IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Christus en Zijn gemeente

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus en Zijn gemeente

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is niet zo eenvoudig om precies de reformatorische opvatting over de verhouding van Christus tot zijn gemeente, en van de gemeente tot de afzondertijke gelovigen, weer te geven.

We willen er een poging toe doen.

Persoonsverbondenheid met Christus

In Ef. 5 : 22-33 wordt de verhouding van Christus en de gemeente vergeleken met de verhouding van man en vrouw in het huwelijk.

Dat is dus een heel persoonlijke verhouding. We lezen daarin dat Christus zijn gemeente liefheeft, dat Hij Zich voor haar heeft overgegeven, dat Hij nog altijd met haar bezig is om haar schoonheid te voltooien. Hij reinigt haar met het Woord, dat vergeleken wordt met een waterbad. Als de gemeente zich altijd maar weer werpt in dat waterbad van het Woord, altijd weer vol liefde, eerbied en ootmoed over de Bijbel gebogen zit, dan kan Jezus zijn werk aan haar verrichten. Dan plaatst Hij de gemeente voor Zich „stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet".

Christus geen erevoorzitter van de kerk

U ziet dus dat Jezus een leven van innige verbondenheid leidt met zijn gemeente. Hij is altijd met haar bezig. Aktief. Hij leidt haar. Hij reinigt haar.

Paulus gebruikt ook wel het beeld van Christus, het Hoofd van zijn gemeente. Ook het hoofd heeft een levensband met het lichaam. Er is een organische band, een direkte wisselwerking tussen hoofd en lichaam. Het lichaam wordt geleid door het hoofd.

Het lichaam is afhankelijk in alles van het hoofd. De ont-hoofding betekent het wegvloeien van het leven, de dood van het lichaam en de dood van de hele mens.

Die afhankelijkheid van de gemeente drukt Paulus ook aldus uit: „Welnu, gelijk de gemeente onderdanig is aan Christus, zo ook de vrouw aan haar man, in alles" (Ef. 5 : 24).

Hier is er al een eerste belangrijk onderscheid met het r.k. kerkbegrip.

Bij Rome is Jezus eigenlijk tot een erevoorzitter van de kerk gemaakt. Hij zit rustig in de hemel aan de rechterhand des Vaders. Hij maakt daar zijn kruisoffer voor eeuwig geldend.

Maar hier op aarde wordt alles gedaan door, — als ik even deze vergelijking mag gebruiken —, het uitvoerende comitÉ van de priesters, de bisschoppen en vooral van de paus, die zichzelf dan ook allemaal „alter Christus", een andere Christus noemen.

En helaas zien wij deze tendenz ook in het protestantisme opkomen. Dan gaan de ambtsdragers de leiding van Christus overnemen. Er is niet meer die aanhoudende diepe verbondenheid met Christus, het Hoofd. Er is niet meer dat voortdurend geloofsbesef van de volstrekte afhankelijkheid van Hem.

Het bestuur van de kerk wordt dan een sta-in-de-weg voor de direkte persoonsverbondenheid van Christus met zijn hele gemeente. Men belijdt dan nog wel, dat Jezus het Hoofd is van de gemeente, maar dat is dan een leeg woord geworden. Hij is dan in feite als een ere-voorzitter op non-aktief gesteld.

Trieste karikatuur van de verhouding van man tot vrouw, van Christus tot zijn gemeente.

Statisch- dynamisch kerkbegrip

Wanneer het waar is, dat Christus zijn gemeente leidt en reinigt door zijn Woord, dan volgt daaruit dat de gemeente steeds in beweging is. Ze is op weg ergens naar toe, n.l. naar de volkomenheid. „Dan groeien wij, ons aan de waar heid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus" (Ef. 4 : 15).

Wij „groeien" dus „in elk opzicht" naar Christus toe. Elke verstarring wordt hierdoor uitgesloten. Voortdurend moet de gemeente in beweging zijn. Zij kan en mag geen stellingoorlog voeren. Als zij in ue loopgraven vlucht, of achter de „veilige" verschansing van de kerkelijke dogma's, dan is zij verloren, want dan wordt zij bestookt door „de boze geesten in de hemelse gewesten" (Ef. 5 :12).

Het Woord van Christus is in zichzelf levend. Het is geen burgerlijk wetboek. Een volstrekte karikatuur van deze leiding van Christus door zijn levende Woord vinden we in de r.k. kerk met haar kerkelijk wetboek, de Codex Iuris Canonici, met zijn 2414 canones, die weer onderverdeeld zijn in paragrafen. Als Jezus dit had bedoeld, dan zou hij dat toch zeker enigszins als een opdracht aan zijn discipelen hebben meegegeven: „Gaat dan, maakt alle volken tot mijn discipelen, en onderwerpt ze aan een minutieus uitgewerkt kerkelijk wetboek". (Matth. 28 : 19).

Het kerkrecht mag de liefde niet verdringen

Het gevaar van het steeds verder uitgewerkte kerkrecht bedreigt ook de protestantse kerken. Dan maakt de broederlijke sfeer, zoals Christus die bedoeld heeft, plaats voor de koude, juridische uitpluizerij. De warme vermaning van de gemeente wordt dan weggewerkt en in plaats daarvan komt een kerkelijk proces, waarbij iemand op grond van canon zoveel paragraaf zoveel van het strafwetboek wordt veroordeeld tot straf zus of zo.

Ik weet dat deze dingen moeilijk liggen. Want een bepaalde orde is er nodig in de gemeente, anders worden we aan de willekeur van de personen overgeleverd.

Hoe moeilijk die dingen liggen, blijkt wel daaruit dat we heel gemakkelijk spreken over kerkrecht, maar niet zo gemakkelijk over gemeente-recht. In het woord „gemeente", dat toch het eigenlijke Bijbelse woord is, proeven we veel meer het leven van Christus met de zijnen, de verbondenheid van het Hoofd met zijn lichaam, van de Bruidegom met zijn Bruid. En wanneer in een huwelijksverhouding het recht steeds meer de liefde gaat verdringen, dan maakt men het eigenlijke van het huwelijk stuk. Dan is er alleen nog maar een geraamte zonder spieren, zonder vlees en bloed, een karikatuur van een echt lichaam.

Zo is het ook in de gemeente. Wanneer men daar bij allerlei voorkomende kwesties in de eerste plaats naar de kerkorde grijpt, dan is er iets mis. Steeds weer moet de liefde op de voorgrond staan en pas in het uiterste geval moet „het recht, ook het kerkelijk recht, zijn beloop hebben".

Het wezen van de gemeente

In „Ik zag Gods heerlijkheid" heb ik getracht om vooral vanuit 1 Kor. 12 : 12, 13 iets verder door te dringen tot het eigenlijke wezen van de gemeente.

Wij lezen daarin: „want door ÉÉn Geest zijn wij allen tot ÉÉn lichaam gedoopt,.. en allen zijn wij met ÉÉn Geest gedrenkt".

Het eigene van de gemeente is haar ÉÉnheid. Daardoor is zij mÉÉr dan de som van de afzonderlijke gelovigen. Juist daardoor is zij „lichaam van Christus". Welnu in deze tekst wordt juist gezegd, hoe die eenheid tot stand komt, hoe wij, afzonderlijke gelovigen, tot ÉÉn lichaam van Christus gevormd worden. Hier moeten we dus in elk geval heel dicht zitten bij het eigenlijke wezen van de kerk. En hier blijkt dan dat het de Heilige Geest is die ons eigenlijk samenvoegt, die ons inlijft bij de gemeente van Christus, zijn Lichaam (in het oude Nederlands zijn Lijf, vandaar: in-lijving bij Hem).

„Dat is dus het geheel eigene van het Lichaam van Christus, dat het wordt samengebonden door een Geest, die een zelfstandige goddelijke persoon is. Niet doordat er in de kerk ambtsdragers zijn, is de kerk anders dan elk ander sociaal lichaam. Elke vereniging heeft immers haar bestuurders. De Kerk van Jezus heeft iets unieks, doordat de Heilige Geest in haar woont en haar tot ÉÉn lichaam van Jezus vormt. „In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel ,heilig in de Here, in wie ook gij medegebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest" (Ef. 2 : 21, 22).

De kerk is dus het geheel van mensen die tot ÉÉn lichaam gevormd worden doordat ÉÉn Geest in hen allen woont en hen zo tot een levende eenheid maakt. Daar deze Geest tegelijk de geest van Jezus Christus is, wordt dit lichaam door diezelfde Geest verbonden met Jezus Christus als het Hoofd.

Dat is het wezen van de Kerk. Maar nu komt de vraag: Hoe kan men de kerk van Jezus kennen op deze wereld?

Er is een indirekt kenmiddel, en dat is het Woord van Christus, waaraan Geest Zich gebonden heeft.

Men kan dat negatief hanteren: Een gemeenschap waar een boodschap verkondigd wordt die geheel indruist tegen de kern van het Evangelie, kan onmogelijk de Kerk van Jezus zijn. Want de Heilige Geest kan niet wonen in een gemeenschap die het Woord van Christus verloochent in zijn wezenlijke inhoud.

Positief kunnen we het zo formuleren: Een gemeenschap waar het Woord van Christus trouw wordt gepredikt en verzegeld door de sacramenten zoals Jezus die heeft ingesteld, is de kerk van Jezus Christus. Want het is onmogelijk dat het Woord Gods zuiver wordt gepredikt zonder de bijstand van de Heilige Geest. In die zin bestaat er geen „dode orthodoxie".

Er is ook een rechtstreeks kenmerk. En dat is de aanwezigheid van de Heilige Geest zelf. Wanneer werkelijk de gelovigen „doordrenkt" zijn met ÉÉn Geest, dan is dat ervaarbaar. Strijk maar eens uw hand over een doek. U zult het wel merken of hij vochtig is of niet. En als Paulus zegt, dat de gemeente tot ÉÉn lichaam gedoopt is door de Éne Geest, en gedrenkt is met dezelfde Éne Geest, dan moet dat dus ook merkbaar zijn, zoals trouwens ook in de gemeente van Korinthe het geval was.

Aan dit rechtstreekse kenmerk wordt meestal weinig aandacht geschonken. Dat komt omdat men de inwoning van de Heilige Geest in de gemeente teveel tot een dogma heeft gemaakt, tot een soort konklusie.

Paulus spreekt daar echter anders over. Hij zegt dat als een ongelovige in de gemeente van Korinthe komt, het zo moet zijn dat hij belijdt, „dat God inder daad in ons midden is" (1 Kor. 14 : 25). Die vraag moeten wij onszelf ook stellen. Als wij 's zondags samen komen in de kerk, is dan de aanwezigheid van de Geest die ons tot ÉÉn lichaam van Christus vormt voelbaar? Indien niet, dan hebben we het wezen van de Kerk van Jezus slechts indirekt beleefd, n.l. via de gevolgtrekking: Hier wordt het Woord van Christus zuiver gepredikt, dus moet hier ook de Heilige Geest aanwezig zijn. Maar de aanwezige Geest zelf hebben we dan niet geproefd. En als zelfs de gelovigen er rechtstreeks niets van ervaren hebben, „dat God inderdaad in hun midden was", hoe moeten ongelovigen dan tot zulk een ervaring komen, zodat „hij zich zal ter aarde werpen en God aanbidden" (1 Kor. 14 : 25).

DE GEMEENTE EN DE GELOVIGEN

In het voorafgaande is de verhouding van de afzonderlijke gelovigen tot de gemeente reeds meerdere keren ter sprake gebracht, maar we willen dat nu nog verder uitwerken.

Geen individualisme

Het is uit de Bijbel volkomen duidelijk, dat wij als gelovigen niet afzonderlijk mogen blijven staan. Dan gaan wij in tegen de drijving des Geestes die ons tot ÉÉn lichaam wil dopen.

Het is ook duidelijk uit de Bijbel, dat aan die gemeente een bepaald gezag is gegeven. Er is een uitstraling vanuit de gemeente over de aktiviteit van de afzonderlijke gelovigen. De afzonderlijke gelovigen verrichten hun arbeid in opdracht van de gemeente.

Dat zien wij zelfs bij de apostelen. „Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes...." (Hand. 8:24). Het apostelcollege, de uitdrukkng van de gemeente van Jeruzalem, zendt.... Petrus en Johanes. Petrus nog wel...., de z.g. eerste paus. Ook hij wordt uitgezonden door de gemeente van Jeruzalem. Het is ondenkbaar dat de tegenwoordige pausen door de gemeente van Rome ergens naar toe gezonden zouden worden. Johannes XXIII zal wel zijn kardinalen geraadpleegd hebben, voordat hij naar Loreto vertrok, maar hij is op geen enkele andere wijze door hen gezonden.

Geen heerschappij van kerkvorsten

De mogelijkheid van een echte zending door de gemeente is volkomen uitgesloten door het r.k. kerkelijk recht over de paus.

In can. 218 § 1 lezen we, „dat de Paus de hoogste en volledige bestuursmacht heeft over geheel de Kerk". En dat wordt nog nader gepreciseerd in can. 218 § 2: de pauselijke macht, „die, onafhankelijk van ieder menselijk gezag, onmiddellijk wordt uitgeoefend over alle kerken tesamen en over elke afzonderlijk en ook over alle herders en alle gelovigen gezamenlijk en afzonderlijk".

Niemand minder dan de apostel Petrus waarschuwt tegen een dergelijke overheersing van de gemeente door de kerkvorsten. „De oudsten onder u vermaan ik u dan als medeoudste...." 1 Petr. 5:1. (Hoe geheel anders klinkt deze benaming „mede-oudste" dan de betiteling van de paus, zoals die staat in het r.k. kerkelijk wetboek). „Hoedt de kudde...., niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel is gevallen" (vs 2 en 3).

Als de bepalingen over de macht van de paus nog geen „heerschappij voeren" is, dan weet ik niet wat het dan wel is.

Zelfs de grote Paulus heeft zijn arbeid onder de heidenen aanvaard als een zending door de gemeente van Antiochië. Ook al heeft die gemeente hem daarna volle vrijheid gelaten in de opzet van dit werk. Maar toch zien wij Paulus telkens weer terugkeren in Antiochië om verslag uit te brengen over zijn zendingstochten.

Een wisselwerking

Wij komen nu aan de meer konkrete vraag: Hoe is dan de verhouding tussen de gemeente en de afzonderlijke gelovigen?

Ik stelde deze vraag aan ds E. A. van Es. Hij gaf dit mooie antwoord: Er is een wederzijds spel, een levende wisselwerking tussen de gemeente en de afzonderlijke gelovigen. En hij illustreerde dat treffend aan het beroep van een predikant in onze gemeenten.

Het is de gemeente die een predikant voor haar arbeid beroept. Zij doet dat biddend. Als dit goed is, dan is dit gebed een intense smeking om de aanduiding van de H. Geest, zoals we dat ook lezen bij de uitzending van Paulus (Hand. 13 : 1 - 3).

Daarna moet ook de classis (= een vergadering waar meerdere kerken van een bepaald distrikt haar afgevaardigden naar toe zenden) er de goedkeuring aan geven. Ook deze goedkeuring mag geen formaliteit zijn, maar moet gebeuren onder aanroeping van de H. Geest. Wanneer ook de classis haar goedkeuring geeft, dan mag men daar weer een nieuwe aanduiding in zien, dat het Gods wil is, dat deze predikant in die gemeente gaat werken.

Maar dan moet ook deze predikant nog beslissen. Hij behoeft niet zonder meer aan te nemen, dat die gemeente gelijk had, toen zij, na gebed en onder aanroeping van de H. Geest, meende hem te moeten beroepen. Ook hij moet dat nog persoonlijk in het gebed zien te achterhalen.

Hier ziet u dus het voorbeeld van een wisselwerking tussen afzonderlijke gelovige en de gemeente. Deze wisselwerking nu is uitgesloten in de r.-k. kerk. De wil van de paus wordt zonder meer gelijkgesteld met de wil van God.

De ambtsdragers zijn dienaars

De ambtsdragers in de gemeente, de herders en leraars, de ouderlingen en diakenen, zijn er nu om die wisselwerking tussen gemeente en afzonderlijke gelovigen goed te laten funktioneren. Zij zijn dus geroepen om deze dienst aan de gemeente te bewijzen.

Zodra zij echter zelf over de gemeente gaan heersen, en de gemeente praktisch gaan uitschakelen, dan zijn het geen dienaars meer, maar heersers, kerkvorsten. Daarom moeten de ambtsdragers altijd weer luisteren naar „wat de Geest tot de gemeenten zegt" (Zie de brieven aan de gemeenten in Klein-Azië in Openbaringen 2 en 3).

Zij moeten beoordelen of partikuliere initiatieven overeenkomstig het Woord Gods zijn en voortkomen uit de H. Geest.

Wanneer de leiders van een kerk een initiatief reeds enkel daarom afkeuren, omdat het niet van hen is uitgegaan, dan handelen zij wel zeer sterk in strijd met deze vermaning van Christus zelf aan „de engel der gemeente". Dan krijgen wij een kerkelijk dirigisme, waardoor de leek onmondig wordt gemaakt. Dan verminken wij het Lichaam van Christus.

De schoonheid van de bruid

Gelukkig is de christen, die leeft in een gemeente, die aldus altijd weer opziet naar haar Here.

Een gemeente waar de ambtsdragers werkelijk dienaars zijn, is een genade van God

Dan is er de wederzijdse vreugde. De vreugde van de ambtsdragers, die de gemeente mogen dienen met de vertroosting door het Woord des Heren, met de sterking van het geloof door de sacramenten, met de vermaning van Jezus zelf, soms zelfs met de tucht, de uitsluiting uit de gemeenschap. Ouderlingen die leven in dit geloofsbesef, dat zij door hun arbeid allerlei diensten bewijzen aan de uitverkorene van Christus, aan zijn bruid, verrichten deze arbeid niet zuchtende, maar het is voor hen een grote geestelijke voldoening. Het weten dat zij aldus de Here zelf dienen, is reeds een geestelijke beloning.

Vreugde ook voor de gemeenteleden. Er straalt geestelijke warmte uit van ambtsdragers, die zo tegenover hun gemeente staan. Maar die warmte wordt ook door de gemeenteleden weerkaatst. Er is dan de vaak onuitgesproken, maar daarom niet minder diepe waardering voor deze dienende arbeid van de ambtsdragers. En de gemeente zal hen zeker steeds weer aan God opdragen in het gebed en hen steunen, zoveel zij kunnen.

Een kerkeraad, die het initiatief van de afzonderlijke gelovigen opvangt en het leidt, en het tegelijk in harmonie brengt met andere goede inspiraties van de gemeenteleden, is een zegen voor Gods Koninkrijk.

Wanneer men in een gemeente deze broederband van de elkander dienende liefde ziet, dan vangt men even een glimp op van de heerlijkheid, waartoe Jezus zijn bruid bereidt. Dan begrijpen we iets van de verrukking van Johannes bij zijn visioen.

„En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid die voor haar man versierd is" (Openb. 21 : 2).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1962

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Christus en Zijn gemeente

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1962

In de Rechte Straat | 32 Pagina's