IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

II Door het geloof krijg je deel aan het eeuwigheidsleven van Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

II Door het geloof krijg je deel aan het eeuwigheidsleven van Christus

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik kom weer terug op die belofte dat wie in Christus gelooft, eeuwigheidsleven krijgt. Hoe gebeurt dat dan? zo zult u vragen.

Dat gebeurt, omdat je in het geloof jezelf helemaal overgeeft aan Christus. Je ziet altijd in afhankelijkheid naar Hem op. Je hebt je vertrouwen helemaal op Hem gesteld. Hij is zodoende het geestelijke centrum van je leven geworden. Daardoor voltrekt zich een diepe een-wording met Hem. Jezus Zelf zegt meerdere malen dat wij daardoor in Hem en Hij in ons leeft. „Wie in Mij blijft en IK in hem…" (Joh. 15 : 5).

En wie is dan die Christus die mijn leven binnentreedt door het geloof? Heel de Bijbel getuigt van Hem. Ik wil echter slechts enkele markante teksten aanhalen: „Hij is het afschijnsel Zijner Heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid" (Hbr. 1:3). Als eeuwige Zoon van God is Christus dus de weerglans van Diens Heerlijkheid.

Hij is het Woord dat God over Zichzelf uitspreekt, de zuivere echo van Wie de Vader is. Daarom wordt Jezus ook het Woord Gods genoemd:

„Indenbeginnewashet Woord enhet Woord was bij God enhet Woord was God (…). En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de Eniggeborene des Vaders), vol van genade en waarheid". „Alle dingen zijn door het Woord gemaakt en zonder het Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is" (Joh. 1 : 3,14). Jezus is ten volle mens. „Het Woord is vlees geworden". Dat is de grond van onze diepe verbondenheid met Hem. Maar: „in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk" (Kol. 2:9).

Begrijpt u nu al iets van dat eeuwigheidsleven dat Christus ons wil schenken? Het vloeit voort uit de eenheid die zich dan tussen Hem en ons voltrekt. We krijgen daardoor helemaal deel aan Hem, aan Zijn goddelijk leven, aan Zijn eeuwigheidsleven, aan Zijn licht, kracht, vrede, rust en vreugde. Daarom zegt Petrus ook dat wij door het geloof in Hem „deelachtig zijn aan de goddelijke natuur" (2 Petr. 1:4).

Begrijpt u dat een mens die dit ervaren mag, diep gelukkig is? Dat zegt die zelfde Petrus ook met even zoveel woorden: In Hem „verheugt gij u met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde" (1 Petr. 1 : 8).

Onuitsprekelijke en heerlijke vreugde

Ja, ik kan dat volledig beamen. Ik ervaar het zelf ook zo. Petrus noemt het een „heerlijke" vreugde. Daar wil ik nog iets over zeggen.

Dat woord „heerlijk" heeft hier niet de betekenis die het gewoonlijk bij ons heeft nl. van „fijn, prettig, lekker". Zo spreken wij over een heerlijk avondje, een heerlijk kopje koffie, een heerlijke vakantie.

Maar als Petrus het heeft over een heerlijke vreugde, dan bedoelt hij dat veel dieper. Hij bedoelt dan een vreugde die een weerkaatsing is van de heerlijkheid Gods, van de glans die Zijn wezen uitstraalt, de heerlijkheid zoals die aan ons verschenen is in Jezus Christus.

Daarom noemt Petrus het terecht ook een „onuitsprekelijke" vreugde. Je kunt immers die heerlijkheid Gods nooit echt onder woorden brengen. Je kunt er iets over stamelen. Dan worden je woorden een heenwijzing naar dat Onuitsprekelijke, maar meer niet.

En zij die deze vreugde kennen, bemerken ook vrij spoedig dat iemand juist dat bedoelt, wat ook zij zelf ervaren. Ze lezen het tussen de regels door. Ze beluisteren het in het rythme van de zinnen. Ze vangen het op als de melodie die vanaf de eeuwige bergen neerruist in gelovige mensenharten.

Petrus heeft deze heerlijkheid van Christus aanschouwd op de heilige berg. U kunt daarover lezen in Mrk. 9- Dan merk je dat hij ook zoekt naar woorden om dat weer te geven aan zijn leerling Markus: „En Hij werd voor hen van gedaante veranderd. En Zijn klederen werden blinkende, zeer wit als sneeuw, zoals geen voller op aarde ze wit maken kan". En in zijn eigen brief komt hij daarop terug: „Wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit…. toen wij met Hem op de heilige berg waren" (2 Petr. 1 : 16-18).

Onzegbare dankbaarheid

Ik wil nog graag één grondtoon van die onuitsprekelijke vreugde naar voren halen en dat is de dankbaarheid. Een mens die uit genade door Christus verlost is, heeft er behoefte aan om uiting te geven aan die dankbaarheid. Mag ik dat dan ook doen tegenover u?

Ik ben zo dankbaar, omdat Hij mij gered heeft uit een toestand van diepe ellende. Wat was die ellende dan? zo zult u vragen. Dat was mijn zondigheid. Hebt u er dan zo erg naast gepeuterd, hebt u dan zoveel op uw kerfstok? zo zult u verder vragen. Nee, dat niet.

Want u moet niet denken dat er uiterlijk zoveel op mij was aan te merken, Beslist niet. Ik kon het de farizeeër die vooraan in de tempel stond, nazeggen: „O God, ik dank u dat ik niet ben gelijk de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers" (Lk.18:11). Maar Jezus zei van deze farizeeër dat hij niet gerechtvaardigd naar huis ging d.w.z. dat hij niet in de rechte verhouding stond tot God en daarom voor eeuwig verloren zou gaan, wanneer hij niet radikaal van levenshouding zou veranderen.

Nee, in de ogen van de mensen was er nauwelijks iets op mij aan te merken. Ik was zelfs een klooster ingetreden om daar door strenge zelftucht te trachten de volmaaktheid te bereiken. Ik werd priester gewijd. Ik droeg de mis op en meende dan in mijn handen te houden de Christus in Wie de ganse volheid der godheid lichamelijk woont.

En toch had ik innerlijk geen vrede. Integendeel, de angsten grepen mij naar de keel. Steeds meer begon ik te beseffen dat ik zo nooit voor God zou kunnen bestaan. Ik doorzag mijzelf in mijn egoïsme. Overal ontdekte ik dat ellendige „ik" tot in mijn hoogste vroomheid toe. Achter alles loerde mijn berekening. Mijn vriendelijkheid werd mij tot geveinsdheid, tot een poging om de ander voor mij te winnen. Nergens in mij bespeurde ik echte liefde. Mijn verlangen naar God was alleen maar een hunkering naar geestelijke zelfbevrediging. Het ging mij bij het bidden niet om God, maar om mijzelf. Ik zocht niet Zijn eer, maar mijn eigen eer. Ik zat vol zelfbehagen.

Ja, ik wilde wel anders. Ik walgde van mezelf, steeds meer. Soms had ik ook het gevoel alsof ik zweefde in hemelse sferen, dicht bij de Eeuwige, dicht bij mijn Schepper. Maar als die wierookwolken van de vroomheid waren weggetrokken, keek ik weer in het schijnsel van de dood, rook ik weer het geestelijk bederf, de misvorming, de vergroeiing van mijzelf; ik die geschapen was tot heerlijkheid Gods, ploeterde hartstochtelijk om alle heerlijkheid voor mezelf op te snuiven.

Weet u waar u deze toestand van diepe ellende op aangrijpende wijze beschreven vindt? In het zevende hoofdstuk van de brief van Paulus aan de Romeinen. Ik citeer daaruit:

„Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet. Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik".

Ja, dat is het. Je wilt daar bovenuit komen, wanneer je dat eenmaal ontdekt hebt. Maar je kunt het niet. Dit kwade kleeft zozeer aan jezelf, dat je er niet van kunt loskomen. En zo is het dan ook te begrijpen dat Paulus aan het slot van dit hoofdstuk wanhopig uitroept: „Ik, ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?" (vs. 24). Maar dan komt het juichende antwoord: „Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere".

Toen, op die dag, in Brazilië

Ik had vroeger al eens gehoord: „Wie gelooft, wordt zalig", maar de diepe betekenis daarvan had ik nooit begrepen. Maar toen op die dag in Brazilië, toen zag ik het ineens. Toen begreep ik dat dit juist de volle diepte van de liefde Gods is dat Christus in onze plaats onze schuld wilde wegnemen en onze gerechtigheid voor God wilde worden, wanneer wij in geloof helemaal op Hem zouden vertrouwen.

Dat licht ging vooral voor mij op, toen ik de belofte van Jezus op mij liet inwerken: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in mij gelooft, heeft eeuwig leven" (Joh. 6 : 47). Duidelijker kón Jezus het toch niet zeggen. Ik zag het ineens: Hij vraagt niet allerlei dingen die wij zouden moeten doen. Hij vraagt alleen maar de vertrouwvolle overgave aan Hem op grond van Zijn belofte. Ik mag dus tot Hem gaan, zoals ik ben, met al mijn zonde en ellende, ik, de egoïst, de aansteller. Anderen kunnen misschien een afkeer van mij hebben, maar Hij niet. Dat zag ik duidelijk, want tegelijk begonnen ook allerlei andere teksten voor mij te leven, zoals deze: „Ik wil barmhartigheid en niet offerande, want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars'" (Mat. 9 : 13). God wil Zichzelf dus verheerlijken in de barmhartigheid, in de vergeving van onze zonden om Christus' wil. En daarom is Christus ook alleen maar gekomen voor hen die de waarheid omtrent zichzelf willen erkennen, voor hen die met een oprecht en verbroken hart hun zonde voor God belijden.

En toen ik dat eenmaal begrepen had, toen ik Hem zo gezien had als de volkomen Zaligmaker voor zondaren die hun vertrouwen geheel en al in Hem stellen, toen wist ik met alle zekerheid dat Hij ook mij riep. En toen kon ik alleen maar naar Hem toesnellen en mij geheel aan Hem overgeven.

En sindsdien ervaar ik de waarheid van Zijn belofte: „Wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven". Sindsdien is er in mij die „onuitsprekelijke en heerlijke vreugde ". En daarom is een van de grondtonen van die vreugde in mij de dankbaarheid.

Die vreugde is echter als een machtige symphonie, waarin donkere en lichte tonen doorklinken, een symphonie met melodieën die aanzwellen en soms op de hoogten blijven doorzweven om dan weer neer te zinken in dalen van donkerte.

Je wordt een totaal ander mens

En ik wil nóg een van die grondtonen vermelden. Die bestaat daarin dat ik mij innerlijk vernieuwd weet door Christus.

Het diepste in mij is nu niet meer de zelfzucht, maar de liefde. Zeker, ik zal tot het einde van mijn leven moeten strijden tegen mijn egoïsme. Dat voel ik wel en dat zegt de Bijbel ook. Maar door het geloof weet ik mij één met de liefde-wil van Christus. Hijzelf tilt mij uit die gebondenheid aan mijn ik-zucht omhoog. Paulus beschrijft dat in Rom. 6. Hij zegt daar dat wij door het geloof met Christus gestorven zijn aan onze zonde. In en door Christus zeggen we „nee" tegen de zonde. We zijn dan helemaal opgenomen in Zijn kruisoffer, waarin Hijzelf Zijn goddelijk „nee" uitsprak tegen elke vorm van zelfzucht en zonde. Maar, zo zegt Paulus, wij zijn ook met Christus opgestaan tot het nieuwe leven, tot de liefde, tot de vrede en de gerechtigheid in Hem. En in Gal. 2 : 20 juicht hij dan: „Ik ben met Christus gekruisigd en toch leef ik, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij". En elders zegt hij het zo: „De liefde Gods is in onze harten uitgestort door de Geest die ons gegeven is" (Rom. 5 : 5).

Lezer(es), ziet u nu welk een heerlijkheid ook voor u is weggelegd, wanneer u tot gelovige overgave aan Christus komt? Waarom zoudt u dat dan niet doen? Zet toch dat vermoeiende gevecht tegen Gods roepende genade niet voort. Paulus heeft dat ook lang gedaan. Als Jezus hem op de weg naar Damascus verschijnt, dan herinnert Hij hem eraan, hoe zwaar dat verzet gedrukt heeft op de ziel van Paulus. Hij vergelijkt hem dan met een rund zoals dat vroeger in toom werd gehouden door een ossestok, waaraan van onder scherpe punten waren bevestigd. Sloeg het rund achteruit uit kwaadheid, omdat het niet aan de eigenaar wilde gehoorzamen, dan maakte het beest het daardoor alleen maar erger, want dan verwondde het zich bovendien. Zie Hand. 26 : 14.

Paulus moet vaak genoeg die eeuwige vrede gelezen hebben in de ogen van de christenen, die hij bij zijn razzia's uit de huizen sleepte. Hij heeft ze in tomeloze woede door allerlei straffen geprobeerd te dwingen tot lastering van de naam van Jezus. En als de vraag kwam of ze ter dood veroordeeld moesten worden, dan luidde zijn stem altijd: ja! (Hand. 26 : 10-11). Paulus zal dat sterven van Stephanus, zoals dat beschreven wordt in Hand. 6-7 wel nooit meer vergeten zijn. „En allen die in de raad zaten, de ogen op hem houdende, zagen zijn aangezicht als het aangezicht van een engel". De hemelse blik en die laatste woorden van Stephanus hebben hem niet meer los gelaten: „Heere Jezus, ontvang mijn geest. En vallende op de knieën, riep hij met grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe! En als hij dat gezegd had, ontsliep hij".

Maar wat een leven vol immense vreugde heeft Paulus daarna gekend, ondanks al het lijden dat hij moest doorstaan, toen zijn verzet gebroken werd door Christus zelf op de weg naar Damascus.

En die vreugde gun ik u, lezer(es), ook zo graag. Daarom: kom tot bekering en leef! Geloof in Jezus Christus en ontvang in Hem het eeuwige leven.

Het wederzijdse kennen van de Eeuwige

Nog een ander aspekt van die onuitsprekelijke en heerlijke vreugde wil ik beschrijven. Dat is het wederzijdse kennen van Jezus en mij. Hij noemt dat kennen zelfs het wezen van het eeuwige leven: „Dit is eeuwig leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus die Gij gezonden hebt" (Joh. 17-3).

De eigen aard van dit „kennen" heeft Jezus duidelijk gemaakt in de gelijkenis van de goede herder en de schapen. Jezus zei: „Ik ben de goede Herder en Ik ken de Mijnen en word door de Mijnen gekend". „Mijn schapen horen Mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij en Ik geef hun het eeuwige leven" (Joh. 10 : 14, 27-28).

Ons spreekt dat beeld van de herder en de schapen niet meer zo aan. Wij zouden eerder denken aan de verhouding van een hond en zijn baas. Een goede baas heeft hart voor zijn hond. En een hond beantwoordt die liefde op zijn eigen wijze: door tegen zijn baas op te springen wanneer die thuis komt, door te kwispelen met zijn staart, door uitbundig te blaffen en gekke buitelingen te maken.

Met zulk een gelijkenis heeft Jezus duidelijk willen maken wat dat kennen is van Hem en ons, dat eeuwige leven. Het is een kennen van de liefde, een kennen van het hart. Dat kennen is geheel en al gekleurd door die liefde, de dankbare wederliefde van onze kant, omdat Hij Zich zo volkomen heeft gegeven en nog altijd geeft aan ons. „Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad" (1 Joh. 4 : 1 9 ) .

Dat kennen is er ook tussen mij en Jezus, mijn goede Herder. Er is een innerlijke verstandhouding, een heen en weer, tussen Hem en mij. Ik zie dat Hij mij liefdevol kent en Hij ziet de dankbare liefde jegens Hem in mijn hart. Het is wonderbaar om Hem zo persoonlijk te kennen als de Verheerlijkte, de met eeuwig licht Omglansde. Ik mag wandelen in Zijn licht. Zijn heerlijkheid straalt over mij heen en verwarmt mij. Als ik naar Hem zie, dan schouw ik in een onmetelijke liefde. Allen in Hem is rein. Hij is het „licht der wereld" (Joh. 8 : 12). Daarom ben ook ik die met Hem verbonden ben door het geloof, „het licht der wereld" (Mat. 5 : 14).

Misschien klinkt u dat allemaal (tot nu toe) vreemd en onwezenlijk in de oren. Ik kan mij dat goed voorstellen. Dat kan verschillende redenen hebben.

Allereerst moet u er rekening mee houden dat de Heere Zijn gaven niet opplakt op de menselijke persoonlijkheid, maar ze in wonderbare harmonie tot een eenheid laat uitgroeien. Dat betekent dus dat ieder de gave van het eeuwige leven en dus de onuitsprekelijke en heerlijke vreugde op zijn/haar eigen manier zal beleven. De Heere herhaalt Zichzelf nooit, dat zien wij in de schepping. Daar is niets precies gelijk aan het andere. Zo is er ook in de herschepping geen mens eender. Ook daar werkt de Heere met oneindige schakeringen. Daarom is het beslist onjuist, wanneer wij elkaar proberen na te bootsen. Zeker, we kunnen veel van elkaar leren, maar ieder zal het toch op zijn eigen manier moeten (en mogen!) verwerken. U zult deze onuitsprekelijke en heerlijke vreugde weer anders beleven dan ik.

En een tweede reden kan zijn dat u nog niet de Geest van Jezus Christus hebt ontvangen. En zonder die Geest ontglipt het u telkens. Wanneer die Geest door het Woord in u gaat werken, dan brengt Hij die vreugde wel dicht bij u, soms zelfs heel dicht bij u; de brief aan de Hebreeën spreekt over mensen'„die eens verlicht zijn geweest en de hemelse gaven gesmaakt hebben en de Heilige Geest deelachtig zijn geworden en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben" (Hebr. 6 : 4-5) en die blijkbaar toch nooit tot de echte overgave aan Christus zijn gekomen en daarom verloren gingen. Want van hen die door een waarachtig geloof tot Christus behoren, zegt Hijzelf: „Zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken' ' Qoh. 10: 28).

Zolang wij echter niet tot geloof en bekering zijn gekomen, geldt ook van ons: „De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die van de Geest Gods zijn". (1 Kor. 2 : 14). Volgens Paulus komt de boodschap van het Evangelie als dwaasheid over bij degenen die nog deze wereld toebehoren. Het is voor hen pure onzin dat je al je verwachtingen zou moeten stellen op een Gekruisigde Jood, die tweeduizend jaar geleden geleefd heeft, een zoon van een eenvoudige timmerman in een provinciestadje.

Is dat de reden, waarom u mij niet verstaat, dan wil ik u dringend vragen om te blijven zoeken en bidden. U zult in elk geval toch wel hebben aangevoeld dat het iets geweldigs moet zijn, anders zou ik daar nooit zo over kunnen schrijven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1978

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

II Door het geloof krijg je deel aan het eeuwigheidsleven van Christus

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1978

In de Rechte Straat | 32 Pagina's