IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

gedachtenwisseling over DE BIECHT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

gedachtenwisseling over DE BIECHT

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De heer Joosten:

Tot de meest belangrijke en ook de meest duidelijke woorden die Christus gesproken heeft, behoren toch wel de woorden „Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde; gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zo zend ik u. Gaat dan……".

Met deze gewichtige woorden wordt toch wel ontwijfelbaar een bevoegdheid aan de apostelen gegeven, ook in geweten bindende verklaringen te geven. Met de macht die Christus hier aan de apostelen gegeven heeft, acht ik de bewering van ds Hegger in strijd, waar hij op blz. 17 van I.R.S. december 1968 zegt: „De reformatie belijdt dat er geen enkel menselijk gezag is in de kerk, dat de bevoegdheid zou bezitten om in geweten bindende verklaringen van de Bijbel te geven.

Die bevoegdheid in de kerk komt alleen toe aan Jezus Christus die dat doet door Zijn Heilige Geest".

Nu kan de reformatie dat wel belijden, maar dan belijdt ze toch een eigen evangelie en niet het evangelie van Christus. Volgens Diens duidelijke woorden wordt geheel de macht van Christus overgedragen op de apostelen. En tot die macht behoort ook de opdracht zonden te vergeven.

Niet alleen heeft Christus op die zondenvergeving geen uitzondering gemaakt, doch tot tweemaal toe de macht tot zondenvergeving uitdrukkelijk uitgesproken: „Ontvangt de H. Geest. Wier zonden gij vergeven zult, dien zijn ze vergeven en wier zonden gij zult houden, dien zijn ze gehouden" (Joh. 20:23). En verder: „Voorwaar, ik zeg u, alles wat gij zult binden op aarde, zal ook gebonden zijn in de hemel" (Matth. 18:18).

Met de overdracht van Christus van Zijn macht aan de apostelen, is dus ook inbegrepen dat die apostelen ook weer aan anderen die macht moesten overdragen. Zulks blijkt ook duidelijk uit de Handelingen, waar herhaaldelijk wordt gesproken van overdracht door handoplegging.

Uit de kerkhistorie blijkt ook duidelijk dat die zondenvergeving door aangestelden is uitgeoefend. In het begin was de belijdenis zeer streng, daar ze in het publiek moest worden gedaan, alvorens kwijtschelding werd verleend.

De vorm van de zondenvergeving was door Christus niet aangeduid; de kerk heeft dit zelf geregeld. Maar al heel spoedig is die publieke belijdenis gevolgd door de oorbiecht, wat blijkt uit geschriften van kerkvaders die er al in het jaar 235 gewag van maakten. Trouwens, als die oorbiecht zomaar plotseling zou zijn ingevoerd, dan zou de historie dat zeker vermelden. Een dergelijke ingreep zou zondermeer niet door de gelovigen zijn geaccepteerd. Er wordt in dit verband wel melding gemaakt van het jaar 1215, doch dit had alleen betrekking op de verplichting om tenminste eens per jaar te biechten. Deze verplichting van eens per jaar te biechten bewijst dus juist dat de biecht al veel langer bestond.

Het argument wordt wel eens aangevoerd dat een mens geen zonden kan vergeven. Dit is inderdaad waar, als men dit neemt als mens zondermeer. Een rechter kan geen vonnis vellen als mens, doch als hij optreedt als gevolmachtigde van de staat, dan kan hij zeggen: Ik veroordeel u tot die en die straf. Zo is het ook met de macht van zondenvergeving door hen die ervoor zijn aangewezen.

Maar heeft de reformatie wel reden om de biecht in de r.-k. kerk af te keuren? Verkondigen de predikanten in naam van Christus ook geen zondenvergeving? Ja - maar wij protestanten biechten de zonden niet aan een mens. Maar is nog niet onlangs een biecht vereist geworden van een predikant die voor een vermeende fout publiek op de preekstoel zijn „zonde" niet alleen voor de gemeente, maar middels de publiciteitsmedia van pers en radio, ook voor heel Nederland moest belijden?

Wie had volgens de reformatie het recht deze „biecht" te eisen? En had de predikant of anderen de aanklagers dan ook niet tot een „biecht" moeten dwingen voor de ergerlijke schending van de naastenliefde? Zou het niet veel menselijker geweest zijn, als zo'n predikant zich eens in stilte had uitgesproken tegenover een vertrouwde collega, als er inderdaad van een grote fout sprake zou zijn geweest?

In de lutherse kerk is de biecht nog lang in zwang gebleven en ook in sommige protestantse kerken gaan weer stemmen op, de biecht weer in te voeren. Feit is in elk geval dat een zich uitspreken voor een vertrouwenspersoon een groot particulier en maatschappelijk goed is. Zijn daarom geen telefoonnummers opgegeven, waar vertwijfelden bij een geestelijke van een of andere kerk hun hart eens kunnen uitstorten? En zou het niet tot de meest troostende ondervindingen behoren van de predikanten, als hun raad en hulp in de stilte van een spreekkamer wordt ingeroepen?

Maar is het dan geen groot goed, als op bepaalde tijden in alle r.-k. kerken gelegenheid wordt gegeven met een vertrouwensman, in dit geval de priester, te gaan praten?

Natuurlijk wordt de biecht in de r.-k. kerk anders gezien dan een vertrouwd gesprek van een protestant met zijn dominee. Maar toch moet wel in het oog springen dat de zondenvergeving in de r.-k. kerk de opdracht van Christus inderdaad uitvoert. „Wier zonden gij zult vergeven, die zijn ze vergeven. Wier zonden gij zult houden, die zijn ze gehouden". De belijdenis van de zonden ligt in deze woorden als noodzaak opgesloten en die belijdenis bevat dan tevens een element van boete, want voor zijn genoegen gaat niemand biechten.

Nog even kan erop gewezen worden dat de mening als zou de biecht een vrijheid stimuleren om maar raak te zondigen, een grote misvatting is. De biechteling moet het vaste voornemen maken zijn kwaad te verfoeien en het niet weer te doen, terwijl hij over het bedreven kwaad spijt moet hebben vanwege de overtreding die hij begaan heeft tegen Gods wetten.

NASCHRIFT:

Het leek ons goed dit artikel eerst in het volgende nummer te beantwoorden. Intussen kunnen de lezers zelf reeds proberen een weerwoord klaar te maken. Misschien is het een interessant diskussie-onderwerp voor jeugdverenigingen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

gedachtenwisseling over DE BIECHT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970

In de Rechte Straat | 32 Pagina's