IRS cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van IRS te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van IRS.

Bekijk het origineel

Het CELIBAAT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het CELIBAAT

40 minuten leestijd Arcering uitzetten

WIJ ZIJN ER ONS VAN BEWUST DAT WIJ HIERMEDE EEN teer onderwerp aanroeren. (Celibaat = het verbod voor roomskatholieke priesters om te trouwen).

Men zou de vraag kunnen stellen, of dit niet een interne aangelegenheid is van de rooms-katholieke kerk, iets dat de rooms-katholieke priesters zelf aangaat en waarmee niemand zich heeft in te laten.

Wij zijn echter overtuigd, dat het celibaat van de rooms-katholieke priesters wel degelijk een zaak is, waarin wij allen min of meer betrokken worden. Immers het celibaat is iets publieks. Reeds in de kleding wordt het tot uitdrukking gebracht. De cingel van de priester is het symbool van zijn ongehuwde staat. Daarmee wordt betekend, dat hij zichzelf in het natuurlijke verlangen naar het huwelijk aan banden legt.

Bovendien wordt telkens weer door pauselijke encyclieken de uitspraak van het concilie van Trente naar voren geschoven: „Indien iemand zegt, dat de huwelijksstaat hoger gewaardeerd moet worden dan de staat van maagdelijkheid of celibaat, en dat het niet beter en zaliger is maagdelijk of ongehuwd te blijven

dan te trouwen, die zij vervloekt" (Denzinger 980).

Zo noemt paus Joannes XXIII het celibaat „Het teken van de triomf van de Kerk van Christus", „een edel en rein sieraad van het priesterschap" (Kath. Archief, 26 febr. 1960, kol. 211).

Daarin zit dan tegelijk een argumentatie tegenover de protestantse kerken, die dit teken van de triomf der Kerk van Christus missen. Zo wordt het ook aangehaald als een apologie voor de rooms-katholieke kerk bijvoorbeeld in „De Katholieke Kerk", uitg. „Het Spectrum", onder redactie van Prof. D. Bont en dr. C. F. Pauwels O.P., II, blz. 996.

Het betekent ook een kwalifikatie tegenover de predikanten, die dit „edel en rein sieraad" missen en als zodanig een staat des levens leiden, die minder waarde heeft dan die van de rooms-katholieke priesters. Om deze en om andere redenen mogen wij niet schouderophalend aan het celibaat van de rooms-katholieke priesters voorbijgaan. Het vraagt een antwoord van ons.

Maar voordat ik nu verder ga, wil ik toch uitdrukkelijk mijn grote respekt uit drukken voor al de priesters, die in alle oprechtheid de zware wet van het rooms-katholieke celibaat trachten te volbrengen. Er zijn daaronder zeer zeker óók priesters, die zich op geen enkele wijze verheffen op deze wilsinspanningen en er helemaal niet mee willen pronken als met een „edel en rein sieraad" dat anderen missen. Er zijn onder hen kinderen Gods, die zich sceeds weer in alle ootmoed voor God stellen en enkel belijden: Heer, ik kan alleen van uw genade leven.

* A. — HET PROBLEEM VAN HET CELIBAAT

Laat ik het probleem van het celibaat van de priesters eerst eens aan een paar publieke gevallen demonstreren.

Huwelijksadvertentie van een priester

In de „Corriere dela Sera", het grote dagblad van Milaan, verscheen het vorig jaar deze advertentie: „Katholiek priester, 40 jaar oud, wenst te huwen en zoekt een vrouw. Antwoorden onder de letters F.A., adres bureau van dit blad". Een ongehuwde moeder, mej. Marchetti, meldde zich daarop bij deze priester, Francesco Andreone, aan.

In het stadje Mortara dienden zij toen volgens alle regels van de Italiaanse wet een verzoek in tot huwelijksvoltrekking. De moeder van de priester, mevr. Adela Zella Andreone, diende echter bij de rechtbank een tegenverzoek in, n.1. om haar zoon geestelijk ontoerekenbaar te verklaren. En volgens de Italiaanse wetgeving is een huwelijk in deze omstandigheden verboden totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. En die uitspraak kan nog wel vier of vijf jaar op zich laten wachten.

Wij tekenen hierbij slechts aan: Hoe is het mogelijk, dat een moeder die toch zelf wél getrouwd is, haar kind zo kan overleveren aan de brand der begeerte! (Zie 1 Kor. 7 : 9 en vergelijk dat met 2 Kon. 3 : 27.)

Automatisch in de ban

Vanuit Costa Rica stuurde br. Fernandez ons een krantenknipsel van de Diario de Costa Rica. Daarin staan foto's van de priester, Monje Sanabria, terwijl hij op het gemeentehuis zich in de echt verbindt.

Meteen verscheen er in de krant een brief van de bisschop van Tilaren, Mgr Roman Arrieta, een proklamatie, waarin de automatische excommunicatie van de priester - overeenkomstig can. 2388, § I van het rooms-katholiek kerkelijk wetboek - werd bekend gemaakt. De bisschop schrijft dat, de Heilige Kerk deze zware straffen oplegt, omdat zij waken wil over de zuiverheid van het ware geloof (la pureza de la fe verdadera).

Pastoraal bezoek van In De Rechte Straat

Br. Fernandez heeft daarop met Margarita Alonso, zijn vrouw, een bezoek gebracht aan het echtpaar Sanabria. Hij schreef ons hierover het volgende verslag: „We hadden een langdurig onderhoud met hem en zijn echtgenote. We hebben hem het boek van de ex-priester, Rico Avila, ten geschenke gegeven. Dat boek heet: „Ik begon het leven". Het geeft een duidelijk, positief Evangelisch getuigenis tegen de achtergrond van de rooms-katholieke dwalingen.

Sanabria is geheel en al stuurloos. Hij heeft dringend onze gebeden nodig. Hij heeft de rooms-katholieke kerk uitgedaagd door publiek in het huwelijk te treden. Maar in zijn hart is hij rooms-katholiek gebleven, want hij meent dat geloven in de rooms-katholieke kerk hetzelfde is als geloven in God.

Ik heb hem gesproken over mijn weg. Ik heb getuigd van de rijkdom die ik gevonden heb in het zuivere Evangelie. Ik heb hem verteld hoe ik Jezus als mijn enige Zaligmaker heb aangenomen.

Sanabria staat onder invloed van de communisten, die hem hebben uitgenodigd om de Sowjet-unie en de satellietlanden te bezoeken.

Ondanks de excommunicatie van de rooms-katholieke kerk blijft hij wonen in hetzelfde stadje, waar hij eerst als priester werkzaam was, en de mensen spreken hem nog gewoon aan met „mijnheer pastoor". Het was wel vreemd voor ons, toen wij met hem en zijn vrouw door de straten liepen en de mensen hem begroetten met: „Dag, mijnheer pastoor", terwijl hij gearmd liep met zijn vrouw. Zo iets zou in Spanje onmogelijk zijn.

Ik ben echter al tot de merkwaardige ontdekking gekomen, dat hier in Zuid Amerika een priester zich kan ontdoen van zijn toog, kan trouwen en kinderen krijgen zoveel hij wil, terwijl de mensen hem toch blijven aanspreken met de

titel van „pater" of „eerwaarde"; maar als een priester een burgerpakje aantrekt om protestant te worden, dan verklaart het volk hem de oorlog, dan ligt hij er helemaal bij hen uit.

Het zuidamerikaanse volk is op godsdienstig gebied zeer fanatiek en bijgelovig. Intussen ben ik erg blij, dat ik door dit bezoek aan Sanabria hier het werk van „In de Rechte Straat" kon voortzetten. Sanabria heeft beloofd om eens een bezoek te brengen aan ons Seminario Biblico. Ja, moge hij eens een waarachtige gelovige worden, een kind van God, vrijgekocht om het eigendom te zijn van Jezus Christus".

* B. — GRONDEN VOOR HET CELIBAAT

I. THEOLOGISCHE GRONDEN

Rond het celibaat komen de grondverschillen tussen Reformatie en Rome zeer scherp naar voren.

De totale bedorvenheid van de natuur

De reformatie is al te zeer doordrongen van de paulinische leer over de onmacht van onze menselijke natuur in betrekking tot het vervullen van de wet dan dat zij het zou wagen om zo maar aan een hele kategorie van honderdduizenden mensen de zware wet van het celibaat op te leggen.

Hoe kan iemand, die de brief aan de Romeinen heeft gelezen, ook nog maar iets voor de wet van het celibaat voelen, zoals die heerst in de rooms-katholieke kerk? Paulus zegt: „Ik heb eertijds geleefd zonder wet; toen echter het gebod kwam, begon de zonde te leven, maar ik begon te sterven, en het gebod, dat ten leven moest leiden, bleek voor mij juist ten dode te zijn; want de zonde heeft, uitgaande van het gebod, mij misleid en door middel daarvan gedood". Rom. 7 : 9 - 1 1 ) .

Paulus spreekt hier over de door God zelf gegeven wet, die door onze onmacht, door de zonde die in ons woont, ons steeds weer tot zonde brengt.

Maar is het dan niet buitengewoon vermetel, dat wij, mensen, het dan aandurven om ons daarbij nog een zware wet op te leggen, en dat voor eeuwig? (Het celibaat is voor de priester een eeuwige gelofte).

Hoe voorzichtig spreekt Paulus niet över de onthouding in het huwelijk: 'Onthoudt dat elkander niet, tenzij met onderling goedvinden en voor een bepaalde tijd, om u te wijden aan het gebed, maar om daarna weder samen te komen, opdat niet de satan u verzoeke wegens uw gemis aan zelfbeheersing" (1 Kor. 7 : 5).

Misschien zal iemand antwoorden: Ja, maar hier gaat het over gehuwden. Zij leven voortdurend in eikaars nabijheid en dan is de onthouding veel moeilijker. Allereerst moet men echter niet vergeten, dat ook de priester door de biechtstoel en de spreekkamer in het nauwste psychische kontakt komt met de vrouw. En het is juist het psychische kontakt, dat het grote gevaar oplevert voor mensen met een idealistische levenshouding, waaronder wij de priesters toch zeker rekenen mogen. Ook voor de priester is de liefde (tot God en tot de evenmens) het hoogste levensdoel. Het ligt dan toch voor de hand. dat juist bij de idealistische priester de gedachte moet opkomen aan de doorleving van deze liefde in de volkomen psychische (en eventueel lichamelijke) overgave aan een lieve vrouw, vooral als zij ook geestelijk kan meeresonneren met zijn gedachten. De beleving van de hoogste dingen in allerlei prachtige zinnebeelden is toch immers ook de grondgedachte van de rooms-katholieke liturgie?

En vervolgens gaat het hier om een principe. Paulus zegt duidelijk genoeg, dat iemand die voelt dat hij zich niet beheersen kan en zonde gaat doen, en zeker als hij die zonde reeds heeft gedaan, niet langer de staat der onthouding moet voeren. Dat geldt dan toch zeker ook voor een priester, die het voelt aankomen dat hij zich niet zal kunnen blijven beheersen, en zeker als hij reeds meerdere keren dat gebrek aan zelfbeheersing aan den lijve heeft ervaren. Dan mag hij niet aan het celibaat vasthouden. Dan moet hij maar de „nederige" weg van het huwelijk kiezen.

Een eeuwige gelofte van celibaat is in het licht van de Bijbel een daad van overmoed, een vermetelheid, ook al erkennen wij ten volle de soms heldhaftige goede bedoelingen van degene die deze eeuwige gelofte aflegt. Te goeder trouw verkeren deze mensen door een verkeerde prediking in de waan, dat God dit van hen vraagt.

Verschil in schuldbesef

De rooms-katholieke theologie maakt een scherp onderscheid tussen vrijwillige en onvrijwillige begeerten.

Onvrijwillige begeerten zijn de zondige verlangens die vanzelf uit onze natuur opkomen. Zij zijn op zichzelf nog geen zonde.

Deze begeerten worden pas zonde als de mens er met zijn vrije wil in toestemt. Men maakt dan weer onderscheid in vrijwillig behagen in zondige fantasieën, zonder dat men besluit om die ook ten uitvoer te brengen. Een getrouwde man kan bijv. zitten te dromen over omgang met een bepaald meisje, terwijl hij toch niet tot het besluit komt om te trachten het met haar aan te leggen, omdat hij dat (nog) niet durft.

Deze dromerijen kunnen echer wel uitlopen op een wilsbesluit om tot de zondige daad over te gaan. Dan worden het vrijwillige begeerten.

De reformatie echter leert, dat ook de onvrijwillige begeerten ons worden aangerekend. God kan alleen maar afkeer hebben van elke beweging in ons, die tegen zijn heilige wet indruist. Ook al komt die beweging dan niet rechtstreeks uit onze persoonlijke schuld voort, ze is dan toch een gevolg van de vloek die God over ons mensengeslacht moest uitspreken, toen wij allen in Adam zondigden.

De reformatie zoekt met Paulus daarom al haar kracht in de gelovige overgave aan Jezus Christus. Zij roept de mens toe: Verdiep u niet zo in de uitpluizerij van mindere of meerdere vrijwillige toestemming in de zonde. Verootmoedig u diep voor God. Toon aan God uw zondige natuur. Kom met een volstrekt verbrijzeld hart voor Hem, zonder enige pretentie. Tracht niet uzelf nog enigszins te rechtvaardigen door aan te tonen, dat u hier of daar niet ten volle instemde met de slechte begeerte in u. Maar zoek al uw heil enkel in Jezus Christus. Zijn Bloed zal u van alle schuld reinwassen, indien u zich geheel aan Hem toevertrouwt en niets meer van u zelf verwacht.

Toegepast op het celibaat zegt Rome: Een priester, die brandt in de hevigste, bruut-vleselijke begeerten naar een vrouw, maar die daarin niet toestemt met zijn vrije wil, wekt op geen enkele wijze de afkeer van God op, maar integendeel Gods heel bijzonder welbehagen, want deze priester verdient zelfs, door die telkens weer herhaalde afwijzing met zijn wil van deze sexuele begeerten, een steeds hogere graad van heerlijkheid in de hemel.

Hier ziet u het grondverschil in waardering van hetzelfde mensbeeld wel duidelijk naar voren komen. De beschouwingen van Rome en Reformatie over een dergelijke mens die zich aldus de wet van een eeuwig celibaat heeft opgelegd en daaronder vreselijk lijdt, zijn volkomen aan elkaar tegenovergesteld.

Een reformatorische christen zal zulk een priester slechts kunnen toeroepen: „Ik getuig van hen, dat zij ijver voor God bezitten, maar zonder verstand. Want onbekend met Gods gerechtigheid en trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen. Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft". (Rom. 10 : 3, 4).

Wij moeten van de ene kant groot respekt hebben voor de offers die zovele priesters brengen, zoals ook Paulus dat had tegenover zijn vroegere geloofsgenoten, de farizeeen, die aan de wet van Mozes nog allerlei verzwarende wetten en wetjes hadden toegevoegd, en waarvan velen in alle oprechtheid probeerden die geboden te volbrengen.

Hij noemt dat echter een ,,ijver zonder verstand", omdat de weg naar God een andere is geworden, n.1. Jezus Christus, de Weg en het Leven. Hij heeft voor ons de gerechtigheid der wet volbracht en die gerechtigheid wordt enkel ons deel langs het geloof in Jezus Christus.

Laten wij toch elke poging om „een eigen gerechtigheid te doen gelden" in welke vorm ook opgeven en voortaan enkel gaan roemen in de God der ontferming, die ons redden wil uit pure genade.

Verschil van inzicht in de verlossing

Volgens de reformatie bestaat het verlossingswerk van Jezus in het herstel van wat door de zonde geschonden was.

Het is de triomf van Christus dat Hij ons weer terugbrengt in de oorspronkelijke paradijstoestand van de gerechtigheid Gods. Dit herstel is nu reeds begonnen maar zal pas zijn voltooiing krijgen op de nieuwe aarde, waarop de nieuwe hemel zal nederdalen. Dan treedt de rust op, de eeuwige sabbathsrust. Dan zal er ook geen huwelijk meer zijn, want alles is aan tot voleinding gebracht.

Maar één van de dingen die Christus ook weer in zijn paradijstoestand heeft willen terugbrengen, reeds hier op aarde (want daarna is er immers geen huwelijk meer), dat is zeker het huwelijk. Een goed huwelijk van gelovigen is daarom een triomf van Christus over de Boze; het is een roem over de kracht van zijn Kruis, dat ook het huwelijk weer heiligde en er hemelse wijding aan gaf.

Wij kunnen het celibaat zoals dat in de rooms-katholieke kerk heerst, dan ook moeilijk anders zien, dan als een motie van wantrouwen in de herstellende kracht van Christus' offer ten opzichte van het huwelijk.

De rooms-katholieke theologie ziet echter in de verlossing door Christus een verheffing van de menselijke natuur, en wel in deze zin dat die natuur vergoddelijkt wordt. Ze wordt opgeheven tot de orde van Gods eigen natuur.

Vanuit dit standpunt moet er wel een strijd komen tussen de geest en de stof. Immers God is zuivere Geest. En wanneer wij tot de orde van die zuivere Geest zijn opgeheven, dan volgt daar konsekwent uit, dat wij alle werken, waarbij ons lichaam ten volle wordt ingeschakeld, vooral als het om genieting gaat, zoveel mogelijk moeten vermijden.

Zo lezen we in een artikel van Mgr Th. G. A. Hendriksen in „Omhoog" van 7 juni 1961: „Het celibaat van de priesters begon in Jezus Christus Zelf, de Hogepriester van het Nieuwe Verbond . . . . Jezus' celibaat wortelt in Zijn godmenselijke éénheid, het mystieke huwelijk aangegaan bij Zijn Menswording, toen Maria namens de mensheid haar jawoord, haar fiat gaf".

(Tot onze grote teleurstelling vinden wij ook bij Mgr Hendriksen de gedachte terug van Maria als de Bruid van Christus: „Zij staat naast Jezus niet enkel als Moeder, maar misschien nog meer als verloste, als veroverde Bruid. . . . Als Bruid van haar Zoon, als nieuwe Eva naast de nieuwe Adam, als Bruid van de Heilige Drieëenheid, werd ze de Maagd der Maagden".)

„Meeofferend met haar Zoon is ze onze moederlijke priesteres geworden.... Model van de Kerk, model van alle priesters".

Wij zijn van mening dat deze gedachte van de verlossing als een overzetting in de orde van Gods eigen natuur overgenomen is uit de heidense mystiek van het neoplatonisme. (Laat ik er meteen bij zeggen dat deze leer, vooral van Plotinos, buitengewoon boeiend is. Iedere keer als ik iets van deze mystiek lees, is het of er een geheimzinnige dorst in mij begint te branden naar oneindige verten).

Maar deze gedachte is beslist niet bijbels. Volgens de Bijbel wordt de mens in Christus herschapen naar het beeld Gods, waarnaar hij oorspronkelijk geschapen was. En het lichaam wordt in de Bijbel ten volle als deel van de mens, ja als één geheel met hem, erkend. Zo zelfs dat volgens Paulus de Heilige Geest zelf komt wonen in het lichaam van de gelovigen als in een tempel.

In het rooms-katholicisme met zijn diepzinnige leer over natuur en bovennatuur is een subtiel manicheïsme overgebleven. Ondanks allerlei theorieën over „potentia oboedientialis" kan men de kloof tussen geest en lichaam nooit meer overbruggen, wanneer men eenmaal aanvaard heeft dat de verlossing een overzetting is naar de orde van Gods natuur. En ook al beweert men dan dat het huwelijk een staat is die niet minderwaardig is, maar alleen minder waarde heeft dan het celibaat, in feite leeft toch bij de priesters een depreciatie van het huwelijk als iets wat toch eigenlijk minderwaardig is voor een mens die werkelijk volop verloste mens wil zijn.

Deze depreciatie van het huwelijk door priesters moet ook gezien worden als een psychologische zelfbescherming. Het maakt het dragen van de last van het celibaat iets gemakkelijker, wanneer men daarbij kan denken dat men daardoor toch eigenlijk tot een hogere soort van mensen behoort.

„Medewerkers van het goddelijke verlossingswerk"

Dat is de titel van een pericope in de nieuwste encycliek van paus Joannes X X I I I : „Poenitentiam agere" (= boete doen).

Daarin schrijft de paus: „De gelovigen moeten ook uit eigen beweging zichzelf uit boetvaardigheid pijnlijke offers opleggen en deze God aanbieden...."

„Verder dient men de gelovigen ook tot uitwendige boetvaardigheid aan te zetten, hetzij om hun lichaam aan de leiding van het verstand en het geloof te onderwerpen, hetzij om hun eigen fouten en die van anderen uit te boeten". „Behalve echter dat een dergelijke boetvaardigheid de zonden uitwist, God met ons verzoent en ons zijn hemelse hulp bezorgt bij gelegenheid van het Oecumenisch Concilie, verlicht zij ook het lijden, verbonden aan dit aardse leven; ja, zij maakt het ons bijna aantrekkelijk door ons de eeuwige beloning in het vooruitzicht te stellen" (Kath. Arch. 10 aug. 62, kol. 741).

Uit deze gedachtengang is het celibaat volkomen begrijpelijk. Het wordt dan aanbevolen puur als pijnlijk offer. De vraag of het celibaat van de priester beter is voor de gemeenschap dan zijn gehuwde staat, heeft dan geen zin meer. Immers dan is het reeds als offer aangenaam aan God.

Uit deze encycliek ziet men weer opnieuw, dat, ondanks allerlei nieuwere stromingen vooral in Nederland, er in het Vatikaan zo goed als niets veranderd is. Htt is juist tegen deze onbijbelse leer van het aanleren van zelfbeheersing door het doen van allerlei boetedoeningen en ook tegen de leer dat wij zelf door onze boetedoeningen onze zonden kunnen uitboeten en ons met God kunnen verzoenen, dat Luther zo fel vanuit de Schrift heeft geprotesteerd. De mens wordt gerechtvaardigd door de gelovige overgave aan Jezus en door alleen te vertrouwen op Zijn boetedoening en Zijn verlossingswerk.

II Bijbelse gronden

Uit het voorafgaande blijkt hoezeer Reformatie en Rome nog altijd leven vanuit twee heel verschillende geestelijke werelden, ook al gebruikt men dikwijls nog dezelfde christelijke termen.

En het is vanuit deze verschillende geestelijke visie, dat Rome enkele bijbelteksten aanhaalt, waarmee men meent het rooms-katholieke celibaat te kunnen verdedigen.

De GAVE der onthouding

Mgr Hendriksen haalt als bewijstekst aan: „Ik zou wel willen, dat alle mensen waren zoaL ikzelf, maar ieder heeft nu eenmaal van God zijn eigen gave ont- vangen, de een deze, de ander die. Dit neemt niet weg, dat het voor de ongehuwden en de weduwen heel goed is als ze blijven zoals ik" (1 Kor. 7 : 7, 8).

Reeds een oppervlakkige beschouwing van deze tekst moest ons leren, dat we hier met een strikt letterlijke verklaring niet klaar komen. Want als Paulus dat werkelijk ten volle meende, dat alle mensen maar niet zouden trouwen, dan betekende dat tevens dat daardoor het menselijke geslacht binnen enkele tientallen jaren geheel zou moeten uitsterven. Een dergelijke gedachte is geheel vreemd aan Paulus.

Maar vervolgens is het duidelijk, dat het hier om een gave van de Heilige Geest gaat, waar Paulus het zo uitvoerig over heeft in deze brief.

En van die gave zegt hij, dat de Heilige Geest deze gaven ,,ieder in het bijzonder toedeelt, gelijk Hij wil" (1 Kor. 12 : 11). Nergens vinden we dat de Heilige Geest die gaven uitdeelt gelijk de afzonderlijke gelovige, of gelijk de Kerk dat wil.

Daarin bestaat juist de leiding van de Heilige Geest, in de uitdeling van de gaven en bedieningen. Zo leidt Hij de gemeente naar het einddoel: de omvorming naar het beeld van Christus.

Bovendien schenkt de Heilige Geest deze gaven steeds „tot welzijn van allen" (1 Kor. 12 : 7). Ook als iemand de gave der onthouding ontvangt, dan moet dat dienen tot welzijn van de gemeente van Christus, of zoals Jezus het zegt: „omwille van het Koninkrijk der hemelen" (Matth. 19 : 12).

Nu is het wel heel goed te begrijpen dat het celibaat van grote waarde kan zijn voor een zendeling of voor een rondreizend Evangelist. Het zou voor Paulus moeilijk zijn geweest als hij op al zijn tochten een heel gezin had moeten meenemen.

Maar wat voor nut heeft het voor de gemeente, als de voorganger ongehuwd is? Men kan in elk geval heel wat voordelen opsommen voor de gehuwde staat van een predikant. Hij zal zich daardoor toch in elk geval beter in kunnen denken in allerlei problemen van huwelijk en opvoeding van zijn gemeenteleden. En de pastorie van de gehuwde dominee wordt gemakkelijker een centrum van geestelijke warmte voor de gemeente dan wanneer deze pastorie enkel bewoond wordt door een dominee en een huishoudster.

Natuurlijk wilen wij niets ten nadele schrijven over ongehuwde predikanten. Dat is iederq vrije keuze. Maar het is in elk geval niet zo eenvoudig om aan te tonen dat de ongehuwde dominee van groter waarde is voor de gemeente dan zijn gehuwde collega.

Het huwelijk een bevlekking?

Onbegrijpelijk is het dat Mgr Hendriksen deze tekst uit Openb. 14:4 aanhaalt als een argument voor het celibaat: „Dc^e zijn het, die zich niet hebben bevlekt met vrouwen, want zij zijn maagdelijk. Deze zijn het die het Lam volgen, waar Hij ook heen gaat".

Als d a t de bedoeling zou zijn van deze tekst, dan zou dit een duidelijke veroordeling inhouden van het huwelijk. Dan zou immers de bijbel zelf de omgang van de man met de v r o uw in het huwelijk een „bevlekking van zichzelf" hebben genoemd. Maar deze gedachte is beslist niet te vinden in de bijbel; integendeel: Gods Woord spreekt steeds over de heiligheid van het huwelijk.

Wie enigszins het boek der Openbaringen heeft bestudeerd, moest toch weten, dat daar telkens over de o n t r o uw aan God wordt gesproken als over de ongeoorloofde omgang met vrouwen. Het zeventiende h o o f d s t u k spreekt uitvoerig over ,,de grote hoer, met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben". En deze tekst over de bevlekking met vrouwen kan toch niet anders verstaan worden dan in diezelfde zin.

Het is wel erg vreemd dat niemand minder dan Mgr Hendriksen in het jaar 1961 met zulk een onwetenschappelijke exegese tevoorschijn komt. Wij mogen echter verwachten dat de Bijbelse vernieuwing in de rooms-katholieke kerk deze resten van pure klankexegese mettertijd allemaal zal opruimen.

C. CELIBAAT EN VRIJHEID

Het is uit het voorafgaande wel duidelijk, dat wij geen enkel bezwaar hebben tegen het celibaat, als dat een vrije keuze is van de mens en tegelijk een gave der onthouding. Integendeel, dan kunnen wij ten volle instemmen met de aanbevelingen van Paulus hierover.

Jezus maakt immers ook uitdrukkelijk dat onderscheid tussen hen, die door mensen onhuwbaar zijn gemaakt en zij die zichzelf onhuwbaar hebben gemaakt omwille van het Koninkrijk der hemelen. Ook Jezus legt dus de nadruk op het celibaat als een persoonlijke beslissing. (Matth. 19 : 12).

Welnu, bestaat deze vrijheid in het rooms-katholieke celibaat?

Ogenschijnlijk wel. Immers, zo zegt men van rooms-katholieke zijde, de jonge man die priester wil worden, is geheel en al vrij. Hij wordt op geen enkele wijze daartoe gedwongen. Bovendien is hij minstens 24 jaar en in staat om vera antwoorde beslissingen te nemen.

Een eerste antwoord hierop is: Een mens kan een fysiek volkomen vrije beslissing nemen, terwijl hij moreel toch eigenlijk gebonden was.

Het is verblijdend, dat men ook in de nieuwere rooms-katholieke theologie aandacht begint te schenken aan de beperkte vrijheid van de mens. Er zijn er zelfs die dit zo ver doorvoeren, dat zij beweren: Een doodzonde komt heel zelden voor, omdat de mens maar zelden een keuze van een zwaar zondige daad doet met volle vrije wil.

Dat zal men dan toch zeker moeten toepassen op de beslissing van de jongeman om zich tot priesetr te laten wijden en aldus her eeuwige celibaat te aanvaarden. Iedere rooms-katholiek weet heel goed, dat het een schande wordt geacht, wanneer een priesterstudent die reeds de toog heeft aangehad, en zeker als hij reeds de subdiaken- of diakenwijding heeft ontvangen, terugkeert in de wereld. Jarenlang wordt hij dan nog dikwijls aangeduid als „de pater " of iets dergelijks. De angst voor deze schande over zichzelf en over de familie maakt het voor de priesterstudenten erg moeilijk om op het laatste ogenblik zich terug te trekken. En van de andere kant komt men heel geleidelijk tot dat laatste moment. Men stelt dikwijls de beslissing maar uit. En ook de oversten aan wie men raad vraagt, adviseren ook meestal in dezelfde richting: „Och, het is maar een voorbijgaande bekoring (verzoeking) van de duivel. Het zal wel overgaan". En naar gelang de tijd vordert, wordt het steeds moeilijker.

Van de andere kant lokt ook de geweldige eer die een priester te beurt valt. Hem wordt voorgesteld, dat hij de macht krijgt om elke dag een wonder te doen: brood en wijn te veranderen in het lichaam en bloed van Christus. Hij mag straks intreden in het intiemste leven van de andere rooms-katholieke mensen, die hun geheimste zonden aan hem zullen moeten belijden, en dan zal zijn absolutiewoord beslissen over eeuwige redding of ondergang. Verder de uitwendige eer, die de rooms-katholieken aan een priester op grond van deze ver meende goddelijke macht hem bewijzen, vooral ook bij zijn eerste Mis.

Volle kennis

Wisten deze jonge mannen wel goed waarvan zij afstand deden, toen zij de gelofte van celibaat aflegden?

De pater trappist, E. Huf, die ook een prachtige psalmvertaling heeft gepubliceerd, ontkent dit ten stelligste in lijn boek: „Wij dronken de hemel", verschenen onder de schuilnaam E. Spitskin. (Dit boek van 266 blz. dat een uitstekend inzicht geeft in het beschouwende kloosterleven en in het konflikt van een monnik, kostte oorspronkelijk ƒ 7.90 en is nu nog slechts verkrijgbaar bij boekhandel J. de Slegte, Kalverstraat 11-13, Amsterdam, voor ƒ 2.29.)

Pater Huf was twintig jaar pater trappist en twaalf jaar novicemeester. Alleen een rooms-katholiek begrijpt goed wat dat zeggen wil: novicemeester in de strengste orde van de rooms-katholieken, waar men bijv. altijd zwijgen moet.

Dan is hij gastenpater en komt in aanraking met de buitenwereld. Hij ontmoet een jonge vrouw en is ineens helemaal weg van haar. Hij schrijft: „Het geluk had ons beiden verrast. Noch zij, noch ik hadden 's morgens het flauwste vermoeden, dat onze tocht naar het klooster deze wending zon nemen. Hier zaten wij nu, twee intens gelukkige mensen, aan een tafeltje tegenover elkaar. Wat wij aten en dronken, raakte ons niet; het vibrerend geluk doortrilde ons beiden en benam ons de adem. Ik had haar nog nooit zo stralend gezien. Haar ogen glansden als zonnen, haar wezen scheen als verheerlijkt, haar blik was extatisch! Wij moesten ons geweldig beheersen, want ik droeg mijn monastieke gewaad. Mijn ziel stond in gloed, een immense vreugde dijde zich uit, het scheen of mijn lichaam te klein was; ik voelde de beperktheid van mijn wezen om het geluk te omvatten, dat zich golvend baanbrak" (blz. 233).

Dan gaat pater Huf in zijn boek het volgende kerkrechtelijke betoog opbouwen: „Toen ik eenmaal die waarachtige liefde ontdekt had, voelde ik mij niet meer gebonden. Ik besefte op overtuigende wijze, dat mijn kloostergelofte krachteloos was, daar ik afstand van iets had gedaan, dat ik nooit had bezeten. Wie zich voor eeuwig aan God gewijd heeft, mag zijn hart niet verdelen. Van aardse liefde doet hij dus afstand. Maar hoe kan hij dit doen als hij de waarachtige, sterke liefde nooit heeft gekend! Neemt die liefde bezit van zijn wezen, dan voelt hij de waarheid van het woord der Schriftuur: „Sterk als de dood is de Minnewater in Brugge liefde". Evenmin als men de kracht van de dood kan weerstaan, ontkomt men aan de kracht der waarachtige liefde. Dit werd ik gewaar! Zéker, ik had amourettes gekend (hij beschrijft die jeugdliefdes ook eerlijk in zijn boek. H.J.H.), doch die zeiden mij achteraf niets. Verliefdheid is nog geen liefde! Met deze gebrekkige kennis van zaken kon ik spontaan van het huwelijk afzien; dat deed mij niet veel. Het sexuele was mij niet vreemd, doch juist omdat dit niet was ontsproten uit het edel verlangen der waarachtige liefde, leek mij het derven hiervan geen noemenswaardig bezwaar. Zo verbond ik mij tot onthouding van iets waarvan ik niet wist wat het was. Het wezen zelf was mij ontgaan, dus vanaf het moment, dat ik dit wezen ontdekte, ontbrak ook mijn wil en intentie om gebonden te zijn. Nooit zou ik mij hebben verplicht als ik volledige kennis had gehad van de waarachtige liefde, die het wezen van het huwelijk uitmaakt. Geen enkel kontrakt is blijvend van kracht, als men ontdekt, dat men zich in het wezen vergist heeft en men zich dus verplichtte tot iets, waarvan men niet wist wat het was" (blz. 244 - 245).

Pater Huf probeert daarna aan te tonen dat het wezen van het huwelijk inderdaad in deze liefde bestaat en niet in het „recht om van elkanders lichaam gebruik te maken". „Blijkt hier niet uit hoe gebrekkig het is, het wezen van het huwelijk te stellen in de 'wil' om elkander recht op het lichaam te geven? Zou God een dergelijke 'handelstrantsaktie' tot Sacrament hebben willen verheffen? Dienen 'partijen' elkander dit Sacrament toe als deze 'handelsgeest' voorzit?" (blz. 248).

Wij zullen aan dit betoog van pater Huf geen enkele juridische waarde kunnen toekennen. Want dan zouden we immers ook de geldigheid van elk burgerlijk huwelijk afhankelijk stellen van de aard van de liefde. Dan verzanden we in een ongelimiteerd subjektivisme, die het einde zou betekenen van de rechtsorde. Maar wel heeft zijn uiteenzetting grote morele waarde in betrekking tot het celibaat. Want het celibaat ligt niet in het vlak van de intermenselijke juridische verhoudingen. Het celibaat is een gelofte aan God gedaan en ligt dus in de persoonlijke, religieuze sfeer. En dan is vrije wil en volle kennis een eerste vereiste. God laat een mens er niet inlopen. Een offer heeft voor God pas waarde, als wij ook weten waarvan we afstand doen. Wonen in een lemen hut betekent voor een negerpredikant die daarin is opgegroeid, heel wat anders dan voor zijn blanke collega, die alle comfort van de moderne westerse wereld heeft gekend. En in elk geval: „God heeft de blijmoedige gever lief" (2 Kor. 9 : 7). God is onze Vader in Jezus Christus. En wanneer Hij ziet hoe wij in jeugdig idealisme en op grond van een verkeerde prediking iets aan Hem beloofd hebben, waarvan wij de draagwijdte niet overzagen, dan zal deze Vader heus niet eisen, dat wij deze onvoorziene last blijven voortslepen. God is geen ronselaar.

Een vreselijke aanklacht

„De huidige gang van zaken in Nederland is over het algemeen nog altijd zo, dat kleine jongetjes worden aangelokt tot het priesterschap door wilde verhalen van heeroom-uit-de-missie, door een t o f f e kapelaan, door een fascinerende stemming in kerk en sacristie, door een lange baard en blote voeten, enz. Dit is voor hen de konkrete gestalte van het priesterschap. Hebben zij hun verlangen kenbaar gemaakt, dan worden zij naar seminarie of apostolische school gestuurd. In een besloten milieu wordt hun roeping bevestigd en beveiligd. Zij krijgen nauwelijks gelegenheid zich echt in te laten met de profane wereld en worden in een mannelijk milieu voorbereid op het celibaat. Deze opleiding vindt dan haar voortzetting en voltooiing in het groot-seminarie of klooster". Aldus. . . . het rooms-katholieke blad „De Bazuin" van 5 aug. 1961.

Wanneer wij dit rustig op ons laten inwerken, dan zullen we moeten konstateren dat deze woorden eigenlijk een aanklacht inhouden van „priesterronselarij". De jongens worden „aangelokt" en misschien worden ze pas goed bewust waartoe men hen heeft gebracht, wanneer ze na de omheining van het seminariebestaan ineens in biechtstoel en spreekkamer ten volle in aanraking komen met heel het erotische en sexuele begeren van de vrouw. Maar dan is het te laat. Dan kunnen ze nooit meer terug. Althans de rooms-katholieke kerk verbiedt hun voor altijd elk eerbaar huwelijk.

De proef op de som

Waarom durft de rooms-katholieke kerk het niet aan om elke priester, wanneer hij vijf of tien jaar in de praktijk is geweest en van meer nabij kontakt heeft gekregen met de vrouw, nog eens de vrijheid te geven om te kiezen voor celibaat of huwelijk?

De priesters die op hun dertigste of vijf en dertigste jaar nog eens kiezen voor het celibaat, geven wel een duidelijk bewijs van volle instemming met hun celibataire levensstaat.

Het is echter duidelijk dat de rooms-katholieke kerk deze vrijheid niet durft geven, omdat zij wel weet dat het overgrote deel van de priesters dan voor een huwelijk zou kiezen.

Ja, openlijk wordt toegegeven in de rooms-katholieke pers, dat het concilie waarschijnlijk de instelling van de getrouwde diaken niet eens zal goedkeuren, omdat. . . . men bang is dat daardoor het aantal priesterroepingen nog meer zal teruglopen. Men vreest dat dan velen die wel graag geestelijke arbeid verrichten, maar tegelijk ook het sterke verlangen naar het huwelijk in zich ervaren, dan maar in het diakonaat blijven steken.

Heeft de kerk dit recht?

Steeds weer, wanneer men over het celibaat spreekt, krijgt men ten antwoord: Ja, maar de priesters hebben het celibaat toch vrijwillig zelf gekozen.

Over die vrijwilligheid hebben we boven reeds gehandeld. Maar ik wil nu even meegaan met dit antwoord van de roomskatholieke kerk. Dan zou ik deze vraag willen stellen: Goed, laten we dus het geval aannemen van een jongeman die met volle vrije wil en volledige kennis van zaken de gelofte van celibaat aanvaardde toen hij zich tot priester liet wijden. Maar nu komt deze jongeman in het leven en komt nu tot de vreselijke ontdekking dat hij zich vergist heeft. Hij dacht, toen hij die gelofte aflegde, dat hij het wel zou aankunnen, dat hij wel de gave der onthouding zou bezitten, maar uit de verlangens die telkens weer uit zijn hart en uit zijn lichaam opstijgen, blijkt zonneklaar dat dit niet het geval is. Waar haalt de rooms-katholieke kerk dan het recht vandaan om voor deze priester voor altijd het huwelijk te verbieden? Zij zegt toch immers dat die priester zelf de verantwoording op zich heeft genomen voor de aanvang van het celibaat. Waarom zou die priester dan ook niet zelf de verantwoording dragen voor de voortzetting van het celibaat? Waarom ontneemt de rooms-katholieke kerk dan aan een priester het recht om in deze zaak die toch volledig zijn persoonlijkheid aangaat, op grond van de opgedane persoonlijke ervaring zijn eerste beslissing te herroepen?

Wij kunnen de vraag ook zo stellen: Paulus zegt: „Het is beter te trouwen dan te branden van begeerte" (1 Kor. 7 : 9). Rome keert dit precies andersom voor haar priesters: „Het is beter te branden van begeerte dan te trouwen". Ja, Rome verklaart zelfs, dat voor een priester trouwen zware zonde is, terwijl voor hem het branden van begeerte naar een vrouw geen zonde is, mits hij er niet vrijwillig in toestemt.

Wat een leed !

Wat een leed moet er niet zijn onder de ongeveer 500.000 priesters van heel de wereld!

Het is erg als je eens je vingers brandt, maar wat moet het zijn als de ziel van een mens gedurende jaren altijd maar door branden blijft. Van Alfonsus de Liguori, heiligverklaard en kerkleraar, is bekend dat hij op zijn hoge leeftijd (80 jaar) nog last had van spookbeelden over knappe meisjes, die hem tot zonden wilden brengen.

En ik herinner me ook van een priester van ongeveer 70 jaar in een van onze kloosters die op sterven lag en al ijlende riep over meisjes die op de rand van zijn bed zouden zitten. Er werd toen in het klooster over gelachen, alsof er ook maar één meisje naar zo'n oude baas zou willen omkijken.

Maar de nadenkende mens weet dat achter deze uitingen een wereld van leed schuilging, een heel leven vol spanningen. — Intens verdrietig.

Wat een zware verantwoording nemen de rooms-katholieke kerkelijke overheden, vooral pausen, op zich, doordat zij zo strak de wet van het celibaat handhaven. Zij zijn daardoor oorzaak van onnoemelijk veel smart, van gebroken harten, van verwoeste levens, van talloze zonden.

En wij zouden ook tot de rooms-katholieke leken willen zeggen: U die de heerlijkheid van de liefde tussen man en vrouw kent en die de kracht van het verlangen van man en vrouw naar elkaar hebt ervaren, hoe kunt u instemmen met deze wet van het celibaat in de rooms-katholieke kerk? Denk u dan toch eens ever» in in de ziel en het hart van de priester. Hij is toch ook een mens zoals u. Legt u dan dat leed van uw priesters zo maar naast u neer?

Studeerkamer en biechtstoel

Het celibaat van de priester moet daarom zoveel spanningen veroorzaken, omdat hij verplicht is om zich te verdiepen in allerlei vormen van sexualiteit met het oog op de biechtstoel.

In het nieuwste handboek van de rooms-katholieke moraal „De wet van Christus" (uitg. Het Spectrum, Utrecht) wijdt pater dr. B. Haring daar honderd bladzijden aan, n.1. deel II, blz. 540- 642. Hij behandelt ook de „kunst van het liefhebben" en spreekt over „tederheid en liefkozingen", „het liefdesspel", „liefdestechniek" blz. 610 - 613.

Het is toch wel een beetje vreemd dat een pater les geeft in de kunst van lief te hebben en in liefdestechniek. Maar vooral: pater Haring moest zich dat toch volledig indenken om er zo over te kunnen schrijven. En dan verder de priesterstudenten, die dit in zich op moeten nemen ? ? ? Elk vrijwillig behagen in deze voorstellingen over het huwelijksspel is reeds doodzonde voor hen.

En dan nog daarbij de praktijk van de biechtstoel. Volgens de rooms-katholieke moraal is men verplicht om de doodzonden te biechten met het juiste aantal, de soort en de omstandigheden die de zonde van soort doen veranderen.

Dat is al heel wat, maar de biechteling behoeft in elk geval niet allerlei details erbij te vertellen. Er zijn echter mensen, ook meisjes, die menen: hoe meer ik biecht, hoe meer ik vergeven krijg. Zij belijden dan soms de zonde in alle finesses, en beschrijven dan zelfs de hartstocht waarmee ze zich aan de zonde hebben overgegeven.

En al die verhalen moet de priester dan meenemen naar zijn eenzame kloostercel. Ook het geluk van de jonge liefde wordt aan de priester medegedeeld door pasgetrouwden. En ook dat kan de priester meenemen naar zijn eenzaam bestaan.

Biologische of geestelijke spanningen '.'

In zijn artikel over onze Wartburg schrijft pater dr. Alfred van de Weijer: „Hegger besluit zijn interview (met een journalist van Parool) met de opmerking dat reden tot uittreding in de eerste plaats is: het celibaat, dat niet langer wordt volgehouden.

Hierin kan hij gelijk hebben en ongelijk. Ongelijk, wanneer hij - en zijn manier van spreken wekt die indruk - het celibaat alleen maar ziet als een biologisch bepaalde levensstaat, die een volwassen man onder grote druk kan zetten. Maar gelijk willen wij hem geven, indien hij het celibaat neemt in zijn volle betekenis en in zijn volle werkelijkheid - het prijsgeven van alle menselijke bindingen terwille van het Rijk, het zelfgekozen alleen-zijn met de Heer om vanuit dit alleen-zijn het werk der genade te kunnen verrichten.

Dit wordt door sommigen niet volgehouden. Zij proberen het enige tijd en beginnen dan te wankelen. Zij gaan op zoek, schoorvoetend en tastend, naar iemand aan wie ze zich geheel kunnen geven en die in staat is hen uit deze eenzaamheid op te heffen.

In deze zin kan Hegger gelijk hebben, wanneer hij het celibaat als de voornaamste factor achter het uittreden aanwijst. Er zijn inderdaad priesters die vluchten uit het isolement dat ze zelf gekozen hebben. Zij proberen de spanning te breken door een van haar polen te vernietigen. Zij gaan zelfs zo ver dat zij beweren met gewijd te zijn, hun ja-woord niet gegeven te hebben, gehandeld te hebben onder druk en dus niet vrij te zijn geweest" (Brabants Dagblad 14 juli j.1.). Inderdaad zie ik het celibaat beslist niet allereerst als een biologische kwelling. In eerste instantie wordt het celibaat aangevochten door het gevoel van eenzaamheid. Men voelt zich in die mannengemeenschap niet meer thuis. Men heeft behpefte om zijn diepste zelf uit te spreken voor een ander wezen dat met liefde, tederheid en schoonheid naar ons luisteren wil.

Ik meen dat alleen een waarachtige mystieke eenheid met Jezus Christus een voldoende tegenwicht tegen deze menselijke eenzaamheid kan vormen. Maar hoevele priesters, vooral wereldheren, pastoors en kapelaans, hebben zulk een mystieke omgang met hun Here? Het leven vraagt zoveel aktiviteit van hen. Het is een hollen van de biechtstoel naar de jeugdhuizen en de vergaderzalen. En als daar nog vermoeidheid, misschien oververmoeidheid, bijkomt, dan kan er zo'n diep verlangen ontstaan om eens even echt bij een ander uit te rusten, iemand bij wie je je intiemste zelf veilig weet.

Maar wanneer men dan dit verlangen, dat toch geheel in overeenstemming is met Gods scheppingsplan: „Het is niet goed dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken die bij hem past", gaat verdringen, dan kan de biologische natuur revolteren en deze hoge behoefte aan geestelijke gemeenschap omzetten in een bruut sexueel begeren. Misschien moeten we dat zelfs zien als een straf van God, overeenkomstig Rom. 1 : 24 - 32.

De Italiaanse priester, Franscesco Andreone, vertelt hierover zeer openhartig in zijn interview, gepubliceerd in Zondagnieuws van 21 jan. 1962. Bij het lezen daarvan krijgt men de indruk, dat hij zo maar eens alles op tafel heeft willen gooien, opdat de wereld een indruk krijge van de martelingen van het celibaat, zoals dat als een onverbiddelijke wet gehandhaafd wordt in de rooms-katholieke kerk.

Eerst vertelt hij, hoe hij „geroepen" werd tot het priesterschap: „Het was bij de eerste mis van pater Tivinella. Toen deze zich na de consecratie voor het eerst weer naar de gelovigen keerde, scheen zijn gelaat mij als van gedaante veranderd. Ik was er als door bedwelmd en had de indruk, dat hij mij alleen bekeek en mij beval: Doe als ik! Word priester!

Na de mis spoedde ik mij naar de sacristie. Pater Tinivella gaf mij een vroom prentje, ter herinnering aan zijn eerste mis, en schreef er een hartelijke opdracht voor mij op.

's Avonds, in mijn bed, drukte ik het „santje" tegen de borst en prevelde als in extase: „Ook ik word priester". Ik was toen zestien jaar".

Maar reeds voor zijn priesterwijding beginnen zijn sexuele kwellingen. Zozeer zelfs dat hij, mede als gevolg van zelfkastijdingen, bewusteloos op de grond viel op zijn kamer. De geneesheer raadde hem ten sterkste aan om het seminarie te verlaten, maar de overste zag het liever niet: Er was zo'n groot gebrek aan priesters.

Dan probeert Francesco het weer en denkt dat dit alles van voorbijgaande aard zal zijn. „Ik las in de levensbeschrijvingen van grote heiligen, hoe ook zij in hun tijd met begeerten gekweld werden, doch door gebed, boetedoeningen en zelf- kastijdingen zuiver bleven".

Hij wordt priester gewijd op 14 mei 1944, maar de kwellingen worden niet minder, nu hij met het volle leven in aanraking komt.

Hij kan het niet meer uithouden en probeert een keer een meisje een zoen te geven, dat echter van hem wegvlucht. Nu wil hij zichzelf nog harder aanpakken.

„Die nacht rolde ik mij in een deken en sliep op de tegelvloer. Voortaan zou ik mijn lichaam kastijden en aan strenge boetedoening doen. Ik verbood mij nog het minste te roken, hoewel het roken tot dan toe mijn enige ontspanning was. Ik stond 's morgens om zes uur op om te spitten of te ploegen. Ik vastte en bleef de twee eerste dagen, na het verschrikkelijke gebeuren, zonder iets te eten. Maar ik kon niet langer op de grond slapen: ik liep een bronchitis op. De volgende nachten bond ik, alvorens in te slapen, mijn handen aan de bedstaven vast en bleef aldus, de armen gekruist, tot vroeg in de morgen slapeloos liggen, meer dan ooit gekweld.

Ook gedurende de dag werd ik door zondige gedachten gekweld. Toen besloot ik tot een krachtdadig middel daartegen. Ik plukte een handvol brandnetels en drukte deze, onder mijn hemd, tegen mijn borst, tot de brandwonden zo fel waren, dat ik aan niets meer dacht".

Het helpt allemaal niet. Dan staat Francesco voor de keuze om in het geheim een oplossing voor zijn moeilijkheden te vinden, terwijl hij dus toch uiterlijk zijn priesterambt blijft uitoefenen, of de normale weg te bewandelen van een wettig huwelijk. Zijn eerlijkheidsgevoel besluit tot het laatste en zo kwam hij tot plaatsing van zijn huwelijksadvertentie.

***

Elk buitenstaander zal na dit droevige relaas toch zeggen: Deze priester is totaal ongeschikt voor het celibaat. De gave der onthouding mist hij geheel en al.

Is het dan niet buitengewoon hard, dat de rooms-katholieke kerk aan Francesco toch het huwelijk blijft verbieden onder straf van doodzonde en hel? En dat men ook zijn burgerlijk huwelijk onmogelijk tracht te maken of althans nog enige tijd te doen uitstellen door te proberen hem als geesteszieke voor te stellen.

Francesco heeft toch ook alles geprobeerd om zijn neigingen te beheersen en weg te drukken. Het is geen kleinigheid om jezelf zo met brandnetels te lijf te gaan. Een flegmatische prelaat kan blij zijn, dat hij zichzelf niet op deze manier koelte hoeft toe te wuiven.

En wij kunnen alleen maar respekt hebben voor de eerlijke levenshouding van Francesco en medelijden met zijn doorstane kwellingen. (Wordt vervolgd.)

H. J. Hegger.

OPGELET!

Vanaf 7 sept. sturen wij de kwitanties aan hen, die nog niet betaalden. Als u dus nu onmiddellijk gireert, dan gaat de post aan uw deur voorbij. Denk er aan: Het abonnementsgeld moet vooruit betaald worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1962

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

Het CELIBAAT

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1962

In de Rechte Straat | 32 Pagina's