IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Aflaten anno 2010

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aflaten anno 2010

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ter gelegenheid van het priesterjaar (2009-2010) zijn aflaten afgegeven aan priesters die onder meer “werkelijk rouwmoedig op welke dag dan ook op devote wijze ten minste de lauden of de verspers bidden voor het Allerheiligste Sacrament.” Hoe is de aflaathandel ontstaan en welke visie heeft de Rooms-Katholieke Kerk hierop?

Slechts weinig protestanten zullen zich realiseren dat aflaten in de Rooms-Katholieke Kerk een springlevende zaak zijn. Onwillekeurig verbinden protestanten het woord “aflaat” aan de dominicaner monnik Johan Tetzel (1455-1519), over wie zij in hun jeugd hebben horen vertellen. Bijna ieder van hen kent “Zodra het geld in de kist klinkt, de ziel uit het vagevuur springt.”

Aflaathandel is niet alleen iets van het heden, maar ook van het verleden. Het fenomeen aflaat leeft veel meer en speelt ook een veel belangrijker rol dan protestanten zich over het algemeen bewust zijn.

Afgelopen juni eindigde in de Rooms-Katholieke Kerk het Jaar van de Priester. Hierin zijn aflaten toegekend aan priesters, maar ook aan gewone “gelovigen” die boetvaardig en devoot bepaalde geestelijke werkzaamheden hebben verricht.

Geschiedenis

In de eerste eeuwen van het christendom moest het berouw over een zware zonde blijken uit boetedoeningen. In de praktijk ging men deze echter beschouwen als genoegdoening. Daarnaast kon de opgelegde straf vervangen worden door een geldboete of verlicht worden door bijzondere prestaties, zoals deelname aan een bedevaart of kruistocht of schenking aan een kerk of klooster. Volgens de in de middeleeuwen uitgewerkte leer heft genade de eeuwige straf, de hel, op, maar de tijdelijke straffen, met inbegrip van het vagevuur, niet. De kwijtschelding van deze tijdelijke straffen behoort tot de competentie van de kerk en berust op de verdiensten van Christus en de overtollige verdiensten van de heiligen. Die kwijtschelding is nu de aflaat. Deze werd verbonden aan de genoemde geldboete en bijzondere prestaties.

Het beruchte concilie van Trente heeft in 1562 het instituut van de aflaatpredikers opgeheven. De aanleiding vormden de hevige protesten van de hervormer Maarten Luther (1483-1546) tegen de grove wijze waarop Tetzel van de aflaten financiële handel maakte, en wellicht nog meer de weerklank die deze protesten alom opriepen.

Wie nu denkt dat daarmee ook de instelling van de aflaten zelf uit de wereld was, heeft het geheel mis. De aflaten bleven gewoon doorgaanbestaan, alleen de grofste misbruiken werden opgeheven. Zo kon het gebeuren dat paus Paulus VI in 1967 een apostolische constitutie wijdde aan de aflatenleer. De meest recente herziening van de daarbij behorende handleiding zag in 1999 het licht.

Inhoud

In deze handleiding worden vier vereisten genoemd waaraan men moet voldoen om in aanmerking te komen voor een aflaat. In de eerste plaats moet men in de staat der genade verkeren. In de tweede plaats moet men de intentie hebben de aflaat te verdienen. Hiermee wil gezegd zijn dat een aflaat te maken heeft met het hart en de wil van een mens. Een louter formalistische of financiële wijze van verkrijging van een aflaat is hiermee duidelijk afgewezen. Historisch gezien is dit een vrucht van de Reformatie. In de der de plaats kan men slechts eenmaal per dag een volle aflaat verdienen. De enige uitzondering is stervensgevaar. In de vierde plaats zijn biecht, communie en gebed tot intentie van de paus de gewone voorwaarden voor het verdienen van een volle aflaat.

Een volle aflaat kan verdiend worden door achttien verschillende gebeden of geestelijke werkzaamheden respectievelijk op te zeggen en te verrichten. Om een indruk te krijgen waaraan men daarbij onder meer moet denken, volgen er hier enige: bezoek en aanbidding van het heilig sacrament gedurende een halfuur; het doen van de eerste communie, waarbij de aflaat zowel voor de communicant als voor alle aanwezige gelovigen geldt; lezing van de Heilige Schrift gedurende een halfuur; het publiek bidden van het Te Deum op de laatste dag van het jaar; bezoek van een kerk of kapel op Allerzielen.

De Rooms-Katholieke Kerk kent ook gedeeltelijke aflaten. Deze zijn verbonden met diverse vormen van gebeden, maar ook met het vroom dragen van een door een priester gewijd kruisje, rozenkrans of medaille.

Bijbelse kritiek

Omdat de roomse aflaatleer en -praktijk zo goed als onbekend zijn onder protestanten, zijn zij geneigd daar niet zo zwaar aan te tillen. Hier is echter een waarschuwing op haar plaats. De aflaatleer is in diverse opzichten strijdig met kernpunten van wat de Bijbel leert, waaronder de volgende: er is er maar Eén Die de zonden kan vergeven. Dat is God. Welbeschouwd vergoddelijkt de Rooms-Katholieke Kerk zichzelf.

Min of meer analoog met de vergoddelijking van de kerk is de verheffing van de mens bij Rome. De Bijbel leert dat de mens nooit iets kan verdienen bij God. Dat Deze uit genade beloont, is een heel ander verhaal. Iedere aflaat is echter gedeeltelijk gebaseerd op de overtollige verdiensten der heiligen. Bovendien wordt in verband met de aflaatpraktijk ook steeds gesproken over verdienen.

Geld

In de roomse leer is er een scheiding aangebracht tussen aflaat en geld. Of dit echter ook in de praktijk zo is, waag ik op grond van persoonlijke ervaringen te betwijfelen. In mijn eerste gemeente bezocht ik jarenlang iedere week een of meer ziekenhuizen in ’s-Hertogenbosch. Als ik voor de hele zaal een stukje uit Gods Woord had gelezen en een gebed had gedaan, waarin ik uiteraard iedereen op de zaal aan de Heere opgedragen had, waren het juist rooms-katholieke patiënten die –soms zeer– emotioneel reageerden en met wie je dan soms –nog weer– een heel gesprek kreeg. Zij zeiden dan: “Wij zien nooit iemand”, en: “Als mijnheer pastoor komt, vraagt hij alleen maar hoe het gaat, geeft hij je een klopje op je schouder en zegt: Kop op. Meer niet. Wat heb je nou aan zo iemand?” Velen waren zeer teleurgesteld in hun kerk en zeiden: “Wij zijn altijd bedrogen. Vroeger moesten wij van alles. Nu hoeft er niets meer. Wat moeten wij nog geloven?” Het meest schokkend vond ik dat een derde categorie verbitterd signaleerde: “Onze kerk houdt er een geldgodsdienst op na. Het gaat altijd alleen maar om geld.”

Tevens herinner ik mij nog heel scherp dat ik bij een van mijn bezoeken in mijn eerste gemeente behalve het desbetreffende gemeentelid ook een rooms-katholieke buurvrouw aantrof. Zij vertelde dat haar man een aantal jaren geleden overleden was. Mijnheer pastoor was haar na de begrafenis op komen zoeken en had haar verteld dat haar man nu zijn zonden boette in het vagevuur. Zielenmissen waren de enige oplossing om haar man te helpen. Zij vertrouwde mij met tranen in haar ogen toe dat zij al hun spaargeld daaraan gespendeerd had. Toen keek zij mij heel gespannen aan en vroeg: “Eerwaarde, zou het geholpen hebben?”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 2010

In de Rechte Straat | 16 Pagina's

Aflaten anno 2010

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 2010

In de Rechte Straat | 16 Pagina's