IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Langs pijnlijke omzwervingen naar Jezus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Langs pijnlijke omzwervingen naar Jezus.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 1 december 1960.

Geachte dominee,

Op 19-jarige leeftijd ben ik toegetreden tot de rooms-katholieke kerk, waarin ik tot mijn dertigste jaar gelukkig ben geweest. Sinds echter ongeveer anderhalf jaar is het met mijn rust en geluk gedaan, door o.a. sterke twijfel aan de leer van mijn kerk, waaronder ik lijd en angstig ben.

Door een familielid kwam ik in kontakt met „In de Rechte Straat", waarop ik mij in mei van dit jaar abonneerde. Toen ik het blad echter ontving, durfde ik het toch niet te lezen, en zodoende lagen de zeven bladen tot voor kort ongelezen in mijn boekenkast.... Omdat het zo heel erg donker in mij is geworden, en ik echt niet meer weet wat ik doen moet, wend ik mij tot U. Ik vraag U mij te helpen. Zó kan ik het niet langer volhouden, er moet ergens een uitweg zijn....

w.g. mej. H. Bos.

Op deze brief volgden twee bezoeken aan Kortenhoef en op 3 februari 1961 ontving ik onderstaande ontroerende getuigenis.

KOKTE SAMENVATTING : Al heel jong wordt Henny door haar vader gemaakt tot kind van Adolf Hitler. Maar Duitsland verliest de oorlog en dan begint een smartelijke zwerftocht over de witte eenzaamhedd van Europa. Vernederd en uitgehongerd wordt zij liefdevol opgevangen door kloosterzusters. Zij zoekt dan haar rust hij de rooms-katholieke kerk, en treedt zelfs in het klooster. Maar pas door kennisname van de reformatie breekt de volle vrede door. En het was dezelfde vader, die nu haar de weg mocht wijzen naar de heerlijkhedd van het kindschap Gods.

Jezus, mijn Heiland, ik wil ook schriftelijk getuigen van Uw wonderbare liefde, die alle verstand te boven gaat. Van Uw liefde, die ook in mijn leven kwam en alles nieuw maakte.

1936. Ik kende U toen niet, o God. Heel mijn leven stond in het teken van de wereld.

Ik was zeven jaar en reeds lid van de Jeugdstorm. Mijn vader had mij er heen gebracht. Hij was het die mij een „kind van Adolf Hitier" maakte, een ongelukkig, maar gehoorzaam kind. Met veertien jaar zat ik in Polen om mijn krachten te geven in de Germaanse landdienst. Het was in 1942.

U, o God, weet hoe ik geleden heb, al deze jaren, maar dàt jaar was het ergste! Alles in mij schreeuwde naar vrede en rust! Niets begreep ik van het leven, waarin ik door mijn ouders geplaatst was. Ik zei maar steeds tegen mijzelf: „Zij doen er alles voor; dus moet het wel goed zijn". Dat jaar in Polen veranderde echter alles in mij. Ik geloofde niet meer in de liefde van mijn ouders, in de zin van de strijd van Adolf Hitier, in de zin van het leven zelf.

Jezus, het is mij verre van aangenaam om over deze dingen te schrijven. U weet het. Ik doe het om uw liefde, die in mijn leven kwam, te laten schitteren in heel zijn wondervolle kracht. U kwam ook tot mij om het gebrokene op te richten. Groot prijst mijn ziel Uw naam. U bemin ik, voor U wil ik leven, in U ligt heel mijn geluk. Buiten U wil ik niets bezitten, want slechts in U vind ik rust.

O God, hoezeer was ik een verlorene, hoe groot was de duisternis waarin ik ronddoolde, leed en streed. Haat omgaf mij en had bezit van mij genomen. Ik haatte de school, de leerlingen en leraren, de buurjongens en meisjes in de straat, want ze jouwden mij na, gooiden met vuil en sloten mij buiten. Ik sloeg er op en 's avonds huilde ik mij in slaap, jaar in jaar uit. Deze grote liefdeloosheid om mij heen en.... ìn mij maakte mij intens eenzaam.

Na dat jaar in Polen (Posen) haatte ik mijn ouders, zus en broers, ja het hele leven.

Toen ik twee maanden thuis was vanuit Polen, vluchtte mijn moeder met ons (twee broers en één zus) naar Duitsland. Vader bleef als „goed" partijlid in Nederland.

Voor ons volgden twee en een half jaar kampleven. Wij trokken door heel Duitsland - tot in Zuid-Polen - het was een hel.

Toen Duitsland de oorlog definitief had verloren, was ik zeventien jaar; ik onderging noch vreugde noch smart.

Weer trokken wij dwars door Duitsland, nu vanuit Polen. Een eindeloze weg van angst, ongedierte, honger, dorst, ruwe woorden, grofheid en zonde!

Begin 1946 (de maand weet ik niet precies want ik verloor in die jaren alle gevoel voor tijd) arriveerden wij in Viersen (Rheinland), waar wij in de hal van het station gingen zitten, wij konden niet verder. Honger-oedeem en totale uitputting beletten ons dat.

Mijn verlangen was: de dood. Dat zou de bevrijding betekenen uit die jarenlange hel, zo dacht ik.

Dáár, die dag, kwam de bevrijding: Jezus kwam in ons leven. Wij hadden Hem niet gezocht; Jezus kwam zó maar tot ons, in heel zijn liefde en barmhartigheid. Dit geschiedde in de r.k. Landeskinderklinik in Süchteln bij Viersen, waarheen wij waren gebracht, toen wij niet meer verder konden. Door liefdevolle nonnetjes werden wij gereinigd van alle vuil. Zij gaven ons te eten, verpleegden en kleedden ons, en.... leerden ons God kennen.

De dag voor kerstmis 1946 werden wij (vier kinderen) gedoopt in de kapel door de pastoor die ons les had gegeven. Op de dag van kerstmis zelf ontvingen wij de eerste H. Kommunie.

Het grote intense geluk van deze dagen kan ik met woorden niet weergeven. En toch.... er lag een schaduw over alles wat ik toen reeds pijnlijk onderging, ofschoon ik dat niet verklaren kon. Zo was er aan de ene kant een groot en stil geluk, aan de andere kant een vreemde kilte, een schaduw, die mij pijn deed. Ik was een kind van God geworden door zijn liefde, zijn Zoon Jezus Christus en door het H. Doopsel. Ik werd mij echter bewust hoe ik Jezus koortsachtig zocht. Veertien jaar lang zou ik dat blijven doen. Veertien jaar van nieuwe pijn, nieuw leed, nieuwe moedeloosheid. Hoe kon het, dat ik kind van God zou zijn geworden en toch zo eenzaam was gebleven, al was die eenzaamheid dan ook van een totaal andere aard. Dat was het wat ik mij steeds afvroeg. Ik ging, als het maar even kon, iedere dag naar de kerk en te kommunie. Nooit werd dit een sleur, ik ging steeds weer omdat ik bij Jezus zijn wou. Een groot heimwee naar zijn liefde deed mij een kind zijn van de sakramenten, omdat ik meende langs die weg eens in Jezus' armen te belanden. Ik bad vurig dat dit toch eens zou mogen geschieden.

Toen wij in mei 1947 terug waren in Nederland, kwam in die dagelijkse kerkgang geen verandering. Wij woonden in grote armoede op een zolder in de Folkingestraat in Groningen. Ik werkte op een atelier, en later in een fabriek om de kost te verdienen.

Het was in die tijd dat wij na jaren vader terug zagen. Ook hij had een kampleven achter de rug. Het terugzien van hem deed mijn moeder, geloof ik, niets. Zij zijn dan ook kort daarna gescheiden, wij bleven bij haar. Vader was voor ons een vreemde die wij niet liefhadden. Toch deed het mij wat als ik hem zag. De laatste keer dat ik hem zag, huilde ik verschrikkelijk vanwege een gezegde van mijn vader. Hij zei dat hij Jezus Christus gevonden had en dat Jezus in zijn hart was en dat Jezus zijn getuige was. Hij wou zo graag terugkeren in zijn gezin om te herstellen waar hij dat kon. Moeder weigerde echter beslist, en.... wij zeiden niets.

Het zou enkele jaren duren voordat ik persoonlijk mijn vader ging opzoeken in Utrecht waar hij werkte en op kamers woonde. (Hij was intussen lid geworden van de christelijk gereformeerde kerk aldaar.)

Op 21-jarige leeftijd trad ik in het klooster, omdat ik mij helemaal aan God wilde geven, en ook.... omdat ik dacht Jezus via die weg te vinden! Ik was daar twee jaar.

Die jaren brachten mij verder van Jezus af dan ik kan beschrijven; het was voor mij of ik Jezus voor goed had verloren. Dit besef maakte mijn zijn in het klooster volkomen nutteloos.

Ik verweet de totale mislukking aan mijzelf. Had ik niet expres de kloosterregels verwaarloosd? Had ik niet vele fouten tegenover de novice-meesteres verzwegen omdat ik vond dat het haar niets aanging? Had ik mij niet zo vaak geergerd aan al die uiterlijke vormen, vriendjespolitiek, enz.? Ja! Het was mijn eigen schuld!

Toen ik na twee jaar weer op straat stond was het mij of ik mijzelf in een leegte had gestoten, of ik alles wat van Jezus in mij was, had verspeeld. Thuis (bij moeder, broers en zus) werd ik ook als een mislukkeling beschouwd. Ik walgde, ook nu, van alles en van mijzelf.

Als kindermeisje en hulp in de huishouding ging ik werken in een rooms-katholiek gezin. Ik was daar intern en kwam in dit gezin tot mijzelf.

Toch werd het vanaf die tijd nooit meer zoals voorheen. De twijfel aan de leer van de kerk had van mij bezit genomen.

Dit groeide door de maanden en ik leed er onnoemelijk onder.

In die tijd gebeurde het - ik was inmiddels reeds 24 jaar - dat ik de woorden van mijn vader weer in mij hoorde: „Ik heb Jezus gevonden; Jezus woont in mijn hart".

Zonder verder na te denken nam ik op een vrije dag de trein naar Utrecht om hem te gaan zoeken. Ik wist niet eens waar hij woonde. Dit werd ik via een broer van mijn vader gewaar. Ik ging omdat ik wou weten, hóé hij Jezus gevonden had.

Toen ik echter tegenover mijn vader zat, kòn ik die vraag niet over mijn lippen krijgen. Ook later zou ik hem die vraag niet stellen, tenminste niet rechtstreeks. Hij wist het echter zonder dat ik het hem had gevraagd.

Vanaf die tijd leerde ik een vader kennen, die ik niet herkende van vroeger. Alles was anders aan hem geworden, ofschoon hij ook nu nog vaak kort is en soms hard, toch is ook dàt nog anders.

Zeven jaren bleef ik bij hem komen; zeven jaren van strijd die echter tot de overwinning zouden voeren. Vader die mij eens door een hel had gevoerd, zou mij nu via Gods Woord uit de rooms-katholieke kerk leiden naar Jezus.

Zeven jaar lang getuigde vader, en ik.... luisterde, ik kon eenvoudig niet anders; alles wat hij over Jezus zei, boeide mij. Het kwam uit zijn hart met zoveel warmte en liefde, dat het mij vaak verbaasde en.... jaloers maakte. Hoe kon iemand zo vol van Jezus zijn! Vader was in het kamp christelijk-gereformeerd geworden, maar vóór die tijd stond hij toch op dezelfde weg als wij!

Op aanraden van m'n vader abonneerde ik mij in 1960 op „In de Rechte Straat". Het eerste half jaar lagen de bladen onaangeroerd in mijn boekenkast; ik durfde ze niet te lezen uit angst voor de konsekwenties die daar eventueel aan vast zouden zitten. Nog steeds verzette zich alles in mij om uit de rooms-katholieke kerk te treden. Het was een grote pijnlijke strijd, die met woorden niet valt weer te geven.

Toen ik in oktober 1960 de bladen van „In de Rechte Straat" begon te lezen, kon ik niet anders dan wat ik las, beamen. In december brak het volle licht van Jezus' liefde door in mijn hart. Ik ontving de kracht om voor Hem alles te verlaten wat mij menselijkerwijze bond. Maar de pijn hierover loste zich op in de intense vreugde: te weten van Jezus te zijn!

O God, niet de sacramenten schonken mij de rust en het geluk in Jezus, maar het Evangelie, uw Woord! Alles juicht in mij omdat ik weten mag van Jezus te zijn en in en door Hem voor eeuwig van de Vader. Dat ik spoedig mag gaan werken in uw wijngaard! Dat ik uw liefde mag gaan brengen aan de mensen voor wie Jezus heeft geleden. Dat vraag ik U, o God en Vader.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1961

In de Rechte Straat | 28 Pagina's

Langs pijnlijke omzwervingen naar Jezus.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1961

In de Rechte Straat | 28 Pagina's