar „alle volken der aarde". En Paulus citeert ps. 117:3 aldus: „Looft de Heere, al gij heidenen, en prijst Hem, alle gij volken" (Rom. 15 : 11).

Zeker, deze volken worden, wanneer zij tot geloof in Christus komen, slechts gezegend in en door het éne uitverkoren volk Israël (Rom. 9 : 4), maar zij worden toch als volken ook gezegend. Natuurlijk heeft het een andere betekenis, wanneer gezegd wordt dat een volk (of een geheel huis. Hand. 16 : 34) tot geloof in Christus komt of dat een afzonderlijk mens persoonlijk tot geloof in Christus komt. Maar op het verschil tussen die twee gaan we nu niet dieper in.

De vraag is zelfs of we in onze tijd niet nog verder moeten denken, nu de verschillende landen steeds meer hun eigen nationale karakter moeten inleveren ten gunste van wijdere verbanden. Moeten we thans het niet zó zien dat we getuigen van Christus moeten zijn, te beginnen bij huis (onze naaste omgeving), dan onze plaats van inwoning, dan ons land, dan Europa en dan pas de gehele wereld. Maar ook die vraag laten we rusten.

Nog even deze opmerking: Met een herstel van de oude vaderlandse kerk bedoel ik niet een terugkeer naar een soort staatskerk met veel uiterlijke macht. „Geen aardse macht begeren wij", zo heeft Luther ons leren zingen. Maar wat zou het fijn zijn, wanneer er een echte broederband van al de plaatselijke (ongedeelde) gemeenten in Nederland zou ontstaan, waar men elkaar biddend en getuigend ontmoet in de vreugde om de éne Heere en Zaligmaker!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1980

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

EEN DOLERENDE ZONDER BEDROG

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1980

In de Rechte Straat | 32 Pagina's